RBAMS 100920 Val na duw, duwer aansprakelijk; causaal verband duw, val en letsel
- Meer over dit onderwerp:
RBAMS 100920 Val na duw, duwer aansprakelijk; causaal verband duw, val en letsel
- kosten verzocht en toegewezen, 16 uur x € 200,00 + 21 % = € 3.872,00
2
De feiten
2.1.
In de vroege ochtend van 1 januari 2016 is [verzoekster] naar de woning van [verweerder sub 1] gegaan. [verzoekster] en [verweerder sub 1] hadden eerder een affectieve relatie gehad. Bij het portiek beneden bij de woning kwam zij de dochter van [verweerder sub 1] tegen. Kort daarna is [verweerder sub 1] naar beneden gekomen en heeft hij [verzoekster] een duw gegeven. [verweerder sub 1] zag kort daarna dat [verzoekster] enkele meters van de voordeur op haar rug op de grond lag en heeft de politie gebeld. Blijkens een overgelegd proces-verbaal hebben om 05.45 uur ter plaatse verbalisanten geprobeerd contact met [verzoekster] te krijgen middels pijnprikkels. Omdat ze geen contact kregen met haar, hebben ze een ambulance laten komen.
2.2.
[verweerder sub 1] heeft ter plaatse aan de verbalisant het volgende verklaard:
“Ik was boven in mijn woning toen ik hoorde dat mijn dochter thuis kwam. Ik hoorde dat ze bij de portiekdeur stond en hoorde dat een vrouw, die mij al meer dan een jaar stalkt, ook bij de portiekdeur stond. Ik ben naar beneden gelopen en heb haar een duw gegeven. Ik duwde haar niet heel hard, maar wilde dat ze mijn dochter met rust liet. Na mijn duw is ze al lopend en struikelend achterover gevallen op haar rug en hoofd. Op de grond reageerde ze nergens meer op en ik heb vervolgens jullie gebeld.”
2.3.
De dochter van [verweerder sub 1] heeft ter plaatse aan de verbalisant het volgende verklaard:
“Ik kwam thuis van een avond uitgaan. Ik zag bij de voordeur [verzoekster] staan. Ik raakte met haar in gesprek. Wij hebben al meer dan een jaar problemen met haar. Ze stalkt mijn vader. Ik stond met haar te praten toen mijn vader naar beneden kwam. De rest wat gebeurde dat heeft mijn vader al verteld.”
2.4.
Het ambulancepersoneel heeft het volgende geregistreerd:
- onder “Situatie”: “Val (van hoogte)”
- onder “Primary Survey”: “totaal geen reactie op pijnprikkels, echter knijpt wel actief haar ogen dicht” en “bij aankomst een dame niet aanspreekbaar”
- onder “Secundary Survey”: “mevrouw was bij haar ex op bezoek geweest, die heeft haar vanuit het portiek weggeduwd viel p haar achterhoofd waarna niet meer aanspreekbaar. politie heeft vervolgens een ambulance gebeld” en “geen enkele reactie op pijnprikkels”
- onder “Werkdiagnose”: “mogelkijk neuroletsel”
- onder “Einderit”: “( ... ) onduidelijk is wat er aan de hand is. Mw ivm ongevalsmechanisme voor de zekerheid op de plank en headblocks vervoerd en naar het ziekenhuis gebracht. ( ... )”
2.5.
Later op de dag is [verweerder sub 1] als verdachte van mishandeling door de politie gehoord. Daar heeft [verweerder sub 1] het volgende verklaard, voor zover hier van belang:
“Ik was thuis en lag in bed. Mijn dochter kwam thuis. Met dat mijn dochter naar binnen wilde gaan, wilde [verzoekster] ook naar binnen gaan. Mijn dochter hield haar buiten. Op een gegeven moment hoorde ik dat. Ik ben toen naar de deur gegaan, heb [verzoekster] weggeduwd en de deur dichtgedaan. Ik zag dat ze bleef liggen. Ik heb toen de politie gebeld. De politie heeft toen volgens mij de ambulance gebeld.
