Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Arnhem-Leeuwarden 201216 vechtpartij tussen twee schoonzussen; onrechtmatig handelen onvoldoende onderbouwd in het licht van het gemotiveerde verweer

Hof Arnhem-Leeuwarden 201216 vechtpartij tussen twee schoonzussen; onrechtmatig handelen onvoldoende onderbouwd in het licht van het gemotiveerde verweer

2 De vaststaande feiten

2.1
Het hof gaat uit van de volgende feiten.

2.2
[appellante] is getrouwd geweest met de broer van [geïntimeerde] . Op 24 augustus 2012 woonden [appellante] en de broer van [geïntimeerde] niet samen.

2.3
[geïntimeerde] werkt in het magazijn van Het Goed BV te [B] . Op 24 augustus 2012 bevond zij zich rond het middaguur in de kringloopwinkel van Het Goed BV aan de [a-straat] te [B] , toen [appellante] en de toenmalige echtgenoot van [appellante] , de broer van [geïntimeerde] , het filiaal bezochten. Bij die gelegenheid is een schermutseling ontstaan tussen [appellante] en [geïntimeerde] , waarbij ook de broer van [geïntimeerde] betrokken is geweest.

2.4
[appellante] en [geïntimeerde] hebben beiden aangifte van mishandeling gedaan, [appellante] tegen [geïntimeerde] , [geïntimeerde] tegen [appellante] en tegen haar broer. Van deze aangiften is door de politie proces-verbaal opgemaakt.

2.5
Verbalisant [C] , hoofdagent van Politie Flevoland, heeft in een proces-verbaal van bevindingen van 24 augustus 2012 onder meer het volgende verklaard:

"Op vrijdag 24 augustus 2012 omstreeks 13.45 uur stelde ik verbalisant een onderzoek in. Dit was naar aanleiding van een vechtpartijtje in de winkel Het Goed (…). 
Op de beelden van de beveiligingscamera herkende ik de 3 betrokkenen aan hun kleding. Ik
zag dat de vrouw met de zwarte kleding, welke als verdachte was aangehouden, en zonder hoofddoek door de winkel liep [partijen zijn het erover eens dat de verbalisant hiermee op [geïntimeerde] doelt - hof]. Hierbij negeerde ze de vrouw die haar achterna liep.
Ik zag dat dat kleine vrouw met de lichte hoofddoek was die aangifte wilde doen ter zake mishandeling [partijen zijn het erover eens dat de verbalisant hiermee op [appellante] doelt - hof]. Ik zag dat deze vrouw kennelijk kontakt zocht met de andere vrouw door haar achterna te lopen en tegen haar te praten. 
Na een kort moment zag ik dat de vrouw met de hoofddoek de vrouw in het zwart gekleed een hard duw gaf. Ook na deze duw negeerde de vrouw in het zwart de vrouw met de hoofddoek en liep gewoon door. 
De vrouw met de hoofddoek liep haar weer achterna. Op dat moment was ook de man bij de vrouwen aangekomen. Deze man bleek later de echtgenoot van de vrouw met de hoofddoek te zijn en de broer van de vrouw in het zwart. Op dat moment liep met net achter een hoge stelling. Ik zag dat er kennelijk gevochten werd want boven de stelling uit kwamen handen en armen die op een heftige manier heen en weer gingen. Uit deze beelden bleek dat de vrouw met de hoofddoek als eerste de vrouw in het zwart gekleed een duw gaf en kennelijk als eerste was begonnen met vechten.
Toen ik verbalisant in de winkel was werd ik door een onbekend gebleven medewerkster aangesproken die mij vertelde dat er een andere klant in de winkel was die kennelijk een ander had gezien. Deze onbekend gebleven klant vertelde dat de vrouw met de lichte hoofddoek telkens op een vervelende manier kontakt zocht met de vrouw die in het zwart was gekleed ok op een of andere manier een reactie uitlokte. Volgens haar was de vrouw met hoofddoek de hoofdschuldige." 
2.6
Op 31 augustus 2012 is mevrouw [D] , een collega van [geïntimeerde] , door de politie als getuige gehoord. In het proces-verbaal dat van haar verhoor is opgemaakt, is onder meer het volgende vermeld:

