Rb A'dam 230108 zwaar lichamelijk letsel door mishandeling; geen noodweer(exces); € 20.000,-
- Meer over dit onderwerp:
Rb A'dam 230108 zwaar lichamelijk letsel door mishandeling; geen noodweer(exces); € 20.000,- voorschot op imm. schade
4.1. Over de toedracht van het handgemeen op 24 augustus 2002 lopen de verklaringen van partijen uiteen. Vaststaat evenwel dat B veroordeeld is voor mishandeling van A, terwijl dat feit zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad. Deze veroordeling is onherroepelijk, zodat de rechtbank, gezien de dwingende bewijskracht van het vonnis, er vanuit moet gaan dat mishandeling van A heeft plaatsgevonden.
4.2. Op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt die hem kan worden toegerekend, verplicht de schade die de ander dientengevolge lijdt te vergoeden, behoudens bij de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond.
4.3. B beroept zich op noodweer als rechtvaardigingsgrond. Bij noodweer dient aan de hand van het proportionaliteitsbeginsel te worden getoetst of het gehanteerde middel geboden was. Nu niet vast is komen te staan dat A ten tijde van het handgemeen een vuurwapen bij zich droeg alsmede gelet op de ernst van het letsel van A, is de rechtbank van oordeel dat B disproportioneel geweld jegens A heeft gebruikt, zodat sprake is van een onrechtmatige daad.
4.4. Ten aanzien van de toerekenbaarheid van de onrechtmatige daad doet B een beroep op noodweerexces als schulduitsluitingsgrond. Van noodweerexces kan sprake zijn als de verdachte in een noodsituatie als onmiddellijk gevolg van een hevige, door de aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging a) bij de verdediging verder gaat dan geboden is of b) nadat de noodweersituatie is beëindigd nog een niet meer noodzakelijke verdedigingshandeling pleegt. Gesteld noch gebleken is dat de door de wederrechtelijke aanranding van zijn broer I veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de gedraging van B. Daarbij komt dat B met zijn broer de confrontatie met A heeft opgezocht. Het beroep op noodweerexces faalt dan ook. Een en ander leidt tot de conclusie dat de door B gepleegde onrechtmatige daad hem kan worden toegerekend.
4.5. Ten aanzien van de schade voert B aan dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van A. A heeft bewust het risico genomen geconfronteerd te worden met verzet tegen het afdwingen van een omgangsregeling met zijn driejarig zoontje D, aldus B. A heeft ter comparitie verklaard dat C zelf had gezegd dat hij zijn zoon kon komen halen en dat hij geen problemen verwachtte. Niet is gebleken dat C zich ten opzichte van A heeft verzet tegen het door A aangekondigde bezoek. Voorts staat vast dat A niet op de hoogte was van de aanwezigheid van B en zijn broer op het adres waar hij zijn zoon zou ophalen. Als onbetwist staat tevens vast dat A bij het ophalen van zijn zoontje D geen geweld jegens C of D heeft gebruikt. B heeft verklaard dat zijn broer I D vervolgens van A heeft afgepakt, waarna het handgemeen ontstond. Het voorgaande in ogenschouw genomen is de rechtbank van oordeel dat B onvoldoende heeft gesteld om eigen schuld aan de zijde van A aan te kunnen nemen.
4.6. Bij akte strekkende tot het inbrengen van stukken heeft A nadere medische gegevens in het geding gebracht. H heeft mr. Weilers bericht dat A met kleine stappen vooruitgaat en dat de situatie van A zodanig verbeterd is dat er hoop is dat A met hulpmiddelen zal kunnen lopen. Van een medische eindtoestand lijkt nog geen sprake te zijn, zodat de schade nog niet begroot kan worden en verwijzing naar de schadestaat procedure in de rede ligt. In de schadestaat procedure zal ook aandacht moeten worden besteed aan de mogelijke gevolgen van het rauwelijkse ontslag van A uit het revalidatiecentrum. In die procedure kan ook een eventuele medische voorgeschiedenis van A worden betrokken.
4.7. Gezien de ernst van het letsel van A ziet de rechtbank aanleiding het gevorderde voorschot van EUR 20.000,= ter zake van immateriële schadevergoeding toe te wijzen. De rechtbank ziet geen reden het gevorderde voorschot te matigen. Wel zal in de schadestaat procedure beoordeeld moeten worden of er ten aanzien van het meerdere plaats is voor matiging.
LJN BC3884