Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Overijssel 180516 slachtoffer is met mes in rug gestoken; 30% eigen schuld vanwege slaan en achtervolgen

Rb Overijssel 180516 slachtoffer is met mes in rug gestoken; 30% eigen schuld vanwege slaan en achtervolgen

2 De vaststaande feiten

2.1.
In deze zaak staat als gesteld en erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, het navolgende vast.

2.2.
Op 26 maart 2010 heeft er tussen partijen een vechtpartij plaatsgevonden. [gedaagde] heeft [eiser] tijdens deze vechtpartij met een mes in zijn rug geraakt.

2.3.
[gedaagde] is zowel in eerste aanleg als in hoger beroep schuldig bevonden. Het hof heeft geoordeeld dat [gedaagde] zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door tijdens een vechtpartij met [eiser] een mes te pakken en het ook daadwerkelijk te gebruiken.

2.4.
[eiser] heeft een uitkering van het Schadefonds Geweldsmisdrijven ontvangen ad € 6.550,00.

3 De vordering van [eiser]

3.1.
[eiser] vordert een verklaring voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is, voor de door [eiser] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van de mishandeling op 26 maart 2010. Voorts vordert [eiser] dat [gedaagde] veroordeeld wordt tot betaling van de tot dusverre geleden schade ad € 33.914,00. Daarnaast vordert [eiser] [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de nog te lijden/onbekende schade nader op te maken bij staat en vereffend volgens de wet; met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure, inclusief de nakosten. [eiser] heeft samengevat de volgende stellingen aan zijn vordering ten grondslag gelegd.

3.2.
[eiser] heeft naar aanleiding van de steekpartij klachten. Hij heeft zijn werk als slager/uitbener gedurende een lange periode niet kunnen uitoefenen. [eiser] heeft zijn oude werk weer kunnen oppakken bij zijn oude werkgever. [eiser] vordert in dit kader een bedrag van € 19.540,00.

3.3.
[eiser] is aangewezen geweest op verzorging en huishoudelijke hulp. [eiser] vordert in dat kader een bedrag van € 1.134,00.

3.4.
Er is sprake van verlies aan zelfwerkzaamheid. [eiser] vordert in dat kader een bedrag van € 3.240,00.

3.5.
Ook heeft hij psychische klachten ondervonden. Als gevolg van de steekpartij heeft hij een ontsierend litteken opgelopen. [eiser] vordert in dit kader een bedrag van € 10.000,00.

3 .6.
[eiser] maakt conform artikel 6:96 BW aanspraak op vergoeding van zijn kosten van zijn raadsvrouw.

3.7.
[eiser] maakt aanspraak op wettelijke rente.

4 Het verweer van [gedaagde]

4.1.
[gedaagde] heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn vorderingen, althans tot ontzegging van deze; met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure. [gedaagde] heeft samengevat de volgende stellingen aan zijn verweer ten grondslag gelegd.

4.2.
Er is sprake van een rechtvaardigingsgrond ex artikel 6:162 lid 2 BW.

4.3.
Er is minstens sprake van medeschuld ex artikel 6:101 BW.

4.4.
[eiser] is op 26 oktober 2010 aangehouden in verband met hennepplantage. Hij heeft hiervoor in hechtenis gezeten.

4.5.
De ernst van de snijwond is niet zodanig geweest dat [eiser] een lange tijd aangewezen is geweest op verzorging en huishoudelijke hulp. Hij werd al na twee dagen behandeling in het ziekenhuis ontslagen. Van zwaar beperkt zijn is in het geheel geen sprake geweest.

4.6.
De vordering voor smartengeld is niet onderbouwd. Deze moet worden afgewezen. [eiser] kan hooguit een bedrag van € 1.500,00 vorderen.

4.7.
De post voor rechtsbijstand moet afgewezen worden, aangezien deze niet is onderbouwd.

4.8.
Het Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft een uitkering aan [eiser] gedaan. Dit bedrag dient in mindering gebracht te worden op een mogelijke schadevergoeding.

5 De beoordeling

5.1.
Artikel 161 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) bepaalt dat een in kracht van gewijsde gegaan, op tegenspraak gewezen vonnis waarbij de Nederlandse strafrechter heeft bewezen verklaard dat iemand een feit heeft begaan, dwingend bewijs oplevert van dat feit. Dwingend bewijs houdt in dat de rechter verplicht is de inhoud van bepaalde bewijsmiddelen als waar aan te nemen dan wel verplicht is de bewijskracht te erkennen die de wet aan bepaalde gegevens verbindt. Tegenbewijs, ook tegen dwingend bewijs, staat vrij, tenzij de wet het uitsluit (artikel 151 Rv.).