“Ik stond bij de afdeling pannen toen ik ruzie hoorde. Ik hoorde allerlei geluiden te gelijk, ik draaide mij om en zag mensen ruzie maken. Ik zag twee vrouwen vechten. Dit was tussen de kledingrekken. 
Ik moest er naar toe lopen om te kijken wat er proces gebeurde. Ik liep er heen en zag twee vrouwen ruzie maken. Ik zag toen dat het mijn collega [geïntimeerde] [ [geïntimeerde] - hof] was die aan het ruzie maken was. Ze hadden elkaar vast. Ik weet echt niet meer precies wat de vrouwen voor kleding droegen. Ik zag dat de voor mij onbekende vrouw [geïntimeerde] aan het haren vast hield. (…)
Toen ik er bij kwam hadden beide vrouwen geen hoofd doek meer om.
Ik zag dat [geïntimeerde] probeerde weg te komen bij de vrouw vandaan, maar ze werd vastgehouden aan haar haren en kon niet weg komen. Ik zag dat [geïntimeerde] probeerde om met haar handen de handen van de vrouw los te krijgen . Dat lukte niet. Ik zag toen dat [geïntimeerde] de vrouw in haar arm beet. Volgens mij beet [geïntimeerde] de vrouw in haar onderarm ongeveer bij haar pols."

2.7
In een geneeskundige verklaring van 24 augustus 2012 met betrekking tot [appellante]
staat onder meer:

"(..) A. Uitwendig waargenomen letsel: diverse bijtwonden linkerarm,
fractuur (2x) linkerhand, flinke striem rechter schouder, oppervlakkige verwondingen gelaat (...)
C. Psychische stoornissen? Neen (...)
F. Geschatte duur van de genezing: 4-5 weken (...) " 
2.8
De bedrijfsarts [E] heeft in een werkhervattingsadvies van 
28 augustus 2012 aangegeven dat [geïntimeerde] nog arbeidsongeschikt was door een mishandeling.

