Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Noord-Holland 050614 hoofdelijke aansprakelijkheid na mishandeling, geen eigen schuld; gedeeltelijke toewijzing materiële schade

Rb Noord-Holland 050614 hoofdelijke aansprakelijkheid na mishandeling, geen eigen schuld; gedeeltelijke toewijzing materiële schade;
- smartengeld vanwege psychische schade € 2.118,71

De feiten
Op 6 mei 2011heeft de regiopolitie Kennemerland een proces‑verbaal van bevindingen opgemaakt van een incident dat zich op 5 mei 2011 op de [a-straat] te Haarlem tussen [eiser] enerzijds en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] anderzijds heeft voorgedaan (hierna: het incident). In het proces‑verbaal staat: 
“(…) Om omstreeks 17.00 uur kregen wij van een passant te horen dat er verderop langs de [a-straat] een vechtpartijtje plaats vond. (…) Ter plaatse, zagen wij een zwarte scooter op de rijbaan liggen, voorzien van het kenteken: [kenteken] , naast de scooter zagen wij ook een zonnenbril liggen, met nog maar 1 glas erin. Direct toen wij, bij de scooter aan kwamen kwam er een manspersoon op ons aflopen. Deze man identificeerde zich later bij [verbalisant] als: “ [eiser] (…) Wij hoorden de man zeggen; “ik ben net aangevallen man, ik heb klappen gehad.” Wij zagen dat de man een wijzende beweging maakte in de richting van de een jongeman. (…) Deze man identificeerde zich later als; “ [gedaagde 1] ” Enkele seconden later melde zich nog een jongeman bij ons die zich identificeerde als; “ [gedaagde 2] ” Ik (…) liep naar een terras, waar 5 dames aan een tafel zaten, recht tegenover waar het incident had plaatsgevonden. Ik vroeg of zij iets gezien hadden van het incident. Ik hoorde hen zeggen dat zij niet de aanleiding van het incident hadden gezien, maar wel dat de jongen op de scooter geslagen was door de twee jongens en dat zij tegen zijn scooter hadden getrapt. (…) Wij hoorden van [verbalisant] , dat de jongeman aangifte wilde doen van mishandeling. Hierop hebben wij besloten om de beide jongens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan te houden ter zake mishandeling (…)”
[eiser] heeft op 5 mei 2011 aangifte van mishandeling gedaan. In het proces‑verbaal van aangifte staat het volgende:
“(…) Ik ben zojuist mishandeld door de jongens die de politie zojuist heeft aangehouden. (…) Terwijl zij mij inhaalde, zag ik dat de bestuurder een beetje aan het slalommen was en ik voelde vervolgens dat iemand op de scooter met zijn arm tegen mijn linker spiegel op mijn scooter aan tikte. Ik reageerde daarop met een toeter. Ik zag dat ze daarop niet reageerde en ik zag dat ze doorreden. Toen ik vervolgens bij het park, waar bevrijdingspop bezig was, ter hoogte van de snooker tent, aan kwam rijden, zag ik daar diezelfde jongens staan en zitten op de witte Vespa. Ik ben toen op hun afgereden en ben voor hun gestopt. Daar sprak ik hun aan op hun rij gedrag en op het moment dat ik hun aansprak, voelde ik dat 1 van de jongens mij van achteren vastpakte en mij van mijn scooter wilden trekken. Ik voelde dat mijn scooter daardoor op de grond viel en ik kon mezelf nog maar net staande houden. Ik trok mijn scooter weer overeind en ik zette mijn scooter op zijn standaard. Ik zie vervolgens dat de andere jongen van zijn scooter afstapt en richting mij kwam lopen. Ik zie dat hij met zijn rechter gebalde vuist richting mijn gezicht slaat. Ik merkte dat hij mij niet raakte, maar de tweede klap die hij uitdeelde kwam op mijn linkerkaak. Deze klap voelde als een heftige pijn en door deze klap viel ik op de grond. Ik voelde dat de jongen vervolgens bovenop me klom en ik voelde dat ik weer een aantal klappen van hem kreeg. (…) Ik zag dat de andere jongen zijn vriend wilde helpen, maar ik deed niets terug dus hij liet zijn vriend zich verder met mij bemoeien en ik zag hem vervolgens naar mijn scooter toe lopen. Ik zag dat hij toen op mijn scooter begon te springen. Ik zag ze vervolgens wegrijden de hoek om en ik keek de hoek om of ik hun kenteken nog kon lezen. Toen ik dat deed zag ik dat ze terug kwamen rijden en ik hoorde hun tegen mij zeggen dat als ik hun keteken zou lezen dat ik weer klappen kon krijgen. Ik probeerde weer terug te lopen naar de snookerhal en ik zag toen twee politie mannen op de mountainbike en die hebben de jongens aangehouden (…)”
[gedaagde 2] heeft tegenover de regiopolitie de volgende verklaring over het incident afgelegd:
“(…) [gedaagde 1] en ik reden op [gedaagde 1] zijn scooter over de [a-straat] . [gedaagde 1] reed. (…) Op een gegeven komt er een zwarte Vespa naar ons toegereden. De bestuurder gaf een vuistslag op het windscherm van [gedaagde 1] zijn bromfiets. Hij raakte daarbij [gedaagde 1] ook. Ik kon niet zien waar hij [gedaagde 1] raakte. Ik zag vervolgens dat [gedaagde 1] de brommer neerzette en ik zag dat [gedaagde 1] in de richting van die andere bestuurder liep. Ik weet niet wat daar gebeurde aangezien ik de brommer van [gedaagde 1] ging verplaatsen omdat deze op de weg stond. Ik weet alleen dat [gedaagde 1] en die jongen bij de snookerzaal stonden en ik weet niet wat daar gebeurde. Op een gegeven moment zag ik allemaal politie bij hen staan en ik toen gezegd dat ik bij [gedaagde 1] hoorde. Ik heb mijzelf gelegitimeerd en toen werd ik door de politie aangehouden. Ik heb dus verder niks gedaan (…).”
