Rb Groningen 050907 vordering schadevergoeding na zware mishandeling faalt vanwege beroep op noodwee
- Meer over dit onderwerp:
Rb Groningen 050907 vordering schadevergoeding na zware mishandeling faalt vanwege beroep op noodweer
4. Vast staat dat [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] op 20 juni 2002 openlijk en in vereniging geweld hebben gebruikt tegen [eiser]. Daarmee is naar het oordeel van de kantonrechter sprake van een handelen dat als onrechtmatig moet worden beschouwd tenzij er sprake is van een rechtvaardigingsgrond. Noodweer, waarop [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zich beroepen, is een dergelijke rechtvaardigingsgrond. Het begrip noodweer is afkomstig uit het strafrecht. Artikel 41,1 Sr bepaalt: “Niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding”. Het hof heeft in het arrest van 10 november 2006 ten aanzien van het beroep van [gedaagde sub 2] op noodweer het volgende overwogen:
“Het hof is van oordeel dat de reactie van verdachte kan worden beschouwd als gerechtvaardigd door de omstandigheden waarin hij zich bevond. Aangever, die zich - in een “opgefokte”, vermoedelijk mede door cocaïnegebruik gestuurde gemoedstoestand bevond, viel verdachte daadwerkelijk aan met een koevoet, waardoor er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf, waartegen verdediging geboden was. Voorts acht het hof aannemelijk dat de aanranding op het moment van de verdediging - in casu het grijpen van de koevoet door verdachte met de (ten uitvoer gebrachte) bedoeling verdachte te slaan - niet was geëindigd. Het hof acht verdachtes verklaringen over de op dat moment nog niet geweken agressie van de zijde van aangever - bezien in samenhang met de verklaringen daarover van de vrouwelijke taxichauffeur, de echtgenote van aangever en de collega’s van verdachte - aannemelijk en verdachtes reactie daarop - gelet op die omstandigheden - proportioneel. Het hof acht eveneens aannemelijk dat - toen de echtgenote van aangever verdachte (andermaal) wees op de te verwachten gevaren - de keuze voor een andersoortige oplossing niet meer aan de orde was. Tenslotte kan naar het oordeel van het hof evenmin (zonder meer) worden gesteld dat verdachte zelf de confrontatie heeft opgezocht. Weliswaar is hij door zijn (vrouwelijke) collega gewaarschuwd voor de risico’s van een bezoek aan de woning van aangever, het doel - het verkrijgen van betaling voor verleende diensten - was evenwel gerechtvaardigd en de mate van agressie onvoorzienbaar. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat verdachte uit noodweer heeft gehandeld”.
5. De kantonrechter ziet geen reden om van het oordeel van het hof af te wijken. De stelling van [eiser] dat het gebruik van de koevoet disproportioneel was wordt verworpen. De kantonrechter verwijst daarbij naar hetgeen door A-G Spier in zijn conclusie voor het arrest van de Hoge Raad van 10 december 1999, NJ 2000,9 (IJzeren staaf) wordt opgemerkt.
“Noodweer is een daad verricht ten einde het recht te handhaven waar andere middelen ontbraken. Niet geëist is dat de daad absoluut noodzakelijk is; voldoende is dat deze redelijk, sociaal-ethisch verantwoord is. Het komt niet louter aan op het inzicht van de dader; de vraag of er sprake is van noodweer zal, integendeel, moeten worden geobjectiveerd. Daarbij moet men hoeden voor (te veel) wijsheid achteraf. De tot noodweer gerechtigde zal naar het wapen mogen grijpen dat in de buurt lag, ook wanneer een ander, minder gevaarlijk, wapen wellicht ook doeltreffend was geweest”
Toegepast op dit geval betekent dit dat [gedaagde sub 2] onder de gegeven, door het hof geschetste, omstandigheden [gedaagde sub 2] naar de koevoet die - nota bene door toedoen van [eiser] zelf - in de buurt was, mocht grijpen, ook wanneer hij en zijn collega’s misschien samen [eiser] in toom hadden kunnen houden, hetgeen overigens door de gedaagden wordt betwist. [gedaagde sub 2] doet, gezien het voorgaande, ook naar het oordeel van de kantonrechter, terecht een beroep op noodweer, hetgeen met zich meebrengt dat er in zijn geval geen sprake is van onrechtmatigheid. De vordering van [eiser], voor zover tegen [gedaagde sub 2] gericht, moet daarom worden afgewezen.
7. Ook [gedaagde sub 1] heeft zich beroepen op het arrest van het hof in de zaak van [gedaagde sub 2]. Hij stelt dat hij, indien hij net als [gedaagde sub 2] in cassatie was gegaan, ook zou zijn ontslagen van alle rechtsvervolging voor het feit (openlijke geweldpleging in vereniging gepleegd) waarvoor hij bij arrest van het hof van 11 november 2004 is veroordeeld. De kantonrechter is het met hem eens dat, waar het hier gaat om precies dezelfde feiten en omstandigheden, ook hem een beroep op noodweer toekomt. De vordering van [eiser], voorzover gericht tegen [gedaagde sub 1], zal dus ook worden afgewezen.
8. [gedaagde sub 3] heeft in deze procedure verstek laten gaan. Dat brengt met zich mee dat de kantonrechter de vordering van [eiser] moet toewijzen, tenzij deze haar onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Hoewel [gedaagde sub 3] in deze civiele procedure zelf geen beroep op noodweer heeft gedaan, is de kantonrechter van oordeel dat deze rechtvaardigingsgrond ook voor hem dient te gelden en zal zij de vordering van [eiser] afwijzen. Een andere uitkomst zou tot de, naar het oordeel van de kantonrechter onaanvaardbare, uitkomst leiden dat [gedaagde sub 3], als enige van de drie gedaagden, aansprakelijk zou zijn voor door [eiser] geleden schade.
9. Nu [eiser] in het ongelijk wordt gesteld zal hij worden veroordeeld in de kosten van dit geding. LJN BB3565