( ... )
Ik ging mijn dochter voorbij en heb haar vanuit de deuropening een duw gegeven en daarna de deur dichtgedaan. Ik ga er van uit dat er niks is en dat ze enorm toneel heeft gespeeld.
( ... )
Er zit draadglas in de deur, maar daar kun je niets door heen zien. Boven keek ik uit het raam om te kijken of ze weg was gegaan. Toen zag ik haar op de grond liggen. ( ... )”
Op de vraag van de verbalisant waarom [verweerder sub 1] in de vroege ochtend heeft verklaard dat [verzoekster] al lopend en struikelend achterover is gevallen op haar rug en hoofd terwijl hij nu zegt dat hij het niet gezien heeft, heeft [verweerder sub 1] geantwoord:
“Omdat ze een heel eind van de deur af lag. Ik heb haar eigenlijk niet echt zien vallen, maar omdat ze een stuk weg lag heb ik dat zo verklaard.”
Op de vraag wat de afstand was tussen de deur en de plaats waar zij lag heeft [verweerder sub 1] geantwoord:
“Ik denk tussen de twee en een half en drie meter. Dus niet echt voor de deur.”
2.6.
Later op de dag is ook de dochter van [verweerder sub 1] als getuige gehoord door de politie. Zij heeft het volgende verklaard, voor zover hier van belang:
“( ... ) Mijn vader hoorde ons praten en kwam naar beneden. Ik ben toen naar boven gegaan. Wij wonen op één hoog. Toen ik boven in de deuropening stond, keek ik om naar beneden. Ik zag op dat moment dat mijn vader een duw gaf. Vanuit de positie waar ik toen stond, kon ik de vrouw niet zien. Ik zag de vrouw niet meer, dus ik heb haar ook niet zien vallen. ( ... )”
2.7.
[verzoekster] heeft op 1 januari 2016 het volgende bij de politie verklaard, voor zover hier van belang:
“( ... ) Omstreeks 05:30 uur heb ik [verweerder sub 1] [rb: [verweerder sub 1] ] gebeld, hij vroeg of ik het leuk had gehad en vroeg of ik nog even naar hem toe kwam. Dit heb ik vervolgens gedaan. Toen ik vervolgens voor de woning stond (…), zag ik dat zijn 15 jarige dochter aangereden kwam. Ik heb [verweerder sub 1] een bericht gestuurd dat ik zijn dochter voor de deur tegen kwam. Ik ben vervolgens met zijn dochter in gesprek geraakt en haar uitgelegd dat het niet allemaal zo is als haar vader haar had verteld. Vervolgens zag ik dat [verweerder sub 1] de woning uitgerend kwam, de trap af recht op mij af. Hij gaf mij vervolgens een duw waardoor ik op de grond terecht kwam. En het volgende moment werd ik in het VU ziekenhuis wakker. De artsen in het VU ziekenhuis vertelde mij dat ik een hersenschudding had opgelopen ( ... )”
2.8.
Op 3 januari 2016 heeft [verzoekster] aangifte van mishandeling gedaan tegen [verweerder sub 1] . In haar aangifte heeft ze verklaard, voor zover hier van belang:
“( ... ) Op een gegeven moment zag ik [verweerder sub 1] boven aan de trap staan in het portiek. Ik zag dat hij vervolgens furieus de trap af rende en ik hoorde dat hij iets riep van “je moet uit de buurt van mijn dochter blijven.” Vervolgens duwde hij mij met twee handen. Hij heeft mij echt heel hard geduwd. Ik raakte in paniek en dacht “fuck, ik ga nu echt vallen.” Vervolgens viel ik achterover op de grond. Ik ben buiten bewustzijn geraakt.
( ... )
Ik werd vervolgens in het ziekenhuis wakker. Toen ik wakker werd had ik heel erg veel pijn. Ik heb een infuus gehad met pijnstilling. Ik voelde pijn aan mijn achterhoofd, nek, borst, voet en vingers. In het ziekenhuis hebben ze gezegd dat ik een hersenschudding had. ( ... )”
2.9.
Het openbaar ministerie heeft de strafzaak tegen [verweerder sub 1] geseponeerd.
2.10.
[verweerder sub 1] is verzekerd voor wettelijke aansprakelijkheid bij Reaal.