In belang van het onderzoek naar het incident heeft de hulpofficier van justitie op 5 mei 2011 de inverzekeringstelling van [gedaagde 2] bevolen voor ten hoogste drie dagen.
Bij zijn voorgeleiding voor de hulpofficier heeft [gedaagde 2] als volgt verklaard:
“Ik vind het erg dat ik langer moet blijven. Ik heb alleen achterop de brommer gezeten. Ik heb echt niks gedaan en ik ben er niet bij betrokken geweest.”
[gedaagde 1] heeft tegenover de politie over het incident de volgende verklaring afgelegd:
“(…) Ik was samen met [gedaagde 2] . (…) Toen wij omkeerden kwam die Marokkaanse jongen op zijn brommer op ons afrijden. Onder het rijden sloeg die jongen tegen mijn windscherm aan en raakte hij mij ook tegen het hoofd. Hij deed dit met een vuist. Ik ben vervolgens gestopt en van schrik ben ik afgestapt en naar die jongen toegelopen. Ik heb die jongen toen een klap verkocht met mijn vuist. Ik raakte hem volgens mij in zijn gezicht. Die jongen greep mij vervolgens vast en liet mij niet los. Ik heb die jongen toen nog een vuistslag in zijn gezicht gegeven waarop die jongen mij eindelijk losliet. Vervolgens kwamen er 2 politieagenten op de fiets aan en werden we apart gezet. (…) [gedaagde 2] en ik moesten vervolgens achter in een politiebusje. (…)”
Getuige [getuige 1] heeft op 16 augustus 2011 als volgt tegen de politie verklaard:
“(…) Op donderdag 5 mei 2011, omstreeks 17.00 uur, zat ik met mijn vriendinnen, aan de [a-straat] te Haarlem, op het terras van een bar waar ik de naam niet meer van weet. (…) Ik zag dat de twee jongens op de brommer doorreden en even uit ons gezichtsveld waren, maar vervolgens weer terug kwamen rijden. Ik zag dat de jongen welke achterop zat afstapte. Ik zag dat deze jongen een petje op had, volgens mij licht roze van kleur. Ik zag dat deze jongen de getinte jongen begon te duwen. Ik zag vervolgens dat de jongen met het petje de getinte jongen ook nog begon te slaan tegen zijn hoofd. Ik zag dat kennelijk door de klappen tegen het hoofd, het hoofd van de getinte jongen naar achter klapte. Ik zag dat de andere jongen die wat groten was dan de jongen met het roze petje zich er in eerste instantie buiten hield. Ik zag dat op een gegeven moment de confrontatie tussen de andere twee jongens voorbij was. Ik zag dat de wat langere jongen op de scooter van de getinte jongen sprong. Ik zag dat de jongens vervolgens wegrenden en dat de politie er aan kwam (…)”
Op 23 augustus 2011 heeft de regiopolitie Kennemerland proces-verbaal opgemaakt van een telefoongesprek en een e-mailbericht over het incident dat zij op 18 augustus 2011 van getuige [getuige 2] ontving. In het proces-verbaal staat het volgende:
“(…) Ik zat op donderdag 5 mei 2011 omstreeks 17.10 uur op het terras van een lokale bar met biljart mogelijkheden aan de [a-straat] te Haarlem met mijn vriendinnen wat te drinken. Op een gegeven moment zag ik dat een man/jongen in een groen shirt een andere (buitenlandse) man van zijn zwarte Vespa trok. Hoe de man dit deed zag ik niet precies want het bushokje zat ervoor. Ik hoorde de jongen in het groen schreeuwen en schelden tegen de buitenlandse man terwijl hij flink uithaalde (schoppen en slaan) naar de andere man. De (buitenlandse) man verweerde zich wel maar vocht naar mijn idee niet terug en hij liep constant van de andere (in het groen gekleede) man af. De man in het groene shirt bleef maar uithalen naar de andere man en wij moesten aan de kant springen om niet midden in het ‘gevecht’ te komen. Op een gegeven moment ‘vluchtte’ de (buitenlandse) man volgens mij naar binnen bij de bar waar wij zaten. De man in het groen begon nog meer te schelden en sprong bovenop de zwarte vespa van de man die naar binnen was gegaan. Hij trapte hier verschillende keren tegenaan. Vervolgens kwam de politie. (…)”
In verband met het incident is [gedaagde 1] bij dagvaarding van 19 oktober 2011 primair ten laste gelegd dat hij op 5 mei 2011 in vereniging openlijk geweld heeft gepleegd tegen [eiser] en/of diens scooter; subsidiair is [eiser] ten laste gelegd dat hij [eiser] op 5 mei 2011 heeft mishandeld en diens scooter heeft beschadigd.
[huisarts] , huisarts van [eiser] , heeft op 27 oktober 2011 schriftelijk verklaard:
“(…) [eiser] (…) verwezen naar GGZ ivm traumatische ervaring op 5 mei 2011. Heeft daar last van.”
De kinderrechter te Haarlem heeft [gedaagde 1] bij vonnis van 22 november 2011 bewezen verklaard dat [gedaagde 1] tezamen met een ander [eiser] heeft mishandeld en heeft [gedaagde 1] veroordeeld tot een werkstraf. [eiser] is toen als benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding.
[psychotherapeut] , als psychotherapeut verbonden aan GGZ instelling Rivierduinen te Lisse heeft op 1 juni 2012 geschreven:
“(…) Hierbij verklaart ondergetekende dat [eiser] , [geboortedatum] , bij de Rivierduinen in behandeling is. Rivierduinen is een 2e lijns GGZ instelling waar cliënten met complexe psychiatrische problematiek worden behandeld. Cliënt wordt behandeld voor PTTS klachten met EMDR dit als gevolg van het geweldsincident. Traumabehandeling was hiervoor noodzakelijk (…).”
De gemachtigde van [eiser] heeft bij brieven van 24 september 2012 en 3 december 2012 [gedaagde 1] (voor € 4.889,08) en [gedaagde 2] (voor € 2.547,25) (hoofdelijk) aansprakelijk gesteld voor de schade die [eiser] door het incident heeft geleden.
Bij e-mailbericht van 15 december 2012 heeft [gedaagde 2] iedere aansprakelijkheid van de hand gewezen.

