Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Zeeland-West-Brabant 071015 bedreiging en openbaar geweld op woonwagenkamp; in conventie verwijzing naar schadestaat, in reconventie nadere bewijslevering schade nodig

Rb Zeeland-West-Brabant 071015 bedreiging en openbaar geweld op woonwagenkamp; in conventie verwijzing naar schadestaat, in reconventie nadere bewijslevering schade nodig

4 De beoordeling

in conventie

4.1.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagden] is dat [eisers] niet hebben voldaan aan hun stelplicht ter onderbouwing van de vermeende onrechtmatige daden, al dan niet in groepsverband.

4.2.
Dit verweer slaagt ten aanzien van [eiser sub 2] . Door [eisers] is slechts aangevoerd dat [eiser sub 2] op 11 november 2013 - via de politie - is aangezegd dat er niets zou gebeuren zolang hij in zijn caravan zou blijven. Nu deze stelling zijn vordering op grond van onrechtmatige daad niet kan dragen, komt de rechtbank aan een bewijsopdracht ter zake niet toe.

4.3.
De rechtbank verwerpt het in r.o. 4.1. genoemde verweer ten aanzien van de vorderingen van [eiser sub 1] nu naar haar oordeel [eisers] met hun in de processtukken en tijdens de comparitie aangedragen feitelijke stellingen inzake de gang van zaken op 11 november 2013 een voldoende onderbouwing daaraan hebben gegeven.

4.4.
Gelet op het beroep dat door [eisers] is gedaan op artikel 6:166 BW overweegt de rechtbank dat de aansprakelijkheid uit hoofde van dit artikel berust op de deelneming aan gedragingen in groepsverband, waarvan de kans op het aldus toebrengen van schade de deelnemers had behoren te weerhouden van het deelnemen aan die gedragingen in dat groepsverband. Van deelneming is sprake indien een betrokkene op een of andere manier door zijn gedragingen een bijdrage heeft geleverd aan het geheel van de gedragingen in groepsverband die het gevaar voor toebrenging van schade hebben doen ontstaan. Voorts dient tussen die bijdrage en de bijdragen van andere deelnemers aan die gedragingen een zodanige mate van samenhang te bestaan dat de gedragingen van betrokkene en die anderen als gedragingen in groepsverband kunnen worden aangemerkt. Verder is nodig dat de gezamenlijkheid van het handelen de kans op de schade zoals die zich voordoet verhoogt, met name door het ontstaan van een sfeer die het gevaar oproept of vergroot, en dat de deelnemers deze kans bewust aanvaarden. Niet is vereist dat het aangesproken groepslid (de) schade heeft veroorzaakt.

4.5.
De door [eisers] overgelegde processen-verbaal over 11 november 2013 bevatten de navolgende relevante passages:

- [eiser sub 1] (pv 11 november 2013)
Op dat moment zag ik en hoorde ik dat er raam van de voordeur werd ingeslagen. (…) heb ik geprobeerd te zien wie er voor mijn caravan stond. Ik heb toen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voor mijn caravan stonden. Ik heb verder nog een heleboel mensen bij mijn caravan gezien, die ik niet ken. Ik zag dat alle ruiten van mijn caravan werden ingeslagen. Op een gegeven moment werd het fietsje van [zoon eiser sub 1] door een ruit de caravan ingeslagen. (…) Op het moment dat wij in onze caravan waren en de ruiten werden ingeslagen, hoorde ik [dochter gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] roepen naar ons dat we naar buiten moesten komen en dat ze ons kapot zouden maken. Ik hoorde ook onbekenden dit roepen.

- [vader eisers] (pv 11 november 2013)
Ik zag door het raam dat [gedaagde sub 2] buiten nabij de woning van [eiser sub 1] het kinderfietsje van mijn kleinkind oppakte en dit door het voorraam naar binnen gooide. De ruit ging daardoor geheel kapot. (…) Vervolgens kwamen steeds meer kennissen en vrienden van de familie [familienaam] aan. [partner eiser sub 1] , de kleine en ik zijn vervolgens binnen in de woning van [eiser sub 1] gebleven. (…) Ik hoorde wel nog dat er meerdere ramen uit de woning van [eiser sub 1] stuk gingen. Daarvan kan ik niet precies zeggen wie van de beide [familienaam] dit gedaan heeft.