2.9
Bij brief van 30 augustus 2012 heeft de advocaat van [geïntimeerde] [appellante]
aansprakelijk gesteld voor de door [geïntimeerde] geleden en nog te lijden materiële en
immateriële schade door de mishandeling op 24 augustus 2012. [appellante] heeft de aansprakelijkheid van de hand gewezen. 
2.10 De officier van justitie heeft [appellante] bij besluit van 2 oktober 2012 meegedeeld dat de strafzaak jegens [geïntimeerde] voorwaardelijk wordt geseponeerd op grond van het feit dat het gebeurde zich in een beperkte kring heeft afgespeeld. [appellante] heeft op 19 november 2012 bij dit hof een klaagschrift ingediend tegen de beslissing tot niet vervolgen van [geïntimeerde] . Het hof heeft bij beschikking van 24 april 2014 de klacht
van [appellante] afgewezen. Het hof heeft onder meer overwogen:
“Het incident is destijds deels geregistreerd via een beveiligingscamera van de winkel. Een
verbalisant heeft deze beelden bekeken en meldt als zijn bevinding dat te zien is dat [appellante]
[hof: [appellante] ] begon met de confrontatie: zij liep achter [geïntimeerde] [hof: [geïntimeerde] ] aan en gaf haar op zeker moment een duw. Daarna ging de confrontatie verder achter een
stelling. (...) Haar wens tot vervolging van [geïntimeerde] is in beslissende mate gebaseerd op haar
overtuiging dat dit letsel haar door [geïntimeerde] is toegebracht. Nu dat niet objectief vaststelbaar lijkt valt de beslissende grond onder het verzoek tot vervolging weg. (..)."
2.11
Eerder, in een ambtsbericht van 24 oktober 2013 naar aanleiding van de klacht van [appellante] , heeft de officier van justitie van het Arrondissementsparket Midden-Nederland geadviseerd de klacht gegrond te verklaren. Hij heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:
"De politie heeft een aantal ooggetuigen verhoord en camerabeelden bekeken. Beklaagde is als verdachte gehoord. Zij heeft ontkend en heeft beweerd dat zij juist mishandeld zou zijn door klaagster en door de broer van beklaagde. Tevens beriep ze zich op noodweer, in die zin dat zij erkende klaagster in een arm gebeten te hebben, maar niet anders kon omdat ze door klaagster en [geïntimeerde] belaagd en niet losgelaten werd. Na haar verdachtenverhoor heeft zij terzake (tegen-)aangifte gedaan; bij die aangifte is een medische verklaring gevoegd, waaruit blijkt dat beklaagde een forse kneuzing van de linker schouder heeft opgelopen. Klaagster is vervolgens ook als verdachte gehoord, waarbij zij - in tegenstelling tot haar verklaring als aangeefster - verklaarde beklaagde wel als eerste te hebben aangeraakt (geduwd) met de scheldpartij van beklaagde als oorzaak. Bij dit verdachtenverhoor heeft klaagster ook meer informatie over het door haar opgelopen letsel verschaft; uit de overgelegde medische verklaring blijkt sprake te zijn van diverse bijtwonden op de linker arm, twee fracturen van linker hand, een flinke striem op de rechter schouder en enkele oppervlakkige verwondingen op het gelaat. [geïntimeerde] is niet meer als verdachte gehoord, omdat hij inmiddels voor een langdurige vakantie naar Marokko was vertrokken. Al met al meen ik dat door de politie voldoende onderzoek in deze is verricht.
(…)
Uit het vorenstaande blijkt weliswaar dat in deze strafzaak op weloverwogen wijze
beslissingen zijn genomen, maar ik ben van mening dat de genomen beslissing ten opzichte
van beklaagde niet overeenkomstig de Aanwijzing Huiselijk Geweld is genomen. In die
Aanwijzing wordt afgeraden dit soort strafzaken schriftelijk af te doen. Relationele conflicten zijn uiterst zelden eenmalige incidenten, en daar wordt door klaagster ook naar verwezen in haar klaagschrift. Omtrent achterliggende omstandigheden en mogelijke afdoening van een dergelijke strafzaak dient via de reclassering de nodige informatie te worden verkregen. Reclasseringsrapportage is mogelijk wel aangevraagd, maar in elk geval niet geleverd. Gelet bovendien op het forse letsel dat door klaagster is opgelopen, leek behandeling van deze zaak ter terechtzitting van een (politie)rechter meer in de rede te hebben gelegen." 
3 De procedure en de beslissing in eerste aanleg
3.1
[appellante] heeft [geïntimeerde] gedagvaard. Zij heeft betaling van de kosten van een groot aantal medische behandelingen gevorderd, alsmede een bedrag van € 5.000,- aan verhuiskosten en een bedrag van € 5.000,- aan smartengeld, een en ander vermeerderd met rente en proceskosten. Aan deze vorderingen heeft zij ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door haar te mishandelen, waarbij zij, [appellante] , letsel heeft opgelopen, waaronder blijvend letsel aan de linkerhand.

3.2
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd. zij heeft bestreden dat zij onrechtmatig heeft gehandeld. Zij heeft zich slechts verdedigd tegen de aanval van [appellante] , waarbij zijzelf ook letsel heeft opgelopen. Subsidiair heeft zij zich op noodweer (althans noodweerexces) beroepen. [geïntimeerde] heeft een vordering in reconventie ingesteld, waarbij zij betaling van een bedrag van € 2.028,72 heeft gevorderd wegens door haar geleden (vooral immateriële) schade.