De vordering
[eiser] vordert (samengevat) hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot betaling van € 4.940,76. [eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde 1] een onrechtmatige daad jegens hem heeft gepleegd door hem op 5 mei 2011 te mishande-len. [gedaagde 1] is verplicht de schade te vergoeden die [eiser] daardoor heeft geleden. Op grond van artikel 6:166 Burgerlijk Wetboek is [gedaagde 2] naast [gedaagde 1] hoofdelijk aansprakelijk voor de schade, omdat [gedaagde 2] [eiser] ook heeft mishandeld en schade heeft toegebracht, althans [gedaagde 1] niet heeft weerhouden van het mishandelen van [eiser] en het beschadigen van diens scooter. De schade van [eiser] bestaat uit materiele schade van in totaal € 2.259,25, bestaande uit € 1.821,25 voor het repareren van de scooter, € 75,00 taxatiekosten, € 263,00 voor een zonnebril en jack. Daarnaast vordert [eiser] vergoeding van immateriële schade ten bedrage van € 2.118,71. Door de mishandeling heeft [eiser] een traumatische aandoening gekregen, waarvoor hij zich na verwijzing door zijn huisarts bij een GGZ‑instelling heeft moeten laten behandelen.
[eiser] heeft zijn verzekering tevergeefs verzocht tot schadevergoeding over te gaan. Door ondanks aanmaning met betaling in gebreke te blijven, zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tevens de buitengerechtelijke incassokosten van € 562,80 als schadevergoe-ding verschuldigd.

