Rb Middelburg 060612 mishandeling; dader aansprakelijk; onvoldoende gesteld tav inkomstenderving als gevolg van mishandeling; smartengeld € 400,00
- Meer over dit onderwerp:
Rb Middelburg 060612 mishandeling; dader aansprakelijk; onvoldoende gesteld tav inkomstenderving als gevolg van mishandeling; smartengeld € 400,00
4. De beoordeling
4.1. Bij onherroepelijke vonnissen van de politierechter van 25 februari 2008 is bewezenverklaard dat Van [gedaagden] [eiser] heeft mishandeld. Die strafvonnissen leveren in de onderhavige civiele procedure dwingend bewijs op van het feit dat Van [gedaagden] [eiser] heeft mishandeld. Tegen dat bewijs staat tegenbewijs open. Van [gedaagden] heeft tegenbewijs aangeboden, maar niet van de eenvoudige mishandeling. Uit de eigen stellingen van Van [gedaagden] blijkt ook dat zij beiden erkennen dat zij [eiser] hebben geslagen. Het aangeboden tegenbewijs betreft de door [eiser] gestelde heftigheid van de mishandeling en de aard en ernst van het daardoor ontstane letsel, en betreft aldus niet de mishandeling zelf, maar de gevolgen ervan en de omvang van de schade. De (eenvoudige) mishandeling staat derhalve vast. Een dergelijk handelen is in beginsel onrechtmatig jegens de mishandelde.
4.2. Van [gedaagden] heeft echter een beroep gedaan op rechtvaardigingsgronden en op een schulduitsluitingsgrond: zij stellen dat sprake was van uitlokkend gedrag aan de kant van [eiser], dat voorts dat [gedaagde sub 1] handelde uit noodweer dan welk in een situatie van noodweer-exces. Van deze rechtvaardigingsgronden en schulduitsluitingsgrond ligt de stelplicht en – zo nodig – de bewijslast bij Van [gedaagden]. Van [gedaagden] verwijst naar overgelegde verklaringen van door de politie gehoorde getuigen en legt zelf een aantal nieuwe, schriftelijke verklaringen over.
4.2.1. De gestelde uitlokking zou gelegen zijn in het geven van de eerste klap met een klomp en het blijven aanvallen nadat de vechtpartij al was begonnen. De rechtbank kan uit de overgelegde verklaringen niet afleiden dat de door enkele getuigen genoemde, door [eiser] gegeven klap met een klomp, de eerste klap zou zijn geweest. Dat wordt namelijk door geen van die getuigen uitdrukkelijk gezegd. Dat [eiser] nadat het gevecht was begonnen, daarmee is doorgegaan rechtvaardigt niet dat Van [gedaagden] dan ook moet doorvechten en daarbij [eiser] dient te mishandelen. De gestelde feiten zijn dan ook onvoldoende om te kunnen komen tot het oordeel dat sprake was van zodanige uitlokking, dat daardoor het onrechtmatige karakter aan de mishandeling is komen te ontvallen.
4.2.2. Ten aanzien van [gedaagde sub 1] is voorts gesteld dat sprake was van noodweer dan wel noodweer-exces. Van noodweer is sprake wanneer een gedraging is geboden door de noodzakelijk verdediging van (onder meer) het eigen lijf tegen een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding; van noodweer-exces is sprake, wanneer de grenzen van de noodzakelijke verdediging worden overschreden als onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt. Uit de overgelegde verklaringen blijkt op geen enkele wijze dat het door [gedaagde sub 1] jegens [eiser] gebruikte geweld noodzakelijk was ter verdediging van zijn eigen lijf. De bij de politie gehoorde getuigen en die, waarvan verklaringen door Van [gedaagden] zijn overgelegd, spreken slechts van over en weer gegeven klappen. [gedaagde sub 1] zelf heeft bij de politie verklaard dat hij [eiser], toen deze dreigend op hem af kwam, enkele vuistslagen heeft gegeven. In die verklaringen is geen aanknopingspunt te vinden voor de stelling dat sprake was van noodzakelijke zelfverdediging. Gesteld noch gebleken is dat er voor [gedaagde sub 1] geen ander mogelijkheden waren (zoals bijvoorbeeld weglopen) om de gestelde dreiging van [eiser] af te weren. Ook voor de voor noodweer-exces vereiste hevige gemoedsbeweging is in de overgelegde verklaringen geen enkel aanknopingspunt te vinden.
4.2.3. De rechtbank zal daarom aan de gestelde rechtvaardigingsgronden en schulduitsluitingsgrond voorbij gaan, zonder Van [gedaagden] tot bewijs toe te laten.
4.3. Vervolgens dient te worden bezien of er sprake was van eigen schuld aan de zijde van [eiser]. Ter onderbouwing van de stelling dat de door [eiser] geleden schade mede is veroorzaakt door omstandigheden die aan hemzelf dienen te worden toegerekend, verwijst Van [gedaagden] naar de overgelegde verklaringen. Zoals in 4.2 al overwogen, kan uit die verklaringen niet worden afgeleid dat de eerste klap door [eiser] is gegeven. Evenmin blijkt daaruit dat [eiser] uitdrukkelijk op een vechtpartij uit was. Wel blijkt daaruit dat Van [gedaagden] naar aanleiding van een eerder incident een hartig woordje met [eiser] wilde spreken en dat dat gesprek is ontaard in een vechtpartij. In die omstandigheden ziet de rechtbank geen grond om te komen tot het oordeel dat de eventueel door [eiser] geleden schade door eigen schuld is ontstaan en om die reden voor zijn eigen rekening moet blijven. Ook de stelling dat een eventuele verplichting tot schadevergoeding aan de zijde van Van [gedaagden] door billijkheid is komen te vervallen, moet in het licht van het vorenstaande worden verworpen.
