Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb M. Burg 301109 bierglas in gezicht, kosten hersteloperatie, smartengeld, buitengerechtelijke kosten

Rb M. Burg 301109 bierglas in gezicht, kosten hersteloperatie, smartengeld, buitengerechtelijke kosten,
[Eind] 2008 heeft [gedaagde] [eiser] met een bierglas in zijn gezicht geslagen. [eiser] heeft hierdoor letsel opgelopen. [gedaagde] heeft als schadevergoeding een bedrag van € 816,18 aan [eiser] vergoed.

[eiser] vordert betaling van een bedrag van € 1.391,02, te vermeerderen met rente en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure. Het bedrag van € 1.391,02 bestaat uit smartengeld ad € 250,00, buitengerechtelijke kosten ad € 471,07 en kosten van de hersteloperatie ad € 670,00 [eiser] heeft daartoe gesteld dat hij door het onrechtmatig handelen van [gedaagde] meer schade heeft gelden dan reeds door [gedaagde] is vergoed. De immateriële schade bedraagt volgens hem een bedrag van € 650,00. De buitengerechtelijke kosten bedragen volgens [eiser] € 671,07. Hij procedeert weliswaar met een toevoeging, maar volgens hem wordt de toevoeging met terugwerkende kracht ingetrokken indien de rechtzoekende de kosten van rechtsbijstand kan verhalen op een derde. Voorst stelt [eiser] niet de plicht te hebben van gefinancierde rechtshulp gebruik te maken ter beperking van zijn schade.

[gedaagde] heeft de vordering betwist. Volgens hem heeft hij door € 400,00 aan immateriële schade te vergoeden en € 200,00 aan buitengerechtelijke kosten, aan zijn verplichtingen voldaan. Hij betwist dat [eiser] meer schade heeft geleden dan door hem is vergoed. Volgens hem is een bedrag van € 400,00 in overeenstemming met de ernst van het letsel, te weten één litteken, waarvan niet duidelijk is, of dat blijvend zal zijn. Met betrekking tot de kosten voor een hersteloperatie merkt [gedaagde] op dat die kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen omdat [eiser] heeft gekozen voor een schadevergoeding voor immateriële schade, waaronder het mogelijk blijven bestaan van een litteken. Volgens hem is er sprake van rechtsverwerking. Indien ook nog de kosten voor een hersteloperatie zouden worden toegewezen, leidt dat tot een dubbele vergoeding, aldus [gedaagde]. Met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten merkt hij op dat slechts de eigen bijdrage voor vergoeding in aanmerking komt omdat [eiser] procedeert met een toevoeging. Ten slotte wijst [gedaagde] op zijn financieel geringe draagkracht.

De kantonrechter overweegt als volgt. [gedaagde] heeft niet gesteld op grond van welke omstandigheden hij het gerechtvaardigde vertrouwen mocht hebben dat [eiser] geen hogere of anders samengestelde schadevergoeding zou vorderen dan in de brief van 8 maart 2009 is omschreven. Reeds daarom zal het beroep op rechtsverwerking worden verworpen. De kantonrechter is van oordeel dat een vordering tot vergoeding van immateriële schade en een vordering tot vergoeding van de kosten van een hersteloperatie elkaar niet uitsluiten. De vordering tot immateriële schadevergoeding heeft niet alleen betrekking op de mogelijkheid van een blijvend litteken, maar ook op geleden pijn, angst en het ondergaan van medische behandelingen, waaronder de hechting van de wond en de eventuele hersteloperatie. De vordering met betrekking tot de kosten van de hersteloperatie heeft wel invloed op de hoogte van de immateriële schadevordering. In dit geval acht de kantonrechter een immateriële schadevergoeding van € 500,00 passend en geboden. [gedaagde] heeft reeds € 400,00 ter zake van deze post betaald, zodat een bedrag van € 100,00 resteert. Dit bedrag zal worden toegewezen.

Met betrekking tot de kosten van de hersteloperatie is de kantonrechter van oordeel dat deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen. [eiser] heeft schade geleden door het onrechtmatig handelen van [gedaagde] en deze is gehouden de daardoor ontstane schade te vergoeden. De vordering ter zake van deze schadepost zal worden toegewezen tot een bedrag van € 670,00.

Ten aanzien van de gevorderde buitengerechtelijke kosten overweegt de kantonrechter als volgt. Bij de beoordeling van de vraag naar de omvang van de vergoedingsplicht ter zake van buitengerechtelijke kosten speelt de dubbele redelijkheidstoets een rol. De kantonrechter is van oordeel dat de gevorderde buitengerechtelijke kosten aan die dubbele redelijkheidtoets voldoen. Het is weliswaar zo dat de kosten hoger zijn de ‘staffel incassokosten’, maar die staffel heeft betrekking op buitengerechtelijke kosten in het kader van geschillen over zakelijke overeenkomsten, en niet tevens op buitengerechtelijke kosten in het kader van de afwikkeling van -veelal op onrechtmatige daad gebaseerde- letselschadezaken. Bij letselschadezaken zijn buitengerechtelijke kosten bovendien veelal van een geheel andere aard en omvang dan bij de handelszaken, waarop die staffel betrekking heeft. Hoewel die kosten volgens [eiser] € 671,07 bedragen, vordert hij € 671,02. De vordering zal dan ook worden toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 671,02.

[gedaagde] heeft gesteld dat [eiser] is overgegaan tot rauwelijks dagvaarden, omdat hij reeds een gedeelte van de schade had betaald en hij nog bij brief van 20 mei 2009 om inlichtingen had gevraagd ten aanzien van het resterende deel van de beweerdelijk geleden schade. De kantonrechter is van oordeel dat, gelet op die omstandigheden [eiser] inderdaad tot rauwelijks dagvaarden is overgegaan. De kantonrechter zal daarom de proceskosten tussen partijen verdelen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
LJN BK9239