3.3
De kantonrechter heeft beide vorderingen afgewezen. Hij heeft het beroep op noodweer van [geïntimeerde] gehonoreerd. Volgens hem is voldoende aannemelijk geworden dat [geïntimeerde] zich heeft moeten verdedigen tegen de aanval van [appellante] en is het door [geïntimeerde] daarbij gebruikte geweld niet disproportioneel geweest. Vanwege het slagen van het beroep op noodweer is het handelen van [geïntimeerde] jegens [appellante] niet onrechtmatig, aldus de kantonrechter. De vordering in reconventie van [geïntimeerde] heeft de kantonrechter afgewezen, omdat het causaal verband tussen de door haar gestelde schade en het voorval van 24 augustus 2012 onvoldoende onderbouwd is.

4 De bespreking van de grieven
4.1
Bij gelegenheid van de comparitie van partijen heeft [geïntimeerde] haar incidenteel appel ingetrokken. [appellante] heeft daarmee ingestemd, zodat alleen de grieven in het principaal appel besproken behoeven te worden.

4.2
De (enige) grief van [appellante] komt erop neer dat de kantonrechter ten onrechte het beroep van [geïntimeerde] op noodweer heeft gehonoreerd en om die reden de vorderingen van [appellante] heeft afgewezen. Met deze grief legt [appellante] de vraag of [geïntimeerde] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld in volle omvang aan het hof voor.

4.3
Het hof stelt bij de beantwoording van deze vraag voorop dat vaststaat dat op 24 augustus 2012 een schermutseling heeft plaatsgevonden tussen [appellante] en [geïntimeerde] waarbij beiden letsel hebben opgelopen. Het hof gaat er, met de kantonrechter, vanuit dat 
daarbij een fractuur in de linkerhand van [appellante] is ontstaan. Over de toedracht van de schermutseling verschillen partijen op cruciale onderdelen van mening.

4.4
[appellante] heeft aangevoerd dat [geïntimeerde] haar heeft uitgescholden en dat, toen zij wat terugzei, [geïntimeerde] haar aanviel, waarbij [geïntimeerde] probeerde haar met haar eigen hoofddoek te wurgen, haar meerdere malen in de elleboog en onderarm beet, haar in de borst kneep, hard aan het haar trok en haar linkerhand hard naar achteren duwde.

4.5
Volgens [geïntimeerde] werd zij juist uitgescholden door [appellante] , waarop zij niet reageerde maar wegliep. Toen zij wegliep, werd zij geduwd door [appellante] , hetgeen [geïntimeerde] ook negeerde. Kort daarna, toen ook haar broer erbij kwam, werd zij door [appellante] hard aan het haar getrokken, waarbij [appellante] het haar om de pols rolde. Om los te komen heeft zij geprobeerd de hand van [appellante] los te duwen en, toen dat niet lukte, heeft zij [appellante] gebeten, waarna [appellante] haar losliet.

4.6
Indien de door [appellante] gestelde toedracht (in hoofdlijnen) juist is, heeft [geïntimeerde] onmiskenbaar onrechtmatig jegens [appellante] gehandeld. Indien echter moet worden uitgegaan van de door [geïntimeerde] , ten verwere tegen de stellingen van [appellante] gestelde toedracht heeft [geïntimeerde] , ook indien [appellante] daardoor het door haar gestelde ernstige letsel aan de linkerhand heeft opgelopen, niet onrechtmatig gehandeld. Het handelen van [geïntimeerde] is in dat geval zo zeer geprovoceerd door [appellante] en staat zo direct in verband met de door [appellante] ingezette fysieke schermutseling, bestaande uit het duwen en aan de haren trekken van [geïntimeerde] , dat daaraan het onrechtmatige karakter ontbreekt (vgl. Hoge Raad 31 maart 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1688, NJ 1997, 592). Door zelf met de fysieke schermutselingen te beginnen, en aldus een norm te schenden die strekt ter bescherming van de lichamelijke integriteit van [geïntimeerde] , kan [appellante] zich, bij de door [geïntimeerde] geschetste toedracht, niet beroepen op bescherming tegen de inbreuk die door [geïntimeerde] mogelijk is gemaakt op dezelfde norm (vgl. Hoge Raad 23 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6219, NJ 2008, 492).

