Rb Midden-Nederland 210617 deelgeschil; school niet aansprakelijk voor mishandeling door een aantal van haar leerlingen tijdens schooluitje
- Meer over dit onderwerp:
Rb Midden-Nederland 210617 deelgeschil; school niet aansprakelijk voor mishandeling door een aantal van haar leerlingen tijdens schooluitje;
- kosten gevorderd obv 30 uur x € 240,00 + 6% + 21%, begroot obv 20 uur, totaal € 6.774,48
2 De feiten
2.1. Op 3 juli 2012 is [verzoeker] , op dat moment 14 jaar oud, met zijn school – het St. Bonifatius College in Utrecht – een dagje uit naar pretpark Walibi in Biddinghuizen. Aan het einde van de dag loopt hij met zijn toenmalige vriendin naar het parkeerterrein waar hun bus vertrekt. Hij ziet daar een ruzie tussen een aantal meisjes, waarbij één meisje op de grond beland en belaagd wordt door de andere meisjes. Al deze meisjes zijn leerlingen van De Sprong. De Sprong is die dag met een aantal van haar leerlingen ook een dagje uit naar Walibi. De Sprong is een school voor voortgezet speciaal onderwijs, een zogenoemde cluster 4 school. Zij verzorgt onderwijs aan jongeren met gedragsproblemen die moeilijkheden hebben met leren en moeilijk opvoedbaar zijn. De Sprong maakt onderdeel uit van de Stichting Onderwijsgroep Amersfoort.
2.2.
[verzoeker] en zijn vriendin lopen op het groepje meisjes af en willen het meisje dat op de grond ligt helpen. Om dit te kunnen doen duwen zij beiden een ander meisje weg. Meteen hierna komt een groep jongens op [verzoeker] afgerend, eveneens leerlingen van De Sprong. Een aantal van deze jongens en in ieder geval ook een van de meisjes, slaan en schoppen [verzoeker] . Hierbij loopt hij lichamelijk letsel op en raakt hij buiten bewustzijn. In het ziekenhuis worden een hersenschudding, kneuzingen en schaafwonden geconstateerd. In ieder geval vier leerlingen van De Sprong worden in 2013 strafrechtelijk veroordeeld vanwege het openlijk in vereniging plegen van geweld tegen [verzoeker] .
2.3.
[verzoeker] heeft de Stichting c.s. aansprakelijk gesteld voor zijn mishandeling. Amlin Europe, de WA-verzekeraar van de Stichting, heeft de aansprakelijkheid afgewezen.
3. Het deelgeschil
3.1.
[verzoeker] verzoekt om:
I. te bepalen dat De Sprong – en naar de rechtbank begrijpt ook de Stichting – aansprakelijk zijn voor zijn mishandeling en dat De Sprong – en naar de rechtbank begrijpt ook de Stichting – de materiële en immateriële schade die hij lijdt en nog zal lijden volledig dienen te vergoeden;
II. de kosten van het deelgeschil te begroten op € 9.234,60 inclusief btw, vermeerderd met de proceskosten.
3.2.
[verzoeker] legt aan zijn verzoek ten grondslag dat De Sprong onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van hem. Door onvoldoende toezicht te houden op haar leerlingen heeft De Sprong niet voldaan aan haar zorgplicht om derden te beschermen tegen schadelijke gevolgen van gedragingen van leerlingen die onder haar hoede staan. Op het moment dat twee leerlingen van De Sprong tijdens het uitje op 3 juli 2012 niet aanwezig waren op het afgesproken tijdstip (15.30 uur) kwam er op De Sprong een bijzondere zorgplicht te rusten. Op het moment dat een met de leerlingen gemaakte afspraak werd geschonden hadden de docenten moeten beseffen dat het wel eens de verkeerde kant op kon gaan en hadden zij meer actie moeten ondernemen dan alleen een van de leerlingen te bellen. Er hadden een paar docenten vooruit moeten gaan om te checken hoe de situatie op het parkeerterrein was. [verzoeker] verwijt De Sprong ook dat zij, op het moment dat zij wist dat er twee leerlingen vooruit waren gelopen, nog geruime tijd bij de uitgang van het park heeft gewacht. Dit leidt hij af uit het feit dat uit het proces-verbaal van zijn aangifte blijkt dat zijn mishandeling om 15.54 uur heeft plaatsgevonden en dat uit verklaringen van docenten van De Sprong blijkt dat toen zij op het parkeerterrein kwamen, de mishandeling van [verzoeker] al voorbij was. Vooral gelet op het feit dat op De Sprong leerlingen zitten die moeilijk opvoedbaar zijn en gedragsproblemen hebben, had De Sprong meer actie moeten ondernemen, aldus [verzoeker] . Daarnaast is gebleken dat in ieder geval nog vier leerlingen het park ook al vóór het afgesproken tijdstip van 15.30 uur hadden verlaten. De Sprong heeft dit niet gemerkt en ook hieruit blijkt dat zij onvoldoende toezicht hebben uitgeoefend.