2.11.
[verzoekster] heeft [verweerder sub 1] bij brief van 24 december 2016 aansprakelijk gesteld voor de schade ten gevolge van de duw. Zowel [verweerder sub 1] als Reaal hebben de aansprakelijkheid afgewezen.
3
Het verzoek
3.1.
[verzoekster] verzoekt de rechtbank om bij beschikking, na vermindering van het verzoek op zitting,
I. te verklaren voor recht dat [verweerder sub 1] jegens [verzoekster] aansprakelijk is voor de schade die zij lijdt en nog zal lijden als gevolg van zijn onrechtmatige daad jegens haar en
II. hem te veroordelen in de kosten van deze procedure, alsmede de nakosten.
3.2.
[verzoekster] legt aan haar verzoek ten grondslag dat [verweerder sub 1] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), zodat [verweerder sub 1] aansprakelijk is voor haar daaruit voortvloeiende schade. [verzoekster] heeft hersenletsel aan de val overgehouden, heeft veel onderzoeken gehad bij de neuroloog en lange tijd pijnbehandeling en revalidatie gehad, zij ervaart nog steeds pijn aan haar rug en heup, is aan haar rechteroor doof geworden met een uitstralende zenuwpijn in haar gezicht en heeft last van vergeetachtigheid en concentratieproblemen. Daarnaast is zij psychisch beschadigd door wat er is gebeurd. Haar baan is zij per juni 2016 kwijtgeraakt doordat zij fysiek en emotioneel niet is staat was haar werkzaamheden uit te voeren. Na twee jaar ziektewet is zij 100% afgekeurd en ontvangt zij een WIA uitkering. Aldus steeds [verzoekster] .
3.3.
[verweerder sub 1] voert verweer.
3.4.
Op de standpunten van partijen zal hierna voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.
4
De beoordeling
behandeling in een deelgeschilprocedure
4.1.
De deelgeschilprocedure is bedoeld voor de situatie waarin partijen in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase stuiten op geschilpunten die de voortgang van dat onderhandelingstraject belemmeren. Partijen kunnen de rechter vragen om een beslissing op die geschilpunten, zodat zij vervolgens verder kunnen met de onderhandelingen, met als doel het sluiten van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv)). Verder is van belang dat ook in een deelgeschilprocedure de aansprakelijkheid aan de orde kan worden gesteld. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de verzochte beslissing omtrent aansprakelijkheid voldoende zal kunnen bijdragen aan de onderhandelingen buiten rechte. De zaak is in zoverre dan ook geschikt voor behandeling als deelgeschil als bedoeld in artikel 1019w Rv. De rechtbank acht zich verder in staat zonder nader bewijs tot een oordeel te komen.
aansprakelijkheid (verzoek I)
4.2.
De vraag die voorligt is of [verweerder sub 1] aansprakelijk is voor de door [verzoekster] gestelde schade als gevolg van “zijn onrechtmatige daad jegens haar”.
De rechtbank begrijpt op basis van de door [verzoekster] gegeven uitwerking dat zij daarmee doelt op de duw door [verweerder sub 1] waardoor zij op haar rug en hoofd is gevallen en letsel heeft opgelopen. Blijkens het gevoerde partijdebat is ook [verweerder sub 1] van deze interpretatie uitgegaan. [verzoekster] beroept zich erop dat [verweerder sub 1] hiermee onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 6:162 BW.
4.3.
[verweerder sub 1] betwist primair het causaal verband tussen de duw en de val, subsidiair dat er geen sprake is van letsel en meer subsidiair de onrechtmatigheid van de duw.
causaal verband
4.4.
[verzoekster] stelt dat zij als gevolg van de duw achterover is gevallen op haar rug en hoofd.
4.5.