4.7
Op [appellante] rusten de stelplicht en de bewijslast van de feiten - de door haar aangevoerde feitelijke toedracht -, die zij ten grondslag heeft gelegd aan haar vordering. 
[geïntimeerde] heeft deze feiten, en daarmee de feitelijke grondslag van de vordering van [appellante] , met de door haarzelf geschetste feitelijke toedracht gemotiveerd betwist. De door [geïntimeerde] gestelde toedracht vindt op cruciale onderdelen steun in de overgelegde stukken:
- Allereerst blijkt uit de analyse van de beelden van de beveiligingscamera, aangehaald in rechtsoverweging 2.5, dat op die beelden niet [geïntimeerde] maar [appellante] fysiek contact zocht. [appellante] liep achter [geïntimeerde] aan en gaf haar een harde duw. Dat strookt niet met de door [appellante] geschetste toedracht, maar wel met die van [geïntimeerde] . Dat de camera slechts een deel van het incident heeft vastgelegd, doet daaraan niet af. De vastgelegde beelden zijn niet te combineren met de stellingen van [appellante] , al was het alleen al omdat [appellante] haar hoofddoek nog op had, en dus nog niet aan de hoofddoek was getrokken, toen zij achter [geïntimeerde] aanliep en haar een forse duw gaf. 
- Vervolgens heeft [appellante] - blijkens het ambtsbericht van de officier van justitie, aangehaald in rechtsoverweging 2.11 - toen zij als verdachte werd gehoord, toegegeven dat zij [geïntimeerde] als eerste heeft geduwd. Dat ondersteunt de stellingen van [geïntimeerde] en is in strijd met hetgeen [appellante] in deze procedure heeft aangevoerd. Bij gelegenheid van de comparitie van partijen heeft [appellante] ook geen afdoende verklaring kunnen geven voor deze incongruentie. Dat zij niet ook als verdachte is gehoord, zoals zij heeft verklaard, acht het hof ongeloofwaardig.
- Ten slotte volgt uit de verklaring van getuige [D] dat [appellante] [geïntimeerde] aan het haar vasthield, dat het [geïntimeerde] niet lukte om zich hieraan te ontworstelen en dat zij vervolgens [appellante] in de arm heeft gebeten. Dit stemt overeen met de lezing van [geïntimeerde] .

4.8
[appellante] heeft tegenover de op diverse onderdelen onderbouwde stellingen van [geïntimeerde] over de toedracht van het incident op 24 augustus 2012 haar eigen stellingen onvoldoende onderbouwd. Het hof zal dan ook aan de stellingen van [appellante] voorbij gaan.

4.9
Nu [appellante] niet aan de op haar rustende stelplicht heeft voldaan, komt het hof reeds om die reden niet toe aan bewijslevering, nog daargelaten dat [appellante] geen (adequaat) bewijsaanbod heeft gedaan en het hof geen redenen ziet haar ambtshalve tot het leveren van bewijs toe te laten.

4.10
De slotsom is dat de grief faalt. Het hof zal het vonnis waarvan beroep bekrachtigen. 
[appellante] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het (principaal) appel (geliquideerd salaris van de advocaat: 2 punten, tarief II). Nu [appellante] heeft ingestemd met de intrekking van het incidenteel appel, komt het hof niet toe aan een beslissing over de proceskosten in het incidenteel appel. ECLI:NL:GHARL:2016:10342