Rb Haarlem 310310 80% eigen schuld bij eiser, aangezien deze begon met slaan
- Meer over dit onderwerp:
Rb Haarlem 310310 80% eigen schuld bij eiser, aangezien deze begon met slaan
2.3. [eiser] heeft bij de regiopolitie Kennemerland aangifte gedaan van zware mishandeling. Hierbij heeft hij onder meer het volgende verklaard:
Ik zag dat een jongen op een scooter met een noodgang de hoek om kwam rijden en langs de bakker […] de stoep opreed. Ik zag dat de jongen heel hard moest remmen om tot stilstand te komen bij een woning. Ik zei tegen de jongen: “Rij eens normaal, kankermongool”. Ik hoorde de jongen zeggen: “Wat zei jij, kankerdebiel of kankermongool?”. Ik ben toen naar de jongen gelopen, want ik wilde hem uitleggen, dat hij daar niet moest rijden.
[…]
Toen ik dus naar die jongen toeliep, kwam ik vervolgens op een afstand van minder dan een meter bij hem vandaan te staan. Ik had mijn handen vol met boodschappen. Op dat moment voelde ik een harde vuistslag in mijn gezicht. Ik heb die klap niet aan zien komen. Door die harde vuistslag ben ik op de grond gevallen. […]
Op dat moment zag en voelde ik dat de jongen mij meerdere harde vuistslagen tegen mijn hoofd aangaf. Toen ik daar zo lag is de jongen twee keer bij mij weggelopen. Hij liep een rondje en ik zag dat hij weer terugkwam bij mij, waarna ik weer enkele vuistslagen kreeg tegen/in mijn gezicht.
Ik lig sinds deze mishandeling in het ziekenhuis.
[…]
2.4. Op het aanvraagformulier medische informatie betreffende [eiser], ingevuld door chirurg […] op 2 september 2008, staat onder meer het volgende:
[…]
A. Uitwendig waargenomen letsel:
Zwellingen gelaat, blauwe plekken
Diagnose: 1 neusfractuur
2 jukbeenfractuur (l) + (r)
3 fractuur deel bovenkaak
[…]
2.5. Als getuige van het incident is [C] gehoord. Hij heeft onder meer de volgende verklaring afgelegd:
Op maandag 25 augustus 2008 […] hoorde ik van de straatzijde geschreeuw of schelden. Toen ik naar buiten keek zag ik aan de overkant een man staan die ik ken als [eiser] en die daar ook woont. Tevens zag ik de mij bekende [gedaagde] die bezig was om zijn bromfiets te plaatsen voor de woning van zijn ouders. Ik zag dat [eiser] in de richting van [gedaagde] liep en ik hoorde hem met harde stem roepen: “Kankerdebiel”. Ik zag dat hij zich daarbij op [gedaagde] richtte.
Direkt hierop hoorde ik [gedaagde] aan [eiser] vragen of hij het goed had verstaan dat [eiser] hem “Kankermongool” had genoemd. Ik hoorde [eiser] weer zeggen: “Nee, ik zei kankerdebiel”. Hij keek daarbij [gedaagde] lachend aan.
Beiden stonden tegenover elkaar en ik zag dat [eiser] sleutels en een paar blikjes in zijn handen vast hield. Ik zag voorts dat [eiser] een slaande beweging in de richting van [gedaagde] maakte. Op dat moment stonden beiden op een afstand van minder dan een halve meter tegenover elkaar. Ik kreeg het idee dat [gedaagde] door [eiser] werd geraakt en zag dat [gedaagde] gelijk twee tot drie keer terug sloeg. Ik zag dat [eiser] door [gedaagde] meerdere keren in zijn gezicht werd geslagen. […]
Ik zag dat zowel [eiser] als [gedaagde] vervolgens op straat vielen waarbij [eiser] tegen de geparkeerde personenauto van [gedaagde] zijn ouders viel.
Direkt hierop zag ik de ouders van [gedaagde] ook naar buiten komen. Ik zag dat [eiser] en [gedaagde] doorgingen met vechten en over de straat rolden. Toen de ouders van [gedaagde] bij hen waren werden beiden uit elkaar gehaald.
[…]
2.6. Als getuige van het incident is [D] gehoord. Hij heeft onder meer de volgende verklaring afgelegd:
Ik ben zojuist, vanavond maandag 25 augustus 2008 omstreeks 21.15 uur getuige geweest van een incident tussen [gedaagde] en [eiser].
