Rb 's-Hertogenbosch 020812 mishandeling buiten café met glas; partners hoofdelijk aansprakelijk voor schade
- Meer over dit onderwerp:
Rb 's-Hertogenbosch 020812 mishandeling buiten café met glas; partners hoofdelijk aansprakelijk voor schade
voorafgaand aan: hof-s-hertogenbosch-221013-mishandeling-buiten-cafe-met-glas-geen-strafrechtelijk-medeplegen-partner-toch-hoofdelijk-aansprakelijk
Beoordeling
3.0. De kantonrechter acht zich bevoegd tot kennisneming en beslissing; de gevorderde hoofdsom is lager dan de competentiegrens en voor zover de vordering strekt tot opening van een schadestaatgeding maakt Rv 613 lid 2 laatste zin hem bevoegd.
[gedaagde 1]
3.1. Tegen de stelling van [eiser], dat hij, [gedaagde 1], hem mishandeld heeft met een bierglas en dat [eiser] daardoor bijna blind geworden is aan het linkeroog en blijvende littekens heeft opgelopen, heeft [gedaagde 1] geen verweer gevoerd.
3.2. Daarmee staat de aansprakelijkheid van [gedaagde 1] voor de schade die daardoor veroorzaakt is, vast.
4. [gedaagde 1] heeft zich verweerd met een aantal argumenten die in zijn ogen zijn aansprakelijkheid verminderen. Daarover het volgende.
5.1. Misschien was [eiser] in de loop van de bewuste avond kort gezegd lastig en dronken. Maar als dat inderdaad zo was, verandert dat niets aan de aansprakelijkheid van [gedaagde 1].
5.2. [gedaagde 1] heeft in een van zijn verklaringen gezegd, dat dàt door hem heenging vlak voordat hij de hand sloeg aan [eiser]. Van een zo zware invloed van [eiser], dat de mishandeling hem, [eiser] zelf, mede aan te rekenen zou zijn, was daarmee echter geen sprake. Daar zou pas sprake van geweest kunnen zijn, als [eiser] hem, [gedaagde 1], naar de mens gesproken geen andere keus had gelaten; en zo was het niet.
6. Het feit dat de ruzie die [gedaagde 2] met [eiser] had de aanleiding is geweest tot het handelen van [gedaagde 1], vermindert zijn aansprakelijkheid evenmin. Die ruzie moge de aanleiding zijn geweest: de beslissing om te handelen zoals hij gedaan heeft, heeft [gedaagde 1] zelf in vrijheid genomen; hij is daar dus ten volle verantwoordelijk voor.
7.1. Ook het beroep op ‘eigen schuld’ van [eiser] wordt verworpen.
7.2. Over de manier waarop [gedaagde 1] zich in het gebeuren mengde staat in de stukken: (verklaring [H] p 56 pv, onderaan) ‘ Hij liep langs mij af en ik zag dat hij [voornaam eiser] tegen zijn hoofd sloeg’. Passages die daar preciezer over zijn, ontbreken. Dat [eiser] de confrontatie met [gedaagde 1] heeft gezocht is dus geenszins aannemelijk, afgezien van de vraag hoe daarover dan geoordeeld zou moeten worden.
7.3. Ook heeft [gedaagde 1] niet aannemelijk gemaakt, dat [eiser] de schade had kunnen beperken door eerder naar de dokter te gaan. De ene passage uit het rapport van de oogarts (productie 13 bij dagvaarding, voorlaatste zin van de alinea over ‘oogheelkundig beloop’) biedt daarvoor geen aanknopingspunt.
8.1. Tot matiging op grond van de omstandigheden ziet de kantonrechter geen grond.
8.2. Het gevorderde bedrag (€ 20.000,=) is niet een zó hoog bedrag dat het daarvoor in aanmerking kan worden gebracht. [gedaagde 1]s draagkracht lijkt beperkt, gezien zijn inkomsten, maar dat doet er bij dit bedrag niet aan af. De aard van de aansprakelijkheid – die voortspruit uit pure en onnodige gewelddadigheid – is voorts een reden níet te matigen.