5.2.
[gedaagde] heeft niet betwist dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door tijdens een vechtpartij met [eiser] een mes te pakken en het ook daadwerkelijk te gebruiken. Dit feit staat derhalve vast. In de strafzaak heeft [gedaagde] een beroep op noodweer gedaan. Dit beroep is zowel in eerste aanleg als door het hof ongegrond verklaard. [gedaagde] doet thans in deze civiele zaak een beroep op de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond (artikel 6:162 lid 2 BW).
Het oordeel van de strafrechter dat een beroep op noodweer slaagt, wordt niet door artikel 161 Rv. bestreken. De aanvaarding van een beroep op noodweer door de strafrechter laat de vrijheid in de bewijswaardering van de burgerlijke rechter dan ook onverlet. Zo blijkt uit het arrest van de Hoge Raad van 27 maart 2015 (ECLI:NL:HR:2015:760).
De advocaat van [gedaagde] heeft ter comparitie verklaard dat op grond van de in het strafproces afgelegde getuigenverklaringen tot de conclusie dient te worden gekomen, dat er sprake is van een rechtvaardigingsgrond. De getuigen die in het strafproces zijn gehoord, behoeven niet opnieuw gehoord te worden in deze civiele zaak, aldus [gedaagde] . [gedaagde] volstaat met verwijzing naar de afgelegde getuigenverklaringen in het strafproces, die door hem in deze procedure zijn ingebracht. Volgens hem moest hij zich tijdens de vechtpartij verdedigen tegen [eiser] . [eiser] heeft hem geslagen, achtervolgd en geroepen om een wapen, aldus [gedaagde] . De rechtbank zal derhalve haar beslissing op dit onderdeel nemen op grond van de in het geding gebrachte stukken en zal daarom geen nadere bewijslevering toestaan.

5.3.
De rechtbank is van oordeel dat van een rechtvaardigingsgrond geen sprake is. Het staat vast dat [gedaagde] [eiser] in de rug heeft geraakt met zijn mes. Kennelijk had [eiser] zich omgedraaid. Dit is geen aanvallende houding. Er was op dat moment geen acute dreiging van [eiser] . [eiser] was niet bewapend, maar [gedaagde] wel. De dreiging ging dus veel meer van [gedaagde] uit. Blijkens het arrest van het hof was het mes ongeveer 20 centimeter lang en zeker geen stanleymes. Dat [eiser] mogelijk om een wapen heeft gevraagd, is ook volgens de rechtbank in deze zaak niet komen vast te staan. Wat wel vast staat is, dat er geen wapen is gezien of gekomen. Het hof heeft zijn beoordeling met name gestoeld op de verklaring van getuige [X] . Deze verklaring is door [gedaagde] in deze procedure niet overgelegd.

5.4.
[gedaagde] heeft derhalve onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld en dit kan hem worden toegerekend. In principe is [gedaagde] dan verplicht om de door [eiser] geleden schade te vergoeden. [gedaagde] heeft echter een beroep gedaan op eigen schuld (artikel 6:101 BW). [gedaagde] heeft daartoe aangevoerd dat hij meerdere malen door [eiser] is geslagen en dat hij nadat hij zelf was gevlucht, door [eiser] is achtervolgd, waardoor het gevecht weer verder is gegaan. Voorts heeft [eiser] volgens [gedaagde] om een wapen geroepen.

5.5.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van [eiser] in de zin van artikel 6:101 BW. Het staat vast dat hij [gedaagde] meerdere malen heeft geslagen en dat hij [gedaagde] achtervolgd heeft. Hij heeft kleding en een ketting van het lichaam van [gedaagde] getrokken. Omdat [gedaagde] gewapend was en [eiser] geraakt heeft met zijn mes en [eiser] ongewapend was, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] een groter deel van de schade van [eiser] dient te dragen. De rechtbank stelt een percentage vast van 70% voor [gedaagde] . [eiser] dient 30% van de schade voor eigen rekening te houden op grond van eigen schuld.

5.6.
De rechtbank is thans nog niet in staat om de omvang van de schade vast te stellen. De rechtbank zal [eiser] in de gelegenheid stellen om een akte te nemen, waarin hij de gehele omvang van zijn schade specificeert en hij de causaliteit nader onderbouwt.
De rechtbank wijst [eiser] er in dit kader op dat hij alleen nettobedragen kan vorderen. Vervolgens zal [gedaagde] op deze akte mogen reageren.

5.7.
De rechtbank zal verder iedere beslissing aanhouden. ECLI:NL:RBOVE:2016:1928