Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb A.dam 220610 feest; schade vanwege trap in gezicht;

Rb A.dam 220610 feest; schade vanwege trap in gezicht; rechtsbijstandkosten meerdendeels als binnengerechtelijk aan te merken, muv tijd besteed aan opstellen getuigenverklaringen
2.  De feiten
2.1.  In het pand aan het adres [adres] heeft van donderdag 4 februari op vrijdag 5 februari 2010 een feest plaatsgevonden van het Amsterdamse Studenten Corps (hierna: ASC). Het ASC bestaat uit een aantal disputen. Het dispuut waarvan [eiser] deel uitmaakt beheerde op voornoemde avond een bar in het pand (verder: de bar). [gedaagde] is geen lid van het dispuut van [eiser]. [gedaagde] heeft op voornoemde avond zijn jas achter de bar gelegd. Het was verboden voor niet-leden van het dispuut van [eiser] om die avond achter de bar te komen.

2.2.  [gedaagde] is op enig moment op de bar geklommen. Hij heeft toen [eiser] in het gezicht getrapt. Hierbij heeft hij twee voortanden van [eiser] ernstig beschadigd en schade aan zijn gezicht toegebracht, bestaande uit een bloedende neus en mond. [eiser] heeft medische verzorging nodig gehad, waaronder een aantal tandheelkundige ingrepen wegens avulsie (volgens Van Dale: gewelddadige afrukking) van een voortand rechtsboven en de wond aan zijn lip moeten laten hechten.

2.3.  [eiser] heeft van het voorval aangifte gedaan bij de politie op vrijdag 9 februari 2010. Voor zover van belang staat in het proces-verbaal van de aangifte het volgende opgenomen;

“Ik stond of zat op dat moment met een vriend van mij te praten genaamd [naam 1]. Ik heb op dit moment niet meer op NN1 ([gedaagde], vzr) gelet.

Na een hele korte periode voelde ik opeens een hele harde klap en een hevige pijnscheut op mijn mond. Door de kracht van de klap werd het zwart voor mijn ogen en zakte ik door mijn knieën op de grond. Ik heb geen klap zien aankomen. Ik voelde toen ik op de grond zat aan mijn mond en ik voelde dat mijn voortand los zat. Tevens stroomde er heel veel bloed uit mijn mond.”

2.4.  Van het voorval waren een aantal personen getuige, waarvan door mr. Van Trigt, ter voorbereiding van de onderhavige zaak, verklaringen zijn opgesteld. Een van deze verklaringen, van [naam 1], luidt voor zover van belang als volgt:

“Die jongen liep achter de bar vandaan maar sprong vrijwel onmiddellijk bovenop de bar. Ik dacht eerst dat hij er over heen zou springen, maar hij hurkte op de bar en ging toen staan liep naar onze kant toe.
[…]
Toen schopte hij, rechtopstaand, vol in het gezicht van [eiser].
[…]

2.5.  Een andere bij het voorval aanwezige, [naam 2], verklaart voor zover van belang het volgende:

“ Ik aan de zijkant van de bar. Ik zag plotseling diezelfde jongen boven op de bar staan en vandaar met zijn voet [eiser] hard vol in diens gezicht schoppen. Daarna sprong de jongen van de bar af en verdween weer snel in de zaal in de menigte.”

3.  Het geschil

3.1.  [eiser] vordert samengevat en na vermindering van eis - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van EUR 4.669,27 als voorschot op schadevergoeding, vermeerderd met de proceskosten.

3.2.  [eiser] voert hiertoe aan dat [gedaagde] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld door hem zonder aanleiding in het gezicht te schoppen waardoor hij schade heeft opgelopen aan zijn gezicht en aan zijn tanden. [eiser] vordert thans een voorschot op de schade die [gedaagde] in een bodemprocedure zal blijken verschuldigd te zijn. Het gevorderde bedrag heeft [eiser] als volgt gespecificeerd:  (...)
4.  De beoordeling
4.1.  De door [eiser] in het proces-verbaal opgenomen verklaring van de gang van zaken, zoals weergegeven bij de feiten, is door meerdere bij het voorval aanwezigen bevestigd. [naam 1] en [naam 2] verklaren beiden dat zij gezien hebben dat het [gedaagde] was die de trap in het gezicht van [eiser] uitdeelde. [gedaagde] heeft dit ter zitting ook erkend. Door de trap heeft [eiser] letsel aan zijn tanden en zijn gezicht opgelopen. [gedaagde] is voor deze uit zijn onrechtmatig handelen jegens [eiser] voortgevloeide schade in beginsel aansprakelijk.

4.2.  [gedaagde] heeft zich echter erop beroepen dat de ontstane schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan [eiser] kan worden toegerekend. [gedaagde] stelt hiertoe dat hij op de bar was gesprongen omdat hij anders niet bij zijn jas kon komen. Eenmaal op de bar heeft [gedaagde] een klap op zijn hoofd gekregen en zag hij daarna dat [eiser] dreigend op hem afkwam en probeerde zijn benen onder hem vandaan te trekken. [gedaagde] heeft zichzelf hiertegen verdedigd door in de richting van [eiser] te trappen en is daarna van de bar afgesprongen en weggerend.

4.3.  Ter onderbouwing van dit betoog heeft [gedaagde] twee verklaringen in het geding gebracht. Deze verklaringen kunnen [gedaagde] echter voorshands niet baten. Uit deze verklaringen blijkt immers dat de personen van wie ze afkomstig zijn het voorval niet hebben gezien. [gedaagde] heeft voorts een foto in het geding gebracht ter ondersteuning van zijn stelling dat hij op zijn hoofd is geslagen. Gelet op de omstandigheid dat [gedaagde] (circa 1.90m lang) op de bar (circa 1.50m hoog) stond, maakt die foto voorshands niet zozeer aannemelijk dat [gedaagde] op zijn hoofd is geslagen, maar veeleer dat hij, gelet op de hoogte tussen de bar en het plafond, zijn hoofd heeft gestoten tegen het plafond.

4.4.  Op grond van het bovenstaande is onvoldoende aannemelijk dat de bodemrechter het beroep van [gedaagde] op eigen schuld van [eiser] zal honoreren. [gedaagde] is derhalve voor de volledige uit het onrechtmatig handelen voortgevloeide schade aansprakelijk. De gevorderde voorziening strekt echter tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering is in een kort geding slechts plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk zijn en uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is. Bij de afweging van de belangen van partijen wordt mede betrokken het risico dat niet kan worden terugbetaald, in het geval de veroordeling in kort geding geen stand houdt. In het navolgende zal de voorzieningenrechter de afzonderlijke posten van de vordering, zoals weergeven onder 3.2., bespreken teneinde te bezien of deze in dit kort geding kunnen worden toegewezen. Daarbij wordt er voorshands vanuit gegaan dat de voortand(en) (rechts)boven behouden kan/kunnen blijven.
LJN BM8911