De verweren
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] concluderen tot afwijzing van de vordering.

[gedaagde 1] erkent dat hij op 5 mei 2011 een handgemeen heeft gehad met [eiser] . Dit handgemeen is evenwel door toedoen van [eiser] ontstaan. [eiser] heeft in het voorbijrijden van [gedaagde 1] zonder aanleiding een vuistslag op de scooter van [gedaagde 1] gegeven, waarbij hij tevens [gedaagde 1] heeft geraakt. Nadat [gedaagde 1] in reactie daarop [eiser] heeft gevraagd waarom hij dat deed, heeft [eiser] zijn scooter losgelaten en [gedaagde 1] vastgepakt. [gedaagde 1] erkent dat hij [eiser] vervolgens heeft geslagen, zoals hij ook heeft verklaard tegenover de politie en de kinderrechter. [gedaagde 1] betwist echter dat hij de scooter van [eiser] heeft beschadigd. Omdat het slaan het gevolg was van het vastpakken van [gedaagde 1] door [eiser] , is sprake van eigen schuld aan de zijde van [eiser] . [gedaagde 1] voert verder aan dat de schade aan de scooter niet in groepsverband is aangebracht door hem en [gedaagde 2] . Ten tijde van het incident was [gedaagde 1] weliswaar samen met [gedaagde 2] , maar daaruit volgt niet dat zij gezamenlijk voor de schade verantwoordelijk zijn.
[gedaagde 2] voert aan dat hij niet aansprakelijk is voor de schade van [eiser] , omdat van enig onrechtmatig handelen van [gedaagde 2] jegens [eiser] geen sprake is geweest. [gedaagde 2] zat bij [gedaagde 1] achterop de scooter toen [gedaagde 1] plots van de scooter stapte omdat [eiser] op het windscherm had geslagen. [gedaagde 2] , die daardoor als enige nog op de scooter zat, heeft de scooter van [gedaagde 1] daarop weggeduwd en tegen een boom gezet. Nadat [gedaagde 2] de scooter aldus had neergezet, had het incident al plaatsgevonden. Het is logisch dat [gedaagde 2] na het incident aanvankelijk door de politie als verdachte is aangemerkt. Na verhoor is [gedaagde 2] echter direct vrijgelaten, omdat hij niets met het incident had te maken. Dit is ook bevestigd door getuige [getuige 2] . Uit haar verklaring blijkt immers dat [eiser] is geslagen door slechts één jongen, die daarna ook de scooter van [eiser] heeft beschadigd.

De beoordeling
1.
[gedaagde 1] heeft bij zijn laatste schriftelijke reactie nog producties in het geding gebracht. Omdat deze stukken al in een eerder stadium in het geding hadden kunnen en moeten worden gebracht, heeft [gedaagde 1] in strijd met de geode procesorde gehandeld. De kantonrechter zal deze producties daarom niet bij de beoordeling van het geschil betrekking. Om deze reden is [eiser] niet in de gelegenheid gesteld hierop nog te reageren en is hij niet in zijn belangen geschaad.

