GHSHE 230822 ook in hoger beroep afwijzing schade na mishandeling; afgewezen obv eigen schuld vanwege stalking
- Meer over dit onderwerp:
GHSHE 230822 ook in hoger beroep afwijzing schade na mishandeling; afgewezen obv eigen schuld vanwege stalking
in vervolg op:
RBLIM 100221 Schadevergoedingsvordering na mishandeling; afgewezen o.g.v. art. 21 Rv en vanwege onvoldoende onderbouwde stellingen
Geschil in hoger beroep
3.9.
Tegen de afwijzing van haar vordering is [appellante] in hoger beroep gekomen met zeven grieven die het geschil in volle omvang aan het hof voorleggen.
Mishandeling onrechtmatig; noodweer?
3.10.
Het hof stelt voorop dat niet in geschil is dat [geïntimeerde] met een gebalde vuist op 12 april 2017 een klap tegen de linkerwang van [appellante] heeft gegeven. De politie heeft in het kader van de aangifte door [appellante] op zes dagen later vastgesteld dat de linkerwang van [appellante] nog licht gezwollen was. Daarmee is de aansprakelijkheid uit hoofde van onrechtmatige daad, artikel 6:162 BW in beginsel, gegeven. [geïntimeerde] heeft onrechtmatig jegens [appellante] gehandeld en is in beginsel verplicht de schade die [appellante] als gevolg daarvan heeft geleden, lijdt en nog zal lijden, te vergoeden. Voor zover [geïntimeerde] zich heeft beroepen op een rechtvaardigingsgrond (lid 2 van artikel 6:162 BW) zijnde noodweer, faalt dat beroep. Het bezoek van [appellante] aan het woonhuis van [persoon A] en daarmee [geïntimeerde] , is al dan niet in combinatie met eerdere acties van stalking door [appellante] , mogelijk wel intimiderend geweest voor [geïntimeerde] , maar daarmee is onvoldoende gesteld om in dit geval noodweer aan te kunnen nemen.
Schade?
3.11.
Als de schade die het gevolg is van een onrechtmatige daad nadeel omvat dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde op basis van artikel 6:106 BW recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding als hij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is aangetast of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van dat laatste is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. Ook hiervoor geldt dat degene die zich hierop beroept de aantasting in persoon met concrete gegevens moet onderbouwen.
3.12.
Als het bestaan van immaterieel nadeel aannemelijk is, dient de omvang ervan vervolgens naar redelijkheid te worden begroot. Daarbij dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de aard, duur en intensiteit van de uit de gebeurtenis voortvloeiende gevolgen. De rechter dient ook rekening te houden met de ernst van de inbreuk op het rechtsgevoel en met bedragen die door rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
3.13.
In dit geval heeft [geïntimeerde] [appellante] een enkele klap in het gezicht gegeven. In de inleidende dagvaarding (zie punt 2) heeft [appellante] aangevoerd dat zij als gevolg van de klap hoofdpijn heeft, tintelingen en een gevoelloze linkerwang. Dit is echter niet onderbouwd. Uit het verslag van de neuroloog (zie hiervoor onder 3.6.) is ook niet gebleken van (blijvend) letsel bij [appellante] . Aldus is gesteld noch gebleken dat [appellante] als gevolg van de klap lichamelijk letsel heeft opgelopen anders dan een licht gezwollen wang. Op grond van artikel 6:106 lid 1, onder b, BW komt een gedupeerde met lichamelijk letsel voor een vergoeding in aanmerking, ook indien het letsel, bijvoorbeeld een blauw oog, gering is (zie HR 29 juni 2012 ECLI:NL:HR:2012:BW1519). Voor het geringe letsel van [appellante] komt haar dus in beginsel een vergoeding toe, behoudens voor zover er sprake is van eigen schuld waarover hierna meer.
3.14.
Bij memorie van grieven heeft [appellante] aangevoerd dat zij tot de dag van vandaag pijn ervaart van de klap en dat het haar mentaal bezig houdt omdat zij geen erkenning krijgt van het leed en de pijn dat haar is aangedaan. Dit is echter onvoldoende om psychische schade te onderbouwen in de zin van aantasting in de persoon van artikel 6:106 BW.
Eigen schuld
3.15.
[geïntimeerde] heeft in de conclusie van antwoord aangevoerd dat de klap heeft plaatsgevonden onder de volgende omstandigheden. Op 12 april 2017 stapte [geïntimeerde] , terug van haar werk, haar auto uit voor de woning te [plaatsnaam] waar zij en [persoon A] toen woonachtig waren. Uit het niets stapte een vrouw voor haar en begon direct te schreeuwen en te vloeken dat ze [persoon A] met rust moest laten. [geïntimeerde] wist op dat moment nog niet hoe [appellante] er uit zag, en begreep eerst niet waar het over ging. Echter enige ogenblikken daarna begreep [geïntimeerde] dat deze vrouw [appellante] betrof, de vrouw die hen al maandenlang lastig viel met langsrijden, het bezorgen van pakketjes en brieven alsmede het versturen van brieven met aantijgingen aan het adres van [geïntimeerde] dat zij zich schuldig zou maken aan kindermishandeling en dierenmishandeling. Deze confrontatie tussen partijen is vervolgens uit de hand gelopen omdat [geïntimeerde] zich geïntimideerd en bedreigd voelde. Haar kinderen waren op dat moment alleen thuis en [geïntimeerde] was bang dat haar of haar kinderen iets zou worden aangedaan. Zij heeft op dat moment in paniek [appellante] geslagen. Hoewel [appellante] in haar aangifte een ander verklaring van hetgeen zich die dag heeft voorgedaan heeft afgelegd (zie hiervoor onder 3.3.) staat vast dat [appellante] naar de woning van [persoon A] is gegaan en daar [geïntimeerde] heeft aangesproken. Ook staat vast dat [appellante] strafrechtelijk is veroordeeld voor stalking.
3.16.
Artikel 6:101 BW bepaalt dat wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, de vergoedingsplicht wordt verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, met dien verstande dat een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft, indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fout of anders omstandigheden van het geval eist. In de omstandigheden van dit geval waarbij [geïntimeerde] een relatie had met [persoon A] , waarbij [geïntimeerde] zodanig ernstig werd gestalkt door [appellante] dat zij daarvoor strafrechtelijk is veroordeeld en waarbij [appellante] zich ook richtte tot de kinderen van [geïntimeerde] , is het hof van oordeel dat [appellante] zich zodanig heeft gedragen dat de billijkheid eist dat de vergoedingsplicht van [geïntimeerde] voor de klap op het gezicht van [appellante] op grond van artikel 6:101 BW geheel komt te vervallen.
Schade auto?
3.17.
Ten aanzien van de door [appellante] gevorderde schadevergoeding in verband met de gestelde schop door [geïntimeerde] tegen de auto van [appellante] onderschrijft het hof hetgeen de kantonrechter onder 4.1. van het bestreden vonnis heeft overwogen. Ook in hoger beroep heeft [appellante] geen enkel bewijs ten aanzien van de gestelde schade aan haar auto overgelegd, zodat deze vordering terecht is afgewezen. ECLI:NL:GHSHE:2022:2919