Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Den Bosch 280611 oordeel over causaal verband tussen (tandheelkundige) schade en mishandeling, deskundigenbericht door tandarts over in de toekomst te verwachten kosten

Hof Den Bosch 280611 oordeel over causaal verband tussen (tandheelkundige) schade en mishandeling, deskundigenbericht door tandarts over in de toekomst te verwachten kosten
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.

4.1.2. [X.] had een besloten vennootschap, [A.] Kabelmontage B.V., via welke vennootschap hij werkzaamheden verrichtte, onder andere voor Nacap Telecom B.V. (hierna: “Nacap”), bij welk bedrijf [Y.] bedrijfsleider was. Partijen hadden in dat kader zakelijke contacten.

4.1.3. Op 6 april 2005 is [A.] Kabelmontage B.V. in staat van faillissement verklaard.

4.1.4. Op 5 mei 2005 hebben [X.] en [Y.] elkaar ontmoet in de [straat] te ’[plaatsnaam]. Bij die ontmoeting heeft [X.] letsel opgelopen aan zijn tanden, waarvoor hij zich onder behandeling heeft moeten stellen van een tandarts.
(...)
4.5.8. Het is derhalve vast komen te staan dat [Y.] [X.] heeft mishandeld en aldus jegens [X.] een onrechtmatige daad heeft gepleegd, welke daad aan [Y.] is toe te rekenen.

4.6. [Y.] heeft een bewijsaanbod gedaan. Ten aanzien van de mishandeling van [X.] zou het om tegenbewijs gaan, ten aanzien van het beroep op noodweer rust de bewijslast op [Y.]. [Y.] heeft op dat punt niet specifiek bewijs aangeboden. Zijn bewijsaanbod ziet kennelijk gezien de genoemde getuigen niet op de gebeurtenissen op 5 mei 2005, maar op het causaal verband en op de schade en is in het tot dusver besproken kader (de onrechtmatigheid) niet aan de orde.

Het causaal verband tussen de onrechtmatige gedraging van [Y.] en de door [X.] gestelde schade

4.7.1. [Y.] heeft aangevoerd dat [X.] al vóór 5 mei 2005 een slecht gebit had, zodat het causaal verband tussen zijn ([Y.]’s) handelwijze en de door [X.] gestelde schade ontbreekt.
Bovendien ontbreekt volgens [Y.] het causale verband tussen de handelwijze van [Y.] en de kosten van een etsbrug. Die etsbrug heeft [X.] namelijk ten onrechte laten uitvoeren; de toenmalig behandelend tandarts had [X.] nog gewaarschuwd voor het risico van loskomen van de etsbrug. Dat risico heeft zich verwezenlijkt. De kosten van de etsbrug zijn geen noodzakelijke herstelkosten en kunnen derhalve niet op [Y.] worden verhaald, aldus [Y.].
Voorts heeft [X.] ook vergoeding van kosten gevorderd die enkel betrekking hebben op de parodontale situatie van [X.]’s gebit. Die kosten zijn daarom volgens [Y.] niet het gevolg van zijn handelwijze. Verder zijn de toekomstige herstelkosten gebaseerd op een verlies van drie voortanden waaronder frontelement 12, terwijl uit medische stukken blijkt dat deze tand reeds in 2001 was getrokken, aldus [Y.].
Tenslotte heeft [Y.] aangevoerd dat de reeds aangebrachte frame-prothese een geschikte, definitieve oplossing is en dat de begrote implantaatbehandeling gelet op [X.]’s slechte parodontale conditie geen optie is, althans dat de kosten daarvan dan niet voor rekening van [Y.] komen, omdat een dergelijke behandeling niet medisch noodzakelijk is. Ter onderbouwing van zijn verweer heeft [Y.] een advies van Dr. [C.], tandarts te [vestigingsplaats 1.] (hierna: “tandarts [C.]”), d.d. 17 maart 2010 overgelegd (prod. 11 mva). Op dit kennelijk op voorhand aan [X.] toegezonden stuk heeft [X.] al gereageerd in zijn memorie van grieven (randnummer 14).