3.3.
[verzoeker] stelt dat hij nog steeds klachten heeft als gevolg van de mishandeling, te weten hoofdpijnklachten en concentratiestoornissen. In 2015 is bij hem een posttraumatische stress-stoornis geconstateerd (waarvoor hij EMDR-therapie heeft gehad) en een reactieve depressie. Zijn schade bestaat onder meer uit kosten wegens studievertraging (hij is het jaar na de mishandeling blijven zitten in 4 VWO en in 6 VWO is hij gezakt), medische kosten en reiskosten. Daarnaast heeft hij aanzienlijke immateriële schade. Hij speelde namelijk waterpolo op een hoog niveau en dit was als gevolg van de mishandeling niet meer mogelijk.
3.4.
De Stichting c.s. concludeert tot afwijzing van het verzoek. Zij betoogt dat [verzoeker] niet-ontvankelijk is in zijn verzoek jegens De Sprong, omdat De Sprong geen rechtspersoon is en om die reden niet aansprakelijk kan zijn. Daarnaast betwist de Stichting dat zij aansprakelijk is, omdat De Sprong niet onrechtmatig heeft gehandeld. De Sprong heeft voldaan aan de algemene zorgvuldigheidsnorm van artikel 6:162 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Zij heeft adequate maatregelen genomen met betrekking de organisatie van het uitje. Ook toen twee leerlingen niet aanwezig waren op het afgesproken tijdstip (15.30 uur) heeft De Sprong adequaat gehandeld. De Stichting betwist dat De Sprong op het moment dat bekend was dat er twee leerlingen vooruit waren gelopen, nog lang bij de uitgang van het park heeft gewacht. Volgens haar moet de mishandeling van [verzoeker] eerder hebben plaatsgevonden dan 15.54 uur. Immers, de eerste aanhouding door de politie heeft plaatsgevonden om 16.01 uur en het is niet mogelijk dat er slechts zeven minuten zitten tussen de mishandeling en de eerste aanhouding. De politie moest immers gebeld worden, zij moest ter plaatse komen en de leerlingen moesten uit de bus worden gehaald. De Stichting betoogt dat het niet voorzienbaar was dat de vooruitgelopen leerlingen op het parkeerterrein iemand zouden mishandelen. Indien de rechtbank van oordeel is dat De Sprong wél onrechtmatig heeft gehandeld, dan moet er volgens de Stichting rekening mee worden gehouden dat [verzoeker] ook deels eigen schuld heeft. [verzoeker] heeft zich immers actief gemengd in de ruzie. De eventuele schadevergoedingsplicht dient om die reden te worden verminderd met 30%.
4 De beoordeling
Ontvankelijkheid
4.1.
De Sprong is geen rechtspersoon, zodat zij niet aansprakelijk is voor eventueel onrechtmatig handelen. [verzoeker] zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering jegens De Sprong.
Inhoudelijke beoordeling
4.2.
Artikel 6:162 lid 2 BW bepaalt, voor zover hier van belang, dat als een onrechtmatige daad wordt aangemerkt een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. De vraag is of De Sprong deze algemene zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden. Tussen partijen is niet in geschil dat De Sprong het dagje uit op een goede manier heeft georganiseerd, zowel wat betreft de regels en afspraken die zijn gemaakt met de leerlingen als wat betreft de verhouding tussen het aantal leerlingen en het aantal docenten dat mee was. Vast staat dus dat De Sprong op dat punt de norm niet heeft geschonden.
4.3.
De centrale vraag die beantwoord moet worden is of De Sprong aan de algemene zorgvuldigheidsnorm heeft voldaan op het moment dat zij er achter kwam dat twee leerlingen niet aanwezig waren op het afgesproken tijdstip. Bij het verzamelen om 15.30 uur hoorden de docenten van de leerlingen dat twee leerlingen het park al hadden verlaten om naar de bus te gaan. De Stichting heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij niet weet of de vier andere leerlingen die het park al hadden verlaten al ruim eerder naar het parkeerterrein waren gelopen of dat zij net voor de grote groep met leerlingen en docenten uit liepen. Hieruit leidt de rechtbank af dat het vertrek van de leerlingen uit het park niet bijzonder strak gecoördineerd was. Naar het oordeel van de rechtbank heeft De Sprong echter niet de algemene zorgvuldigheidsnorm van artikel 6:162 lid 2 BW geschonden. Hierbij wordt ten eerste in aanmerking genomen dat, zoals de Stichting heeft betoogd, het verzameltijdstip van 15.30 uur vooral tot doel had om ervoor te zorgen dat er geen leerlingen zouden achterblijven in het park en de bus zouden missen. Van achtergebleven leerlingen was om 15.30 uur geen sprake. Op het moment dat de docenten hoorden dat twee leerlingen het park al hadden verlaten, heeft een van de docenten een van deze leerlingen gebeld. Het bleek dat zij inderdaad al naar het parkeerterrein waren gelopen. De docenten hebben toen verder geen actie ondernomen, omdat zij samen met de andere leerlingen ook snel naar het parkeerterrein zouden lopen.