2.
Vaststaat dat de kinderrechter in Haarlem [gedaagde 1] bij het vonnis van 22 november 2011 heeft veroordeeld tot een taakstraf voor mishandeling van [eiser] op 5 mei 2011. Aangezien niet is gesteld of gebleken dat tegen deze veroordeling hoger beroep is aangetekend, moet in deze procedure van de bewijskracht van dit onherroepelijk vonnis moet worden uitgegaan. Aldus staat vast dat [gedaagde 1] op 5 mei 2011 onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door hem te mishandelen. Hieruit volgt dat [gedaagde 1] verplicht is de schade te vergoeden die dit onrechtmatig handelen bij [eiser] heeft veroorzaakt. De kantonrechter verwerpt dan ook het verweer van [gedaagde 1] dat hij niet aansprakelijk is voor de schade van [eiser] uit het incident.

3.
Vervolgens ligt de vraag voor [gedaagde 2] op grond van artikel 6:166 BW hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die [eiser] door de mishandeling heeft geleden omdat hij tot een groep behoorde die [eiser] heeft mishandeld. Om [gedaagde 2] als onderdeel van die groep te kunnen aanmerken is vereist dat hij op een of andere manier heeft bijgedragen aan de schadeveroorzakende gedraging, welke bijdrage niet hoeft te zijn beperkt tot een actieve inbreng, maar tevens kan bestaan uit een passieve houding of ondersteunende rol. Daarbij dient wel sprake te zijn van enige vorm van samenwerking of afstemming van de betreffende gedragingen tussen [gedaagde 2] en het andere groepslid [gedaagde 1] .

4.
De kantonrechter is van oordeel [gedaagde 2] de schadetoebrengende gedragingen kunnen worden verweten en dat hij naast [gedaagde 1] voor de schade door mishandeling (hoofdelijk) aansprakelijk is. Uit de verklaringen van zowel [eiser] , [gedaagde 1] als [gedaagde 2] blijkt dat [eiser] en [gedaagde 1] op 5 mei 2011 elkaar hebben geraakt op het moment dat zij op hun scooters langs elkaar reden. [eiser] heeft verklaard dat hij heeft getoeterd en naar [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is toegereden en voor hen is gestopt. Dit is bevestigd door [gedaagde 1] , die heeft verklaard dat [eiser] op [gedaagde 1] en [gedaagde 2] kwam afrijden nadat deze [gedaagde 1] en diens scooter had geraakt. Volgens [gedaagde 1] is hij vervolgens op [eiser] afgelopen en heeft hij [eiser] meerdere vuistslagen gegeven. [gedaagde 2] heeft tegenover de politie verklaard dat hij in aanloop naar het incident de scooter van [gedaagde 1] wegzette op het moment dat [gedaagde 1] verhaal bij [eiser] ging halen nadat [gedaagde 1] en diens scooter waren geraakt door [eiser] . Door ervoor te kiezen [gedaagde 1] niet te weerhouden van de voorzienbare escalatie, maar juist alleen diens scooter veilig te stellen, heeft [gedaagde 2] naar het oordeel van de kantonrechter een ondersteunende bijdrage aan het incident geleverd. Daarbij komt dat getuige [getuige 1] heeft verklaard dat de wat grotere jongen [de kantonrechter begrijpt: [gedaagde 2] ] zich in eerste instantie buiten de confrontatie tussen de beide andere jongens [de kantonrechter begrijpt: [eiser] en [gedaagde 1] ] bleef, maar dat deze jongen later op de scooter van de getinte jongen [de kantonrechter begrijpt: [eiser] ] sprong. Ook hiermee is het handelen in groepsverband gegeven, Op grond van artikel 6:166 BW is [gedaagde 2] daarom naast [gedaagde 1] hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die [eiser] door de mishandeling lijdt. Het feit dat [gedaagde 2] strafrechtelijk niet is vervolgd voor medeplegen van of medeplichtigheid aan de mishandeling van [eiser] , maakt dit oordeel niet anders.