4.7.2. Het hof oordeelt als volgt. [Y.] heeft jegens [X.] een onrechtmatige daad gepleegd en is verplicht de dientengevolge door [X.] geleden schade te vergoeden. Het betreft een aansprakelijkheid gebaseerd op schuld, welke aansprakelijkheid voortvloeit uit de wet (art. 6: 162 BW). De door [Y.] overtreden norm – het recht op lichamelijke integriteit – beoogt nu juist te beschermen tegen (lichamelijk) letsel; [X.] vordert vergoeding van dergelijke schade.
Nu vaststaat dat [Y.] [X.] tegen diens mond heeft geslagen en dat er tanden uit de mond van [X.] zijn gevallen staat het causaal verband vast, behoudens bijzondere omstandigheden die niet zijn gesteld of gebleken. Weliswaar heeft [Y.] gesteld dat [X.] een slecht gebit heeft, maar dat maakt het voorgaande niet anders. Bij een onrechtmatige daad die bestaat uit het toebrengen van letsel wordt de schade op de voet van artikel 6:98 BW snel aan de dader toegerekend. Bovendien moeten de gevolgen van een door de persoonlijke predispositie van het slachtoffer bepaalde reactie op die daad in het algemeen als een gevolg van de onrechtmatige daad aan de dader worden toegerekend (Hoge Raad 8 februari 1985, NJ 1986, 137).

4.7.3. Hierna zal het hof – tegen het licht van hetgeen hiervoor in r.o. 4.7.2 is overwogen – de verschillende schade-onderdelen en de daartegen gevoerde verweren voorzover die het causaal verband bestrijden, bespreken.

€ 1.853,84; niet vergoede tandartskosten

4.7.4. Ter onderbouwing van dit bedrag heeft [X.] een overzicht van vergoede en niet vergoede tandartskosten overgelegd met daaropvolgend verschillende nota’s, overzichten van zijn verzekeraar en door hem bij zijn verzekeraar ingediende declaraties.
• € 49,20; [Y.] heeft erkend dat dit kosten zijn van de in mei 2005 aangebrachte partiële plaatprothese die niet aan [X.] door zijn verzekeraar zijn vergoed. Het causaal verband tussen deze kosten en de onrechtmatige gedraging van [Y.] is evident en is overigens ook niet door [Y.] gemotiveerd betwist. Dit bedrag is toewijsbaar;
• € 44,--; dit bedrag heeft blijkens de omschrijving op de factuur d.d. 13 december 2005 betrekking op “periodiek preventief onderzoek” en tweemaal “bitewing foto”. [Y.] heeft betwist dat die kosten verband houden met zijn handelwijze op 5 mei 2005. Gelet op deze betwisting, op genoemde omschrijving op de factuur en op het feit dat [X.] niet heeft weersproken dat de tandheelkundige conditie van zijn gebit slecht is, had het op de weg van [X.] gelegen om gemotiveerd aan te geven waarom deze kosten aan [Y.] zouden zijn toe te rekenen. Nu [X.] dit niet heeft gedaan is dit bedrag niet toewijsbaar.
• € 900,65; dit zijn de kosten van de later aangebrachte etsbrug. Anders dan [Y.] lijkt te betogen is voor het aannemen van causaal verband niet vereist dat de kosten verband houden met een behandeling die medisch noodzakelijk was. Het gaat er om dat sprake is van het in r.o. 4.7.2 genoemde, op artikel 6:98 BW gebaseerde verband. Naar het oordeel van het hof is daarvan sprake. Het enkele feit dat [X.] er voor was gewaarschuwd dat de etsbrug tengevolge van zijn parodontale conditie en het bespelen van een blaasintrument los zou kunnen raken, doorbreekt niet eerdergenoemd causaal verband. Van belang hierbij zijn de aard van [Y.]’s aansprakelijkheid (mishandeling) en de aard van de overtreden norm (vgl. r.o. 4.7.2). Verder zijn de kosten van de etsbrug te beschouwen als kenmerkende gevolgen van de onrechtmatige gedraging van [Y.]. Anders gezegd: het ondanks het geschetste risico verkiezen van een etsbrug boven een uitneembare voorziening is, mede gelet op de omstandigheid dat [X.] als hobby aan blaasinstrument bespeelt, redelijkerwijs toe te rekenen aan de gedraging van [Y.]. De kosten hiervan zijn dan aan [Y.] toe te rekenen.
• Hetzelfde geldt ten aanzien van de posten € 9,70, € 12,12, € 19,40 en € 12,12 (totaal € 53,43); blijkens de omschrijving op de onderliggende facturen houden deze kosten verband met het opnieuw vastzetten van de etsbrug en het vastzetten van gegoten restauratie.
• € 16,35; deze kosten zien op de behandeling van een parodontaal abces. [Y.] heeft het causaal verband tussen deze kosten en zijn handelwijze op 5 mei 2005 betwist. Gelet hierop en op het type behandeling had het op de weg van [X.] gelegen om gemotiveerd aan te geven waarom deze kosten aan [Y.] zouden zijn toe te rekenen. [X.] heeft dat niet gedaan. Het bedrag is niet toewijsbaar.
• € 790,30; dit zijn de kosten van de later aangebrachte frame-prothese. Dit is niet door [Y.] betwist voor zover het een bedrag van € 685,-- betreft. Dit houdt verband met het advies van tandarts [C.], die heeft gesteld dat van de op de frame-prothese betrekking hebbende nota enkel een bedrag van € 685,-- ziet op die prothese. Ook al zouden de extracties nodig zijn geweest vanwege de slechte parodontale conditie van [X.], zoals [C.] stelt, dan doet dat er niet aan af dat die kosten als een gevolg van de mishandeling aan [Y.] toegerekend moeten worden. Gelet hierop, op het feit dat de betreffende nota (dd. 5 mei 2006, factuurnr [factuurnummer]) enkel betrekking lijkt te hebben op het aanbrengen van de frame-prothese (zo zijn de in rekening gebrachte extracties op dezelfde datum als de frontopstelling verricht) en op de brief van de betrokken tandarts [D.] d.d. 2 juli 2009 waarin hij bevestigt dat het noodzakelijk was enige kiezen te verwijderen voor het plaatsen van de frameprothese, acht het hof het verweer van [Y.] op dit punt onvoldoende gemotiveerd. Het bedrag van € 790,30 is geheel toewijsbaar.