4.4.
Indien ervan wordt uitgegaan dat de mishandeling van [verzoeker] om 15.54 uur heeft plaatsgevonden, zoals [verzoeker] stelt en zoals ook is opgenomen in het proces-verbaal van zijn aangifte, dat lijkt de stelling van [verzoeker] juist te zijn dat de docenten van De Sprong pas ruim na 15.30 uur – en dus ruim nadat zij ermee bekend waren geworden dat twee leerlingen vooruit waren gelopen – het park hebben verlaten. Op het moment dat de docenten bij het parkeerterrein kwamen was de mishandeling van [verzoeker] immers al voorbij. Dit verandert echter niets aan het oordeel over het niet schenden van de algemene zorgvuldigdheidsnorm. Immers, de leerlingen mochten gedurende de dag ook vrij rondlopen in het park en ook daar stonden zij niet onder voortdurend toezicht van de docenten. De omstandigheid dat op De Sprong leerlingen zitten die moeilijk opvoedbaar zijn en gedragsproblemen veroorzaken maakt dus niet dat De Sprong om die reden meer actie had moeten ondernemen. De rechtbank volgt [verzoeker] niet in zijn stelling dat de leerlingen zich er bewust van waren dat er in het park docenten rondliepen en op het parkeerterrein niet. De leerlingen wisten immers dat ook de docenten zo naar de bus zouden lopen, zodat er ook op het parkeerterrein een docent aan kon komen.
4.5.
Voor zover [verzoeker] heeft betoogd dat de sfeer overdag in het park al grimmig was, dat leerlingen van De Sprong toen ook betrokken waren bij scheldpartijen en dat De Sprong haar leerlingen gelet daarop bij het verlaten van het park onder strenger toezicht had moeten stellen, overweegt de rechtbank dat [verzoeker] deze stelling, in het licht van de betwisting door de Stichting, onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank volgt [verzoeker] evenmin in zijn stelling dat op het moment dat een met de leerlingen gemaakte afspraak werd geschonden, de docenten hadden moeten beseffen dat het wel eens de verkeerde kant op kon gaan. Op het moment dat de docenten erachter kwamen dat een aantal leerlingen al vooruit was gelopen naar het parkeerterrein, was het voor hen niet voorzienbaar dat deze leerlingen op het parkeerterrein iemand zouden mishandelen. Dat wil niet zeggen dat de mishandeling niet voorkomen had kunnen worden als De Sprong anders had gehandeld, maar dat is niet waar het hier om gaat. Het gaat er om dat de mate van waarschijnlijkheid van dit ongeval niet zo groot was dat De Sprong om 15.30 uur anders had moeten handelen dan zij heeft gedaan (vergelijk het zogenoemde Zwiepende tak-arrest, Hoge Raad 9 december 1994, NJ 1996/403).
4.6.
Omdat De Sprong de algemene zorgvuldigheidsnorm van artikel 6:162 lid 2 BW niet heeft geschonden heeft zij ook niet onrechtmatig gehandeld. De Stichting is dan ook niet aansprakelijk voor de schade van [verzoeker] . Zijn verzoek zal dan ook worden afgewezen.
Kosten
4.7.
De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de kosten bij de behandeling van het verzoek te beoordelen en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen. Deze kosten dienen evenwel te voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn.
4.8.
[verzoeker] heeft de kosten van het deelgeschil begroot op € 9.234,60 inclusief kantoorkosten en btw (30 uur x € 240,00 per uur exclusief 6% kantoorkosten en exclusief 21% btw). De Stichting is akkoord met het uurtarief van € 240,00 per uur, maar stelt zich op het standpunt dat een tijdsbesteding van 30 uur te veel is. Zij acht 20 uur redelijk.
4.9.
Naar het oordeel van de rechtbank is een tijdsbesteding van 20 uur voor dit deelgeschil redelijk. De zaak is niet zodanig complex dat de in rekening gebrachte 30 uren redelijk zijn. De rechtbank begroot de kosten dan ook op € 6.156,48 (inclusief kantoorkosten en btw), te vermeerderen met het griffierecht van € 618,00, is € 6.774,48. ECLI:NL:RBMNE:2017:3230