Rb Noord-Holland 191114 gebroken pols na mishandeling met schep; vanwege voorafgaande bedreiging 20% eigen schuld
- Meer over dit onderwerp:
Rb Noord-Holland 191114 gebroken pols na mishandeling met schep; vanwege voorafgaande bedreiging 20% eigen schuld;
- psychische gevolgen onvoldoende aangetoond; 80% van € 600,00 billijk;
- ontbreken dagomzet melken en kosten boerenhulp over periode dat arm in gips zat toegewezen; misgelopen inkomsten zoon niet aangetoond;
- verschotten en BGK worden vergoed door rechtsbijstandsverzekering; geen schade slachtoffer;
De verdere beoordeling van het geschil
1.
De kantonrechter neemt over hetgeen in het tussenvonnis is overwogen en oordeelt als volgt.
2.
[gedaagde] heeft bij akte aangegeven dat uit de door de heer [X] bij de politie afgelegde verklaringen genoegzaam blijkt dat [gedaagde] is aangevallen door [eiser]. Verder heeft [gedaagde] aangegeven dat het nogmaals horen van de heer [x] op dit punt geen meerwaarde heeft en dat met de conclusie van antwoord en de daarbij overgelegde producties voldoende aannemelijk is gemaakt dat de gebroken pols niet kan zijn veroorzaakt door het slaan met een schep door [gedaagde]. [gedaagde] is van mening dat hij reeds tegenbewijs heeft geleverd en dat nadere bewijslevering thans geen meerwaarde heeft.
Met betrekking tot het bewijs van eigen schuld aan de kant van [eiser] wijst [gedaagde] erop dat uit [eiser] zelf in zijn aangifte heeft verklaard dat hij vanuit zijn tractor 112 heeft gebeld en vervolgens is uitgestapt, naar de auto van [gedaagde] is toegelopen en het rechter portier heeft opengetrokken. [eiser] heeft daar nog aan toegevoegd dat hij de woorden “kom maar op” tegen [gedaagde] heeft gezegd en toen [gedaagde] naar de achterkant van zijn auto liep, [eiser] daar tevens naar toe gelopen is. [gedaagde] stelt dat hiermee genoegzaam vast staat dat [eiser] zich doelbewust in een bepaalde situatie heeft gebracht en dat het op zijn weg had gelegen om zich van eventuele escalatie te distantiëren door in zijn tractor te blijven zitten en de komst van de politie af te wachten. [eiser] besluit echter uit te stappen en de confrontatie aan te gaan, waarbij hij [gedaagde] op een uitdagende wijze heeft toegesproken en hem gevolgd is. Volgens [gedaagde] staat hiermee vast dat sprake is van eigen schuld als bedoeld in artikel 6:101 van het BW, zodat nadere bewijslevering een onnodige belasting van het gerechtelijke apparaat zou zijn.
3.1
De kantonrechter overweegt dat het voor het slagen van het tegenbewijs vereist is dat het aan het strafvonnis van 18 november 2011 van de politierechter ontleende bewijs dat [gedaagde] zich op 2 mei 2010 schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling van [eiser] door het tegenbewijs in voldoende mate wordt ontzenuwd. Naar het oordeel van de kantonrechter is [gedaagde] daarin niet geslaagd door in de akte van het leveren van tegenbewijs te verwijzen naar de getuigenverklaringen van de heer [x], de conclusie van antwoord en de daarbij overgelegde producties. Wat betreft de getuigenverklaringen van de heer De [x] alsmede de bij de conclusie van antwoord overgelegde processen-verbaal van verhoor en de processen-verbaal van aangifte, te weten producties 2, 3, 4, 5, 8, 9, 11, 12 en 13, kan worden aangenomen dat deze ten grondslag zijn gelegd aan de bewezenverklaring van de politierechter zoals neergelegd in het strafvonnis van 18 november 2011, zodat hiermee het tegenbewijs niet geleverd kan worden geacht. Met de conclusie van antwoord kan naar het oordeel van de kantonrechter het tegenbewijs evenmin geleverd worden geacht, nu hierin [gedaagde]’s visie op de gebeurtenis van 2 mei 2010 wordt gegeven. Dit alles zowel afzonderlijk als in onderling samenhang bezien, acht de kantonrechter onvoldoende om het aan het strafvonnis ontleende bewijs te ontzenuwen. Hetzelfde overweegt de kantonrechter ten aanzien van de overige producties waarop [gedaagde] doelt in de akte tot het leveren van tegenbewijs. De kantonrechter gaat er dan ook vanuit dat [gedaagde] zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling van [eiser]. Deze gedraging van [gedaagde] kan worden gekwalificeerd als een onrechtmatigde daad jegens [eiser]. [gedaagde] is in beginsel aansprakelijk voor de door [eiser] als gevolg van de mishandeling geleden schade. Het verweer van [gedaagde] op dit punt gaat dus niet op.
3.2
Het beroep van [gedaagde] op eigen schuld van [eiser] acht de kantonrechter gedeeltelijk gegrond. De kantonrechter heeft hierbij betrokken dat partijen buren zijn die al geruime tijd met elkaar in onmin leven en dat uit de overgelegde processen-verbaal van aangifte en de processen-verbaal van verhoor naar voren komt dat beiden daarin hun aandeel hebben. Uit deze processen-verbaal is de kantonrechter ook voldoende gebleken dat partijen ieder een aandeel hebben gehad in de (escalatie van de) gebeurtenis op 2 mei 2010. Het aandeel van [gedaagde] is allereerst gelegen in het klemrijden van [eiser]. Vervolgens bestaat het aandeel [eiser] daarin dat hij [gedaagde] met zware mishandeling heeft gedreigd door met een paaltje stekende bewegingen in diens richting te maken door het geopende raam van de auto waarin [gedaagde] zat. Voor dit misdrijf is [eiser], blijkens het arrest van 18 juli 2013 van het Gerechtshof te Amsterdam, veroordeeld. [gedaagde]’s aandeel bestaat verder uit de zware mishandeling van [eiser], waarvoor [gedaagde] is veroordeeld door de politierechter. Gelet op de gespannen verhouding tussen partijen en de in het verleden tussen hen voorgevallen incidenten, zoals die uit de stukken naar voren komen, had [eiser] kunnen verwachten dat [gedaagde] op de door [eiser] geuite dreiging heftig zou reageren. De schade die [eiser] als gevolg van de mishandeling heeft geleden is dan ook mede een gevolg van een omstandigheid die aan [eiser] kan worden toegerekend.
3.3
Wat betreft de vermindering van de vergoedingsplicht wegens eigen schuld overweegt de kantonrechter als volgt. Het dreigen van [eiser] is in belangrijke mate bepalend geweest voor de gebeurtenis die daarop volgde. [eiser] heeft daardoor een geweldssituatie gecreëerd waarin escalatie tot de voorzienbare gevolgen behoorde. Daar staat tegenover dat aan de zijde van [gedaagde] sprake was van een disproportionele reactie op de gedragingen van [eiser]. Alle omstandigheden van het geval in ogenschouw nemend is de kantonrechter van oordeel dat een verdeling van de schade van 80%-20% evenredig is met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot schade hebben bijgedragen, waarbij 80% van de schade voor rekening van [gedaagde] komt en 20% van de schade voor rekening van [eiser] komt. Er zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken die meebrengen dat de billijkheid een andere verdeling of het vervallen van de vergoedingsplicht van [gedaagde] eist. De vergoedingsplicht van [gedaagde] zal daarom worden verminderd tot 80%.