4.7.5. Het voorgaande betekent dat van het gevorderde bedrag van € 1.853,84 een bedrag van (€ 49,20 + € 900,65 + € 53,43 + € 790,30 = ) € 1.793,58 zal worden toegewezen.

€ 6.750,--; toekomstige tandartskosten

4.7.6. [X.] heeft ter onderbouwing van deze post verwezen naar het bij memorie van grieven overgelegde advies van mr. Drs. [E.], tandarts te [vestigingsplaats 2.], (hierna: “tandarts [E.]”) d.d. 26 januari 2010. Tandarts [E.] begroot hierin de kosten van het aanbrengen van drie implantaten met drie kronen op € 7.500,--. Omdat zijn verzekeraar per jaar maximaal € 750,-- vergoedt, vordert [X.] het verschil van € 6.750,--.
[Y.] heeft betwist dat een implantaatbehandeling noodzakelijk zal zijn en heeft betoogd dat de kosten daarvan niet op hem kunnen worden verhaald, nog afgezien van het feit dat de begrote € 7.500,-- zien op drie verloren gegane tanden, terwijl element 12 reeds op 5 mei 2005 ontbrak, aldus [Y.]. Hij heeft verder verwezen naar het advies van tandarts [C.], waar deze opmerkt dat de aangebrachte frame-prothese een goede en definitieve oplossing is en dat het de vraag is of implantaten wel geïndiceerd zijn, gelet op de slechte parodontale dentitie van [X.]. Ook heeft [Y.] er op gewezen dat tandarts [E.] blijkens zijn brief niet persoonlijk de parodontale situatie van [X.] heeft onderzocht en toen een implantaat geïndiceerd achtte (gelet op het door [Y.] gevoerde verweer neemt het hof aan dat in randnummer 66 mva, laatste volzin, abusievelijk het woordje “niet” is weggevallen).

4.7.7. Zoals eerder is overwogen is het voor het aannemen van het causale verband niet vereist dat de kosten waarvan vergoeding wordt gevraagd medisch gezien noodzakelijk waren. Nietttemin is gelet op [Y.]’s gemotiveerde betwisting het causaal verband tussen deze toekomstige kosten en [Y.]’s onrechtmatig handelen naar het oordeel van het hof nog niet voldoende komen vast te staan. Gelet op die betwisting bestaat immers twijfel omtrent de mogelijkheid van het plaatsen van implantaten bij [X.]. De begroting van tandarts [D.] is niet gedateerd, zodat onduidelijk is of deze aansluit bij de huidige dentale conditie van [X.]. Verder blijkt uit het advies van tandarts [E.] inderdaad niet dat hij zelf de dentale conditie van [X.] heeft onderzocht en op basis daarvan implantaten geïndiceerd heeft geacht. Bovendien heeft [Y.], voortbouwend op het advies van tandarts [C.], gemotiveerd betoogd dat de aangebrachte frame-prothese een goede en definitieve oplossing is. [X.] heeft daartegen aangevoerd dat de levensduur van een frame-prothese beperkt is en dat ook deze vervangingskosten voor vergoeding in aanmerking dienen te komen. Zo is dus evenmin zeker dat implantaten de voorkeur verdienen boven een frame-prothese en ook niet of een dergelijke prothese na enige tijd weer dient te worden vervangen.