4.4. Het vorenstaande betekent dat vast staat dat Van [gedaagden] door hem te mishandelen jegens [eiser] toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld en gehouden is de daardoor ontstane schade te vergoeden. De gevorderde verklaring voor recht kan worden toegewezen, met dien verstande dat de aansprakelijkheid van Van [gedaagden], nu – zoals onder 4.5 wordt vastgesteld – inmiddels sprake is van een eindtoestand, slechts ziet op reeds geleden schade.
4.5. Dan komt de rechtbank toe aan de vraag of en zo ja, welke schade [eiser] als gevolg van de mishandeling lijdt en/of heeft geleden. Daartoe zal – nu ook in stellingen van [eiser] sprake is van een eindtoestand – de zaak niet worden verwezen naar een schadestaatprocedure, maar zal de rechtbank over de schade in de onderhavige procedure inhoudelijk beslissen.
4.5.1. [eiser] stelt zodanig (m.n. nek- en schouder-)letsel dat hij daardoor zijn verdienvermogen volledig verloor gedurende vijf of zes maanden. Ten aanzien van de ernst van het letsel legt hij een verslag van het onderzoek in het Oosterscheldeziekenhuis op 19 augustus 2007 (derhalve direct na de vechtpartij) over, waarin met name het uitwendige onderzoek wordt gerelateerd. Over nek-/schouderklachten wordt niet gesproken en evenmin wordt iets gezegd over de fysieke mogelijkheden van [eiser] ten aanzien van arbeid. Voorts legt hij over een brief van 29 november 2007 van – naar de rechtbank aanneemt - zijn huisarts, waarin wordt verwezen naar een “journaal 20/8”, een “journaal 29/10” en een “copie brief van bevindingen” van de oogarts. Al die stukken heeft [eiser] niet overgelegd. In de brief staat verder: “al bekend met chronische nekklachten/whiplash syndroom na een auto-ongeval”, “vaker geweest met schouderklachten” en “Nog geen medische eindtoestand. Nog te veel klachten nek en schouders. Veel hinder in werk op de trekker en dergelijke. Of patiënt ooit klachtenvrij zal worden is zeer de vraag”. De klachten van [eiser] worden aldus (ook) gezien in het licht van het eerdere verkeersongeval. Vast staat dat [eiser] al voor de vechtpartij voor 80-100% arbeidsongeschikt was verklaard. Daarmee valt niet de rijmen de stelling dat hij kort voorafgaand aan het ongeval 20 tot 30 uur per week werkte; die stelling wordt door Van [gedaagden] ook gemotiveerd betwist. Voorts strookt de stelling van [eiser] dat hij na de vechtpartij vijf maanden niet heeft kunnen werken niet met hetgeen hij – blijkens de eerder genoemde brief van zijn huisarts – ruim drie maanden na de vechtpartij aan die huisarts heeft verteld (nl. dat hij werkte op de trekker). Alles bij elkaar genomen komt de rechtbank tot de conclusie dat [eiser] onvoldoende heeft gesteld om te kunnen komen tot de vaststelling dat hij bij de mishandeling zodanig letsel heeft opgelopen, dat hij daardoor niet heeft kunnen werken en derhalve inkomsten heeft gederfd. Voor bewijsvoering ter zake ziet de rechtbank – nu ten aanzien van het letsel nagenoeg geen onderbouwing is gegeven – geen grond.
4.5.2. Naast inkomstenderving heeft [eiser] immateriële schade gesteld. Anders dan [eiser] kennelijk meent, is niet de heftigheid van de vechtpartij voor de hoogte van deze schade maatgevend, maar de aard en ernst van het lichamelijk letsel, dat [eiser] heeft opgelopen. Dat letsel blijkt – zoals hiervoor onder 4.5.1. al overwogen - uit het onderzoeksverslag van het Oosterscheldeziekenhuis van 19 augustus 2007; er was sprake van verwondingen – waaronder de afdruk van een schoen – en zwellingen in het gezicht, hoofdpijn, en niet beperkende wonden aan pols en duim). Aanknopend bij gelijksoortige zaken, oordeelt de rechtbank een vergoeding voor immateriële schade van € 400,-- redelijk. De vordering zal tot dat bedrag worden toegewezen
4.5.3. Tenslotte stelt [eiser] buitengerechtelijke kosten te hebben gemaakt. Hij stelt dat uitvoerig met de advocaat van Van [gedaagden] is gecorrespondeerd; Van [gedaagden] betwist dat. [eiser] heeft zijn stelling op geen enkele wijze onderbouwd; de correspondentie van/aan zijn (voormalige) advocaat die hij overlegt, heeft betrekking op eigen onderzoek van die advocaat, mogelijk ter voorbereiding op aansprakelijkheidsstelling, maar dat Van [gedaagden] daarover is aangesproken met de bedoeling buitengerechtelijk tot een vergelijk te komen blijkt daaruit niet. De gestelde kosten moeten worden afgewezen. LJN BY0663