Beiden wonen tegenover mij in de straat.
Terwijl ik op de eerste verdieping van mijn woning achter mijn computer zat hoorde ik [eiser] schreeuwen met ieder geval het woord ‘kanker’. Toen ik uit het raam keek zag ik dat hij het tegen [gedaagde] schreeuwde.
Ik hoorde dat [gedaagde] iets vroeg en zag en hoorde dat [eiser] weer iets schreeuwde en zijn hand omhoog deed, kennelijk om te gaan slaan. Vervolgens zag ik dat [gedaagde], [eiser] een (1) maal tegen zijn hoofd sloeg.
Ik ben vervolgens naar beneden gerend en heb vanuit de deuropening [gedaagde] bij mij naar binnen geroepen, die toen ook onmiddellijk naar mij toe kwam lopen.
Ik zag dat [eiser] op straat lag en kort hierop richting zijn woning liep. […]
2.7. [gedaagde] is als verdachte aangehouden. Hij heeft over het incident onder meer de volgende verklaring afgelegd:
[…] Op het moment dat ik mijn brommer op de standaard plaatste, hoorde ik de man zeggen: “Kankermongool”. Ik zei tegen de man: “Wat zei je?” De man kwam naar mij toelopen. De man vroeg aan mij: Hoorde je wat ik zei?” Ik zei tegen de man, dat hij ‘Kankermongool’ tegen mij riep. Ik hoorde de man zeggen, dat ik dit verkeerd had verstaan, want hij had ‘Kankerdebiel’ naar mij geroepen. Ik vroeg aan de man: “Wat is je probleem vriend, je moet je bek houden”. De man bleef zeggen: “Kankermongool enzo, althans dat soort woorden. Ik zag dat de man dreigend om mij af kwam lopen.
Opeens zag ik dat de man een slaande beweging in mijn riching maakte. Hij stond toen op minder dan 1 meter van mij af. Ik deed zelfs nog 2 stappen achteruit, want ik vertrouwde hem niet.
Ik zag dat de man in zijn hand een bacardi-colablikje had en een bos sleutels.
De man heeft mij op mijn linkerwang geraakt met zijn vuist. Het was geen rake klap, maar de klap schampte langs mijn wang, omdat ik mijn hoofd op dat moment afwendde. In een reflex gaf ik de man met mijn rechtervuist een vuistslag in zijn gezicht.
Ik raakte de man volgens mij op zijn oog. Ik sloeg niet op mijn hardst. Het was meer een ‘afhoudertje’. De man pakte mij vervolgens bij mijn shirt vast. Ik pakte de man vast en duwde hem van mij af. Ik duwde de man achterover op de grond, waardoor hij lelijk terecht kwam.
[…]
(Opmerking verbalisanten: Wij zagen dat op de linkerwang van de verdachte een ‘kleine kras’ zat).
2.8. Bij vonnis van 22 december 2008 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank Haarlem bewezen geacht dat [gedaagde] op 25 augustus 2008 zwaar lichamelijk letsel aan [eiser] heeft toegebracht, te weten een ontzet strottenhoofd, twee gebroken oogkassen, een gebroken kaak en gebroken jukbeenderen. [gedaagde] is onder meer vanwege dit feit veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden. De vordering tot schadevergoeding van € 3.000,-- die [eiser] had ingediend als voorschot op de immateriële schade is toegewezen. De vordering tot vergoeding van de materiële schade van € 1.201,-- is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. [gedaagde] is tegen dit vonnis in hoger beroep gegaan. De zaak is in hoger beroep aangehouden om [eiser] als getuige te horen bij de rechter-commissaris. Dit verhoor moet plaatsvinden op 21 december 2009.
2.9. Bij brieven van 5 februari 2009, 19 februari 2009 en 23 februari 2009 heeft de advocaat van [eiser] [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de door [eiser] geleden en te lijden schade als gevolg van het incident.
2.10. Bij vonnis in kort geding van 18 juni 2009 is [gedaagde] veroordeeld om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 4.201,-- wegens immateriële en materiële schade die [eiser] als gevolg van het incident heeft geleden. [gedaagde] heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – dat bij vonnis van de rechtbank Haarlem voor recht wordt verklaard dat [gedaagde] alle schade aan [eiser] zal hebben te vergoeden die het gevolg is van de door [gedaagde] jegens [eiser] gepleegde onrechtmatige daad: de mishandeling d.d. 25 augustus 2008, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding.