[verweerder sub 1] voert als primair verweer aan dat hij geen harde duw heeft gegeven. Hij gebruikte niet meer fysieke kracht dan nodig was om [verzoekster] uit het portiek te zetten, zodat het niet waarschijnlijk is dat zij daardoor zou vallen. Bovendien waren er op de stoep geen obstakels waarover zij kan zijn gestruikeld. Het is mogelijk dat [verzoekster] zelf op de grond is gaan liggen en de val geënsceneerd heeft. Er zijn namelijk geen getuigen van de val, er is door [verweerder sub 1] en de ambulancebroeders geen zichtbaar letsel waargenomen, [verweerder sub 1] heeft direct bij de politie verklaard dat [verzoekster] enorm toneel heeft gespeeld, de ambulancebroeders hebben geconstateerd dat zij met haar ogen kneep hetgeen inhoudt dat zij niet bewusteloos kan zijn geweest en [verzoekster] heeft eerder middels stalking geprobeerd om de aandacht van [verweerder sub 1] te trekken, wellicht heeft ze dat op deze wijze ook willen doen. Aldus steeds [verweerder sub 1] .
4.6.
De rechtbank overweegt allereerst dat niet in geschil is dat [verweerder sub 1] [verzoekster] een duw heeft gegeven en dat [verzoekster] kort daarna op haar rug op de stoep lag. Uit het proces-verbaal van politie (zie 2.1) blijkt dat de verbalisanten die ter plaatse waren geen contact met [verzoekster] konden krijgen, ook niet na het toedienen van pijnprikkels. De ambulancebroeders konden evenmin contact met [verzoekster] krijgen ondanks het toepassen van pijnprikkels en hebben besloten haar naar het ziekenhuis af te voeren (zie 2.4). Zowel de ambulancebroeders als [verweerder sub 1] hebben ter plaatse geregistreerd/verklaard dat [verzoekster] als gevolg van de duw door [verweerder sub 1] achterover is gevallen. Deze verklaringen en bevindingen pleiten voor de stelling van [verzoekster] dat zij door de duw achterover is gevallen en buiten bewustzijn is geraakt en corresponderen bovendien met de consistente verklaringen die [verzoekster] bij de politie en tijdens de comparitie van partijen heeft afgelegd.
4.7.
De daar tegenover gestelde alternatieve mogelijkheid dat [verzoekster] zelf op de grond is gaan liggen om de aandacht van [verweerder sub 1] te trekken steunt op de (subjectieve) aanname van [verweerder sub 1] dat [verzoekster] niet buiten bewustzijn kan zijn geweest, omdat zij actief met haar ogen kneep, de aanname van [verweerder sub 1] dat [verzoekster] toneel heeft gespeeld, de stelling dat [verzoekster] eerder middels stalking de aandacht heeft proberen te trekken en de afwezigheid van obstakels op de stoep waarover ze had kunnen struikelen. Deze aannames en de beschuldiging van stalking worden door [verzoekster] betwist. De rechtbank constateert dat een objectieve en/of concrete feitelijke onderbouwing van de gestelde aannames en beschuldiging ontbreekt. Gezien de uitvoerig gemotiveerde stelling van [verzoekster] dat zij door de duw is gevallen, is het verweer van [verweerder sub 1] onvoldoende onderbouwd. Deze stelling van [verzoekster] slaagt dus.
letsel
4.8.
[verweerder sub 1] voert subsidiair aan dat er geen letsel was als gevolg van de val. De rechtbank overweegt dat het mogelijk is dat er aanvankelijk geen letsel zichtbaar was, maar dat neemt niet weg dat er wel (inwendig) letsel kan zijn opgetreden als gevolg van de val. Als niet voldoende betwist staat vast dat [verzoekster] van achteren op haar rug en hoofd is gevallen. Evenmin is in geschil dat [verzoekster] niet reageerde op pijnprikkels van de politie en vervolgens van de ambulancebroeders. De ambulancebroeders hebben op basis van een werkdiagnose “mogelijk neuroletsel” en hun bevindingen besloten [verzoekster] naar het ziekenhuis te brengen. [verzoekster] heeft daarnaast, ook ter zitting, toegelicht dat zij met gezondheidsklachten en problemen kampt ten gevolge van de val en welke dat zijn. Gelet hierop is voldoende komen vast te staan [verzoekster] enig letsel heeft opgelopen als gevolg van de val. Dit verweer faalt dus.
onrechtmatigheid
4.9.