- [partner eiser sub 1] , de partner van [eiser sub 1] (pv 11 november 2013)
Ik hoorde op dat moment dat alle ruiten van de caravan achter elkaar werden ingeslagen. Ik zag dat [broer gedaagde sub 1] voor de voorzijde van onze caravan stond en dat hij een stalen pijp in zijn handen droeg. Ik zag dat [naam x] met die stalen pijp een raam insloeg en (…). Ik zag toen ook dat [gedaagde sub 2] de ruit daarnaast insloeg. Ik zag dat hij het fietsje van [zoon eiser sub 1] in zijn handen had en dit door de ruit naar binnen gooide. (…) Toen [dochter gedaagde sub 1] was buitengewerkt heeft [eiser sub 1] de deur dichtgehouden om te zorgen dat er niemand naar binnen kon komen. Op dat moment hoorde en zag ik dat er nog steeds ruiten van de caravan werden ingeslagen. Ik zag dat, op het moment dat [eiser sub 1] de voordeur dicht hield, het ruitje van de voordeur werd ingeslagen. Op dat moment stond [dochter gedaagde sub 1] voor de voordeur. Op dat moment kwam er ook politie op het kamp. Ik zag dat voor ons huis een heleboel mensen stonden. Ik had hier onder anderen [naam y] bij zien staan, [naam z] , [naam a] , [vriendin gedaagde sub 2] een nog een heleboel. Er waren in zeer korte tijd wel heel erg veel mensen het kamp opgekomen die [familienaam] hielpen en die zich allemaal tegen ons keerden.

- [vriendin gedaagde sub 2] , de vriendin van [gedaagde sub 2] (pv 11 november 2013)
Ik weet niet hoe al die mensen van de familie [familienaam] ineens naar het kamp waren gekomen. (…)

- [eiser sub 2] (pv 11 november 2013)
Ik zag dat [gedaagde sub 2] een knuppel en [gedaagde sub 1] een ijzeren staaf in hun handen hadden. (…) Ik ben niet naar buiten gegaan omdat er op dat moment heel veel auto’s het kamp opreden. De eerste auto was een Mercedes (…). Er stapten vier of vijf personen uit de auto. Ik kende hen niet. Ik zag dat zij allemaal een knuppel of ijzeren staaf in hun handen hadden. Het waren allemaal mannen. Toen zij waren uitgestapt zijn zij samen met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] naar de auto’s van [eiser sub 1] en [vader eisers] gelopen en hebben deze helemaal vernield. (…) Ondertussen kwamen er steeds meer auto’s het kamp oprijden. Ik weet niet precies hoe veel auto’s, maar het waren in totaal rond de 38 man. Ik heb de volgende personen op het kamp gezien; de broer van [vrouw gedaagde sub 1] , de vrouw van [gedaagde sub 1] (…) samen met zijn zoon. Verder heb ik nog de broer van [gedaagde sub 1] gezien, [broer gedaagde sub 1] . Ook heb ik [broer gedaagde sub 1] , de dochter van [gedaagde sub 1] , nog gezien. Al deze personen waren binnen twee minuten op het kamp.

- Verbalisant [naam verbalisant] (pv 11 november 2013)
Ik zag dat een groep van ongeveer 10 personen midden op het kamp aanwezig was. Zij waren opgefokt. Voor zover ik kon overzien, betroffen dit alleen leden van de familie Netten. (…) Ik zag dat een aantal ruiten van die woonwagen waren ingegooid. Aan de voorzijde in ieder geval twee ruiten. In het midden van de ene ruit stak een steen uit, in de andere ruit een kinderfietsje. Ook stonden er twee auto’s nabij die woonwagen, waaronder een Mercedes, met ingeslagen ruiten. (...) Zowel [gedaagde sub 1] als zijn zoon [gedaagde sub 2] eisten (…). Tevens sprak ik een man, waarschijnlijk de broer van [gedaagde sub 1] : genaamd [broer gedaagde sub 1] (…). Ik zag dat een vrouw steeds opgefokt heen en weer liep. Steeds hard roepend en heen en weer lopend had zij een negatieve invloed op de rest van de groep, overwegend mannen. Naderhand heb ik de naam van die vrouw genoteerd. Zij bleek de dochter te zijn van [dochter gedaagde sub 1] , namelijk: [dochter gedaagde sub 1] .