3.2. [eiser] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] een onrechtmatige daad jegens hem heeft gepleegd door hem te mishandelen. [eiser] heeft als gevolg daarvan schade geleden en lijdt hierdoor nog steeds schade. [eiser] heeft aanzienlijk lichamelijk letsel opgelopen, tengevolge waarvan hij vier dagen in het ziekenhuis heeft gelegen. Voorts heeft [eiser] psychisch letsel opgelopen doordat een reeds voor het ongeval bestaand psychiatrisch ziektebeeld is verergerd. [gedaagde] is aansprakelijk voor de gevolgen van de onrechtmatige daad en dient alle schade te vergoeden, aldus [eiser].
3.3. [gedaagde] concludeert dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, dan wel dat zijn vordering moet worden afgewezen en voert hiertoe de navolgende verweren aan. Primair stelt [gedaagde] dat [eiser] hem heeft uitgelokt. [eiser] kwam op hem af met een sleutelbos in zijn hand en sloeg [gedaagde]. [gedaagde] heeft [eiser] één klap gegeven om zichzelf te verdedigen. Doordat [gedaagde] werd uitgelokt is geen sprake van een onrechtmatige daad, [gedaagde] verwijst hierbij naar het arrest van de Hoge Raad van 31 maart 1995 (NJ 1997, 592). Subsidiair doet [gedaagde] een beroep op noodweer dan wel noodweerexces, nu hij zich moest verweren tegen een aanval van [eiser]. Uiterst subsidiair beroept [gedaagde] zich op eigen schuld aan de zijde van [eiser] en stelt daartoe dat [eiser] de vechtpartij heeft uitgelokt en de eerste klap heeft uitgedeeld. Het toekennen van een schadevergoeding zou in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid.
4. De beoordeling
4.1. Niet in geschil is dat op 25 augustus 2008 een incident tussen [eiser] en [gedaagde] heeft plaatsgevonden, waarbij [gedaagde] [eiser] in het gezicht heeft gestompt. Tevens staat vast dat [eiser] een aantal breuken in het gezicht heeft opgelopen. Partijen twisten evenwel over de vraag of [gedaagde] hiermee onrechtmatig heeft gehandeld, aansprakelijk is voor de schade en over de aard en de omvang van de hieruit voortvloeiende schade.
4.2. De rechtbank stelt voorop dat het stompen in het gezicht van een ander, waardoor die ander gewond raakt, in beginsel onrechtmatig is. [gedaagde] heeft dus onrechtmatig gehandeld, tenzij juist is zijn verweer dat de onrechtmatigheid ontbreekt, omdat [eiser] hem heeft uitgelokt of zijn verweer dat zijn schuld ontbreekt, omdat hij zich moest verdedigen tegen een wederrechtelijke aanval.
4.3. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 31 maart 1995 (NJ 1997, 592, Restaurantgast) heeft [gedaagde] primair aangevoerd dat [eiser] de klap heeft uitgelokt doordat hij [gedaagde] bedreigde en een slaande beweging maakte in de richting van [gedaagde]. Dit verweer faalt. Ook indien juist is de lezing van [gedaagde] dat [eiser] op agressieve wijze op hem afkwam met een sleutelbos in zijn hand en een slaande beweging heeft gemaakt, dan wel als eerste heeft geslagen, dan is daarmee nog niet gegeven dat het gedrag van [gedaagde] zozeer is uitgelokt door [eiser] dat hij niet onrechtmatig heeft gehandeld. Van een aanhoudend provocerend gedrag van [eiser], zoals in de aangehaalde uitspraak aan de orde was, was in de onderhavige situatie geen sprake, reeds niet omdat het incident in hooguit een paar minuten tijd heeft plaatsgevonden.
4.4. Subsidiair doet [gedaagde] een beroep op noodweer. Noodweer is een rechtvaardigingsgrond, als gevolg waarvan een daad die naar algemene omschrijving onrechtmatig zou zijn, in het concrete geval geheel haar onrechtmatig karakter verliest. Bij noodweer dient aan de hand van het proportionaliteitsbeginsel te worden getoetst of het gehanteerde middel geboden was.