[verweerder sub 1] voert meer subsidiair aan dat hem een beroep op een rechtvaardigingsgrond toekomt, omdat [verzoekster] hem lange tijd heeft gestalkt en in de betreffende nieuwjaarsnacht zijn dochter lastig viel door met haar in gesprek te gaan over de stalking en doordat [verzoekster] probeerde toegang te krijgen tot de woning. Dit voelde voor de dochter en [verweerder sub 1] heel bedreigend en er bestond geen andere mogelijkheid voor [verweerder sub 1] dan [verzoekster] met fysieke kracht het portiek uit te zetten. Het mondeling sommeren zou geen effect hebben gesorteerd, omdat de dochter dat al had geprobeerd. Er was daarom sprake van overmacht, een noodtoestand althans noodweer. Aldus steeds [verweerder sub 1] .
4.10.
Dit verweer faalt. [verweerder sub 1] heeft weliswaar gesteld dat [verzoekster] niet reageerde op de sommatie te vertrekken, maar dat hij [verzoekster] heeft gesommeerd te vertrekken is niet gebleken. Zijn eerste twee verklaringen van 1 januari 2016: “Ik ben naar beneden gelopen en heb haar een duw gegeven.” en “Ik ben toen naar de deur gegaan, heb [verzoekster] weggeduwd en de deur dichtgedaan.” pleiten eerder voor de stelling van [verzoekster] dat hij naar beneden kwam (gerend) en haar direct heeft geduwd. Maar zelfs als [verzoekster] niet op een sommatie zou hebben gereageerd, leidt dat niet tot het aannemen van overmacht of een noodtoestand. [verweerder sub 1] heeft immers niets gesteld waaruit kan worden afgeleid dat er sprake was van een daadwerkelijke dreigende situatie. Een rechtvaardiging voor de duw is er dus niet, evenmin bestaat aanleiding om [verweerder sub 1] het duwen van [verzoekster] in de gegeven omstandigheden niet toe te rekenen. De duw van [verweerder sub 1] was dan ook onrechtmatig en aan hem toerekenbaar. [verweerder sub 1] is daarom aansprakelijk voor de schade die het gevolg is van de duw. Daaraan doet niet af dat het wellicht niet de bedoeling was van [verweerder sub 1] dat [verzoekster] ten val zou komen en daardoor letsel zou oplopen.
conclusie
4.11.
Uit het voorgaande volgt dat de verzochte verklaring voor recht (verzoek I) toewijsbaar is.
kosten deelgeschil (verzoek II)
4.12.
[verzoekster] verzoekt daarnaast om veroordeling van [verweerder sub 1] in de kosten van het deelgeschil. Bij de begroting van de kosten dient de rechter de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets te hanteren: het dient redelijk te zijn dat deze kosten zijn gemaakt en de hoogte van deze kosten dient eveneens redelijk te zijn. De advocaat van [verzoekster] heeft haar kosten begroot op € 3.872,00 inclusief 21% btw. Tegen het aantal uren en het tarief is geen bezwaar gemaakt. De rechtbank acht het redelijk dat 16 uren zijn gerekend voor het opstellen van het verzoekschrift. De kosten worden dus begroot zoals verzocht, te vermeerderen met het griffierecht van € 297,00, dus totaal € 4.169,00.
Nu de aansprakelijkheid van [verweerder sub 1] is komen vast te staan, zal hij tevens worden veroordeeld in deze kosten.
4.22.
De verzochte veroordeling in de nakosten is niet toewijsbaar. Voor een begroting en veroordeling tot betaling van die kosten is geen plaats in een deelgeschilprocedure. In de eerste plaats dient de rechter bij het begroten van de kosten in een deelgeschilprocedure alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen. Nakosten zijn geen vermogensschade in de zin van dat artikel. Immers, de wettelijke grondslag voor vergoeding van deze kosten vormt artikel 237 lid 4 Rv. In de tweede plaats is artikel 289 Rv betreffende de proceskostenveroordeling in de verzoekschriftprocedure, en daarmee de schakelbepaling naar artikel 237 Rv, niet van toepassing gelet op het karakter van de deelgeschilprocedure. ECLI:NL:RBAMS:2020:4527