- Verbalisant [naam verbalisant] (pv 11 november 2013)
Op 11 november 2013 kwam ik na een melding van openlijke geweldpleging omstreeks 19.05 uur op het woonwagenkamp, [adres] . Ik zag daar een aantal zeer opgewonden mannen en enkele vrouwen. Ik hoorde dat een van die vrouwen, naar ik later vernam, genaamd [dochter gedaagde sub 1] opgewonden (…). Ik zag dat een viertal grote ruiten (….) waren vernield. Ik zag dat er in een van die ruiten een kinderfietsje lag.

- [gedaagde sub 1] (pv 18 november 2013)
Ik heb wel ruiten ingeslagen maar weet niet hoeveel en welke.

4.6.
De rechtbank stelt vooreerst vast dat [gedaagde sub 1] heeft erkend ruiten van de caravan van [eiser sub 1] te hebben ingeslagen, waarmee zijn onrechtmatig handelen vaststaat. Volgens [vader eisers] , [eiser sub 2] en [partner eiser sub 1] heeft [gedaagde sub 2] ook ruiten vernield. [gedaagde sub 2] zelf beperkt zich tot en niet gemotiveerde betwisting. De rechtbank acht het derhalve aannemelijk dat [gedaagde sub 2] eveneens ruiten beschadigd heeft. Diverse personen meldden dat hij het fietsje van [zoon eiser sub 1] door de ruit heeft gegooid, welk fietsje door beide verbalisanten is waargenomen. Daarenboven is [gedaagde sub 2] , zoals na de comparitie is gebleken, veroordeeld tot een werkstraf van 50 uur voor openbare geweldpleging op 11 november 2013.

4.7.
Uit vrijwel alle in r.o. 4.5. genoemde verklaringen kan worden geconcludeerd dat de onrechtmatige gedragingen in groepsverband hebben plaatsgehad. Zowel [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 2] heeft door voormeld gedrag een bijdrage daaraan geleverd. De rechtbank is voorts van oordeel dat het groepsoptreden gevaar heeft geschapen voor de schade zoals die in concreto is toegebracht en dat [gedaagden] dit gevaar door zich niet aan de, steeds groter wordende, groep te onttrekken bewust hebben aanvaard. Diverse getuigen hebben mensen met staven gezien en opgewonden, opgefokte familieleden, hetgeen, zoals uit de verklaring van verbalisant [naam verbalisant] blijkt, een escalerende werking op de gebeurtenissen heeft gehad. De rechtbank is derhalve van oordeel dat, wat de vordering van [eiser sub 1] jegens [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] betreft, is voldaan aan de vereisten van artikel 6:166 BW. Zij passeert als ongeloofwaardig het verweer van [gedaagde sub 2] dat de groep is opgekomen, louter uit bezorgdheid.

4.8.
Ten aanzien van de door [eiser sub 1] gepretendeerde schade overweegt de rechtbank dat voor een verwijzing naar de schadestaatprocedure niet alleen is vereist dat zijn stellingen worden bewezen, doch ook dat hij de mogelijkheid dat door hem schade is geleden aannemelijk heeft gemaakt, waarvoor de rechtbank verwijst naar HR 8 april 2005, LJN AX6246. Door [eiser sub 1] is gesteld dat hij schade heeft geleden omdat hij niet meer kan terugkomen naar het kamp. Gelet op de ernst van hetgeen zich op 11 november 2013 heeft voorgedaan, acht de rechtbank aannemelijk dat [eiser sub 1] ’s verblijf elders, in ieder geval gedurende een zekere tijd, noodzakelijk was, waarbij zij tevens de stelling van [eiser sub 1] volgt dat het voor de ontwikkeling van [zoon eiser sub 1] ongewenst was op dat moment op het kamp te blijven wonen. De rechtbank acht voorts aannemelijk dat [eiser sub 1] als gevolg van de verhuizing schade heeft geleden en oordeelt zijn vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure dan ook toewijsbaar. Aan [gedaagden] kan worden toegegeven dat [eiser sub 1] niet inzichtelijk heeft gemaakt wat de exacte aard en omvang van de schade is. Dit kan in het kader van de schadestaatprocedure nader aan de orde komen, evenals de mogelijke gevolgen van de schadebeperkingsplicht van [eiser sub 1] en het eigenschuldverweer van [gedaagden]

4.9.
De vordering tot verlening van een voorschot, die door de rechtbank niet bij voorrang is behandeld, nu zij verpakt zat in de dagvaarding en niet bij incidentele conclusie is aangebracht, wijst de rechtbank af. De onderhavige vordering strekt ertoe een voorschot op de schadestaatprocedure te verkrijgen en heeft geen betrekking op een zuiver voorschot in de hoofdzaak. Voor zover de vordering desalniettemin aan de vereisten van artikel 223 Rv zou voldoen, is zij niet voor toewijzing vatbaar nu gesteld noch gebleken is dat [eiser sub 1] in die zin belang bij zijn vordering heeft dat van hem niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de bodemzaak, in casu schadestaatprocedure, afwacht.