4.7.8. Gelet op het voorgaande heeft het hof behoefte aan voorlichting door een onafhankelijke tandarts. Het hof is voornemens aan de te benoemen deskundige de volgende vragen te stellen:

1. Is het door de mishandeling op 5 mei 2005 ontstane tandletsel zodanig dat implantaten moeten worden aangebracht? Wilt u bij het antwoord op deze vraag de omstandigheid betrekken dat [X.] blaasmuzikant is?
2. Is het aanbrengen van implantaten, gelet op de parodontale conditie van het gebit van [X.], mogelijk?
3. Indien het antwoord op vraag 2 bevestigend luidt: is de voorziening in de vorm van de aangebrachte frame-prothese, mede gelet op het zijn van blaasmuzikant van [X.], een even goed alternatief?
4. Indien het antwoord op vraag 3 bevestigend luidt: dient een frame-prothese na zekere tijd te worden vervangen en zo ja aan welke periode dient dan in het algemeen te worden gedacht?
5. Kunt u nagaan of gebitselement 12 op 5 mei 2005 reeds ontbrak dan wel na extractie met een spalk is teruggeplaatst?
6. Indien implantaten geïndiceerd zijn: welke kosten brengt die behandeling redelijkerwijs mee?
7. Indien een frame-prothese geïndiceerd is en vraag 4 bevestigend wordt beantwoord: wat zijn redelijke kosten van vervanging?
8. Welke overige opmerkingen acht u van belang?
Partijen kunnen zich bij akte uitlaten over aantal, deskundigheid en - bij voorkeur eensluidend - over de persoon van de te benoemen deskundige(n). Het hof gaat er voorshands van uit dat de benoeming van één deskundige volstaat. Voorts kunnen partijen suggesties doen over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen.
Omdat de aansprakelijkheid van [Y.] voor de door [X.] geleden schade vaststaat is het hof voornemens de kosten van de deskundige(n) voorshands ten laste van [Y.] te brengen.

4.7.9. [X.] heeft gesteld (mvg p. 14) dat hij kan aantonen dat gebitselement 12 na een extractie middels een spalk is teruggeplaatst. [X.] dient de door hem bedoelde schriftelijke stukken bij de in r.o. 4.7.8 genoemde akte over te leggen.

Immateriële schade

4.8.1. [X.] heeft € 1.243,-- aan immateriële schade gevorderd en dit bedrag onderbouwd met een verwijzing naar de ANWB Smartengeldgids.
[Y.] heeft aangevoerd dat hij geen oogmerk had om [X.] letsel toe te brengen, zodat [X.] geen recht heeft op smartengeld. Verder heeft [Y.] betoogd dat [X.] al vóór 5 mei 2005 last had van stress en psychische spanningen.

4.8.2. Anders dan [Y.] stelt, hoeft het feit dat de aansprakelijke persoon geen oogmerk had om schade toe te brengen geen beletsel te zijn voor de toekenning van immateriële schade. Artikel 6: 106 lid 1 sub b BW noemt immers ook de mogelijkheid van immateriële schadevergoeding indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft. De vraag of [Y.] op 5 mei 2005 het oogmerk had aan [X.] lichamelijk letsel toe te brengen behoeft dus geen beantwoording.

4.8.3. Bij de bepaling of en zo ja tot welk bedrag [X.] immateriële schade heeft geleden speelt – wederom – ook de aard van de aansprakelijkheid en de aard van de aan [Y.] verweten gedraging een rol. De klap of vuistslag tegen de mond van [X.] kan [Y.] volledig worden verweten. De gevolgen voor [X.] waren aanzienlijk; diverse tandheelkundige behandelingen en problemen bij het uitoefenen van zijn hobby: het bespelen van een blaasinstrument. Daarenboven is het een algemene ervaringsregel dat een mishandeling als de onderhavige schrik en pijn veroorzaakt.

4.8.4. Gelet op het voorgaande en op het in de ANWB Smartengeldgids genoemde geval waarbij [X.] aansluiting heeft gezocht, welk geval inderdaad voldoende overeenkomsten vertoont met de onderhavige casus, hetgeen ook niet door [Y.] is betwist, acht het hof het gevorderde bedrag aan immateriële schadevergoeding toewijsbaar. LJN BQ9580