5.
De kantonrechter is voorts van oordeel dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op grond van artikel 6:166 BW eveneens onrechtmatig hebben gehandeld waar het de beschadiging van de scooter van [eiser] betreft en dat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade aan die scooter. Zowel uit de aangifte van [eiser] als de getuigenverklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] volgt immers dat bij het incident in ieder geval [gedaagde 1] of [gedaagde 2] op de scooter van [eiser] heeft staan springen dan wel tegen de scooter van [eiser] heeft geschopt. Ongeacht wie dat feitelijk is geweest, had de één de ander voor het aldus onrechtmatig toebrengen van schade aan de scooter behoren te behoeden. Hieruit volgt dat zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] op grond van 6:166 BW hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die door dit onrechtmatig handelen is ontstaan. Dat [gedaagde 1] is vrijgesproken van de tenlastegelegde beschadiging van de scooter en dat [gedaagde 2] ook hiervoor strafrechtelijk niet is vervolgd, doet aan dit oordeel niet af.

6.
[eiser] heeft zijn vordering tot vergoeding van materiële schade ten bedrage van € 2.259,25 onderbouwd met een schaderapport van Scootershop-Hillegom, dat € 1.821,25 aan reparatiekosten verhoogd met € 75,00 taxatiekosten vermeldt, een schermprint van een aanbieding van een zonnebril voor € 163,00 en de uitdraai van de internetaanbieding van een Ryan Jack, waar met de hand is bijgeschreven “± € 200,=”. [eiser] heeft tegen de gestelde schade aan de zonnebril en jack tegenover de gemotiveerde betwisting door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] van deze laatste twee posten niet nader onderbouwd, zodat het ter zake gevorderde bedrag van € 363,00 als ongegrond zal worden afgewezen.

7.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben de hoogte van de schade aan de scooter betwist. Volgens [gedaagde 1] kan de schade die [eiser] heeft opgegeven niet door één of meer trappen zijn ontstaan, wil [eiser] een volledige revisie van de scooter vergoed hebben, is niet gebleken dat de herstelwerkzaamheden ook daadwerkelijk zijn uitgevoerd en ontbreekt een betalingsbewijs. Omdat geen taxatiedatum in het schaderapport van Scootershop-Hillegom staat, is het standpunt van [gedaagde 2] dat ook schade is opgenomen die na het incident is ontstaan. Voorts voert [gedaagde 2] aan dat de scooter van [eiser] door een paar trappen niet zo ernstig kan zijn beschadigd als uit het schaderapport naar voren komt. Bovendien zijn in het rapport schadeposten opgenomen die niet tijdens het incident kunnen zijn ontstaan. Zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] vragen zich af of het schaderapport niet betrekking heeft op een andere scooter dan de scooter van [eiser] ten tijde van het incident.

8.
De kantonrechter heeft geconstateerd dat het kenteken dat op het schaderapport staat, hetzelfde is als het kenteken dat door de politie Kennemerland is vermeld in het proces‑verbaal dat zij op 6 mei 2011 van het incident heeft opgemaakt. Hieruit leidt de kantonrechter af dat het schaderapport betrekking heeft op de scooter van [eiser] . [eiser] heeft tegenover het verweer van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een zeer algemeen bewijsaanbod gedaan dat inhoudt dat een medewerker van Scootershop-Hillegom een nadere toelichting kan geven op de schadeposten. Dit is onvoldoende concreet om [eiser] toe te laten tot dit bewijs. De kantonrechter begroot de schade door [eiser] geleden als gevolg van de beschadiging van de scooter op € 1.000,--; dit bedrag wordt toegewezen. Ook de gevorderde taxatiekosten van € 75,-- zijn toewijsbaar.

9.
Met betrekking tot de vordering tot immateriële schadevergoeding overweegt de kantonrechter als volgt. Artikel 6:106 lid 1 sub b BW opent de mogelijkheid van vergoeding van immateriële schade in het geval dat een benadeelde persoon in zijn persoon is aangetast. Als aantasting in persoon worden daar specifiek genoemd het geval dat de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen en het geval dat van de benadeelde zijn eer en goede naam zijn aangetast. Tot aantasting van de persoon wordt eveneens gerekend het geval dat aan de benadeelde geestelijk letsel is toegebracht. Daarbij moet ten minste sprake zijn van een aan de hand van objectieve maatstaven vast te stellen psychische beschadiging.