4.10.
Afgezien van haar oordeel over het door [eisers] gevraagde voorschot, houdt de rechtbank iedere verdere beslissing in conventie aan.

in reconventie

4.11.
Door [gedaagden] wordt gesteld dat, wat de gebeurtenissen van april 2013 betreft, [eiser sub 2] [gedaagde sub 2] heeft vastgehouden en geslagen, terwijl [eiser sub 1] hem heeft geslagen en geschopt. Deze lezing klopt niet met de verklaringen die [gedaagde sub 2] op 18 november en 3 december 2013 bij de politie heeft afgelegd, waar hij stelde dat [vader eisers] de trap heeft gegeven (die dat overigens zelf ontkent). Twijfelachtig is dan ook of de vermeende schade als gevolg van de vermeende schop een rechtstreeks gevolg is van een zelfstandige onrechtmatige daad van [eiser sub 1] en/of [eiser sub 2] . Dit neemt evenwel niet weg dat dezen op de voet van artikel 6:166 BW toch hoofdelijk aansprakelijk voor schade door de beweerdelijke schop kunnen zijn wanneer het beroep van [gedaagde sub 2] op groepsoptreden slaagt en het een van de groepsleden is, die heeft getrapt.

4.12.
De rechtbank acht gegeven dat sprake was van een groep, nu vaststaat dat drie personen van de familie [familienaam] aan de schermutselingen in april 2013 deelnamen. De rechtbank verwijst in dit verband naar de volgende bij de politie ter zake afgelegde verklaringen:

[eiser sub 1] (pv 11 november 2013)
Ik zag dat [gedaagde sub 2] direct zijn vader kwam helpen en mijn vader kwam mij direct te hulp. We lagen toen met z’n vieren op de grond te vechten. (…)
[vader eisers] (pv 11 november 2013)
(…) [gedaagde sub 2] stond toen tegenover mij en gaf mij zonder enige aanleiding een kopstoot. Ik heb hem toen een paar klappen teruggeven. (…)
[eiser sub 2] (pv 19 november 2013)
(…) Mijn vader heeft toen [gedaagde sub 2] gezegd dat hij hierover loog waarop er gevochten is tussen mijn vader en ik en [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] .

4.13.
De rechtbank concludeert dat op 13 april in groepsverband door [eisers] en [vader eisers] met [gedaagden] is gevochten. [eisers] hebben naar eigen zeggen daaraan een bijdrage geleverd. De rechtbank is van oordeel dat het groepsoptreden gevaar heeft geschapen voor schade nu ervan uitgegaan mag worden dat een gezamenlijke aanval meer letsel zal opleveren dan in het geval slechts één persoon een ander attaqueert. [eisers] hebben dit gevaar, door hun bemoeienissen niet te staken, bewust aanvaard. Door [eisers] is evenwel betwist dat er is geschopt en, voor het geval dat wel zo mocht zijn, dat daardoor schade is kunnen ontstaan. Gelet op het bepaalde in artikel 150 Rv en het door hem gedane bewijsaanbod, zal [gedaagde sub 2] tot bewijslevering worden toegelaten als in het dictum omschreven. Het eigenschuldverweer van [eisers] en de omvang van de schade kunnen vervolgens aan de orde komen in het kader van de schadestaatprocedure.

4.14.
Ten aanzien van [gedaagde sub 1] is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat hij schade heeft geleden waar hij zonder enige nadere toelichting slechts heeft aangevoerd dat hij littekens heeft en door hoofdpijn minder inzetbaar is in zijn onderneming. Dit brengt met zich dat de vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure dient te worden afgewezen. Nu [gedaagde sub 1] derhalve geen belang meer heeft bij zijn vordering strekkende tot het verkrijgen van een verklaring voor recht, ondergaat deze vordering hetzelfde lot en kan de vraag of al dan niet, eventueel in groepsverband, onrechtmatig jegens hem is gehandeld, buiten beschouwing blijven.

4.15.
In afwachting van de bewijslevering houdt de rechtbank iedere beslissing aan. ECLI:NL:RBZWB:2015:8699