4.5. Op basis van de hiervoor weergegeven processen-verbaal neemt de rechtbank als vaststaand aan dat [eiser] [gedaagde] heeft uitgescholden en dat [eiser] hierna op [gedaagde] af is komen lopen. [gedaagde] heeft ter zitting gesteld dat hij tegen een muur of tuinhekje stond en geen kant op kon toen [eiser] op hem af kwam. Nu dit niet door [eiser] is betwist, neemt de rechtbank ook dit als vaststaand aan.
4.6. Gelet op de verklaringen van [C] en [D] en het proces-verbaal van verhoor van [gedaagde] waarin de verbalisant een kras op de wang van [gedaagde] heeft waargenomen, acht de rechtbank voorts bewezen dat [eiser] als eerste een slaande beweging heeft gemaakt en daarbij [gedaagde] met een sleutelbos heeft geraakt.
4.7. Het voorgaande in ogenschouw genomen, acht de rechtbank sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van [gedaagde], waartegen hij zich moest verdedigen.
4.8. Ten aanzien van het beroep op noodweer is in het kader van de beoordeling van de proportionaliteit van belang of [gedaagde] [eiser] één dan wel meerdere keren in het gezicht heeft gestompt. Gelet op de getuigenverklaring van [C], de letselverklaring van de arts en het proces-verbaal van bevindingen waarin de verbalisant relateert dat [gedaagde] heeft gezegd dat hij [eiser] tweemaal heeft gestompt, acht de rechtbank bewezen dat [gedaagde] [eiser] meerdere malen in het gezicht heeft gestompt.
4.9. Door [eiser] meerdere malen in zijn gezicht te stompen heeft [gedaagde] disproportioneel gehandeld. Aangenomen moet worden dat [gedaagde] met een (veel) minder ingrijpende reactie de aanranding door [eiser] had kunnen afweren. Vanwege deze disproportionaliteit faalt het beroep op noodweer.
4.10. Meer subsidiair doet [gedaagde] ten aanzien van de toerekenbaarheid van de onrechtmatige daad een beroep op noodweerexces als schulduitsluitingsgrond. Van noodweerexces kan sprake zijn als de verdachte in een noodsituatie als onmiddellijk gevolg van een hevige, door de aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging a) bij de verdediging verder gaat dan geboden is of b) nadat de noodweersituatie is beëindigd nog een niet meer noodzakelijke verdedigingshandeling pleegt. Weliswaar heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij door de dreigende wijze waarop [eiser] op hem afkwam en de slaande beweging van [eiser] handelde uit een hevige gemoedstoestand, maar daarmee heeft hij niet gesteld, en evenmin is gebleken dat bij [gedaagde] een zodanige gemoedsbeweging is veroorzaakt dat deze van doorslaggevend belang is geweest voor het meermalen stompen in het gezicht van [eiser]. Gezien het voorgaande verwerpt de rechtbank het beroep op noodweerexces.
4.11. Ten slotte doet, zo begrijpt de rechtbank, [gedaagde] een beroep op eigen schuld van [eiser]. Dit beroept slaagt. De hiervoor bewezen verklaarde omstandigheden dat [eiser] de confrontatie met [gedaagde] heeft gezocht, [gedaagde] heeft uitgescholden, dreigend op hem af is gelopen, een slaande beweging heeft gemaakt en hem heeft geraakt met zijn sleutelbos hebben in belangrijke mate bijgedragen aan het ontstaan van de schade. De rechtbank ziet hierin aanleiding om de vergoedingsplicht te verminderen in die zin dat [eiser] voor 80% zijn eigen schade zal hebben te dragen.
4.12. [eiser] heeft betoogd dat de billijkheid mee brengt dat er geen sprake kan zijn van eigen schuld. Voor zover [eiser] daarmee betoogt dat de hiervoor geschetste omstandigheden hem niet kunnen worden toegerekend vanwege zijn psychische gesteldheid, faalt dat betoog. Het bestaan van een geestelijke tekortkoming, er veronderstellenderwijs van uitgaande dat het gedrag van [eiser] door een geestelijke tekortkoming is ingegeven, staat aan toerekening niet in de weg. Voor zover [eiser] hiermee een beroep doet op de billijkheidscorrectie als bedoeld in het laatste zinsdeel van art. 6:101 lid 1 BW, faalt dit beroep. Het is immers niet onbillijk, maar juist in lijn met artikel 6:165 BW dat het gedrag van [eiser] als gevolg van de psychische gesteldheid voor zijn eigen risico komen. LJN BM6238