8.3. Ten aanzien van [gedaagde 1] is de conclusie, dat de hoofdsom tegen hem kan worden toegewezen. De kantonrechter neemt daarbij in aanmerking, dat [gedaagde 1] tegen de hoogte van het gevorderde voorschot noch tegen de stellingen over de schadeomvang verweer gevoerd heeft, terwijl de vordering ook niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
9. Het buitengerechtelijke werk heeft kennelijk niet meer ingehouden dan twee brieven en het verzamelen van gegevens bij rechtbank en Hof. Het heeft dus niet meer omvat dan datgene wat toch al gedaan moet worden om de dagvaarding voor te bereiden. Voor dat voorbereidende werk omvat het processalaris een tegemoetkoming; een afzonderlijke vergoeding voor buitengerechtelijk werk zal daarom niet worden toegewezen.
[gedaagde 2]
10.1. De rechtbank heeft ten laste van [gedaagde 2] bewezen verklaard, dat zij [eiser] op die 28/29e november 2008 meer dan eens tegen het hoofd heeft geschopt. Het Hof heeft dat vonnis bevestigd.
10.2. [gedaagde 2] heeft in haar conclusie van antwoord en in haar conclusie niet tegengesproken, dat zij dat gedaan heeft.
Haar mededeling dat zij beroep in cassatie tegen haar veroordeling heeft ingesteld, doet er dus niet toe.
10.3. Niet van belang is, dat rechtbank en Hof het bewezen verklaren van ‘schoppen tegen het hoofd’ gekwalificeerd hebben als poging tot zware mishandeling; een kwalificatie is slechts een juridische waardering die aan de bewezenverklaring van de feiten niet afdoet. Ook hier geldt: [gedaagde 2] heeft het schoppen tegen het hoofd niet ontkend.
10.4. Vast staat dus, dat zij [eiser] bij de bewuste gebeurtenis een paar keer tegen het hoofd geschopt heeft.
11.1. De vraag is dan, of dat haar aansprakelijk maakt voor de schade die [eiser] vergoed wil zien, de schade aan het oog, de schade aan het gezicht, de gevolgschade en de immateriële schade.
11.2. [gedaagde 2] vormde met [gedaagde 1] een groep; naar plaats en tijdstip was de geweldpleging tegen [eiser] één geheel waarin zij allebei optraden.
11.3. Dat door de strafrechter geen medeplegen bewezen verklaard is, doet daar niet aan af; voor alles wat niet bewezen is verklaard levert zo’n uitspraak - indien onherroepelijk - geen dwingend bewijs op.
11.4. Vaststaat dat door de onrechtmatige gedraging van [gedaagde 1] de door [eiser] gestelde schade is ontstaan.
11.5. De kans op die schade had [gedaagde 2] moeten weerhouden van het schoppen als onderdeel van de totale geweldpleging tegen [eiser].
11.6. [gedaagde 2] is dus medeaansprakelijk.
11.7. Voor de beoordeling van haar eigenschuldverweer verwijst de kantonrechter naar overweging 7.3..
11.8. De kantonrechter ziet geen grond een andere verdeling van de bijdrageplicht op te leggen dan de wet voorschrijft, omdat geen feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken die aannemelijk maken dat de schoppen die [gedaagde 2] gegeven heeft in betekende mate minder aan de schade hebben bijgedragen dan de handelingen van [gedaagde 1].
12. Het buitengerechtelijke werk heeft kennelijk niet meer ingehouden dan twee brieven en het verzamelen van gegevens bij rechtbank en Hof. Het heeft dus niet meer omvat dan datgene wat toch al gedaan moet worden om de dagvaarding voor te bereiden. Voor dat voorbereidende werk omvat het processalaris een tegemoetkoming; een afzonderlijke vergoeding voor buitengerechtelijk werk zal daarom niet worden toegewezen.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2]
13. Aan de veroordelingen wordt hoofdelijkheid verbonden op grond van BW 6:166.
14. Omdat aannemelijk is, dat de totale schade thans nog niet kan worden vastgesteld zal de kantonrechter de mogelijkheid van een schadestaatprocedure openen.
15. Als in het ongelijk gestelde partijen worden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] veroordeeld in de proceskosten van [eiser]. Hoofdelijk; voor een tegemoetkoming terzake van schade geldt hetzelfde als voor gehele aansprakelijkheid (BW 6:102). Nakosten worden niet toegewezen; gezien Rv 237 lid 4 dient [eiser] daar een nadere bevelschrift voor te verzoeken. ECLI:NL:RBSHE:2012:7595