10.
[eiser] heeft gesteld dat hij een traumatische aandoening aan het incident heeft overgehouden. [eiser] heeft zijn stelling onderbouwd met een schriftelijke verklaring van huisarts [huisarts] , waaruit blijkt dat deze [eiser] vanwege de mishandeling voor behandeling heeft doorverwezen naar een specialist die is verbonden aan een GGZ‑instelling. Voorts heeft [eiser] gewezen op een schriftelijke verklaring van psychotherapeut [psychotherapeut] , waaruit blijkt dat [eiser] bij hem is behandeld wegens trauma dat [eiser] bij het incident heeft opgelopen.

11.
[gedaagde 2] heeft niet betwist dat [eiser] door het incident psychische schade heeft geleden. De kantonrechter acht het verweer van [gedaagde 1] dat aan de verklaringen van [huisarts] en [psychotherapeut] geen waarde toegekend moet worden, omdat deze niet de datum van doorverwijzing dan wel de behandeldatum vermelden onvoldoende om aan de inhoud van de verklaringen voorbij te gaan. De kantonrechter passeert voorts het verweer van [gedaagde 1] dat aan de verklaringen ook geen waarde kan worden gehecht omdat deze afkomstig zijn van behandelaars van [eiser] . De verklaringen zijn reeds bij dagvaarding in het geding gebracht en door dit verweer pas bij dupliek te voeren, heeft [gedaagde 1] [eiser] de mogelijkheid onthouden daarop te reageren, hetgeen in strijd is met een goede procesorde.

12.
Voorgaande leidt tot de conclusie dat naar objectieve maatstaven [eiser] door het incident psychische schade heeft opgelopen, die op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b BW voor vergoeding in aanmerking komt.

13.
De kantonrechter verwerpt het verweer van [gedaagde 1] dat sprake is van eigen schuld bij [eiser] waar het de schade ten gevolge van de mishandeling betreft. Hiervoor is het volgende van belang. Een schadevergoedingsverplichting wordt verminderd wanneer de schade mede het gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend. Nog los van het antwoord op de vraag of is vast komen te staan dat [eiser] [gedaagde 1] op enig moment heeft uitgedaagd, kan niet worden geconcludeerd dat [eiser] erom heeft gevraagd door [gedaagde 1] te worden mishandeld. Deze keuze heeft [gedaagde 1] zelf gemaakt en uit geen van de dossierstukken blijkt dat de verscheidene vuistslagen die [gedaagde 1] heeft uitgedeeld noodzakelijk waren om [eiser] af te weren, zodat de kantonrechter geen aanleiding ziet de schadevergoedings-verplichting van [gedaagde 1] te verminderen.

14.
[gedaagde 1] noch [gedaagde 2] heeft verweer gevoerd tegen de hoogte van het gevorderde bedrag van € 2.118,71 dat [eiser] voor vergoeding van psychische schade heeft gevorderd, zodat dit bedrag bij zal worden toegewezen.

15.
De overigens niet betwiste wettelijke rente over de toegewezen bedragen wordt eveneens toegewezen.

16.
Niet is gebleken dat de buitengerechtelijke werkzaamheden die ten behoeve van [eiser] zijn uitgevoerd meer hebben omvat dan de verzending van de aansprakelijkstelling met sommatie en de herhaalde sommatie, het doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier, zodat de vordering op dit onderdeel zal worden afgewezen.

17.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden veroordeeld in de proceskosten, omdat zij grotendeels in het ongelijk worden gesteld. Omdat aan [eiser] een toevoeging is verleend heeft de griffier verschotten voor exploten voldaan. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , die in het ongelijk worden gesteld, dienen deze verschotten op grond van artikel 27 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken aan de griffier te betalen. Daarbij worden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ook veroordeeld tot betaling van € 100,-- aan nasalaris voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiser] worden gemaakt. ECLI:NL:RBNHO:2014:5159