Overslaan en naar de inhoud gaan

RBAMS 250222 materiële en immateriële schadevordering na mishandeling voor groot deel onvoldoende onderbouwd

RBAMS 250222 materiële en immateriële schadevordering na mishandeling voor groot deel onvoldoende onderbouwd

2
De feiten

2.1.
Op 8 maart 2020 liep [eiser] van zijn werk bij [werkgever] in de Leidsestraat in Amsterdam richting station Amsterdam Centraal. In de Kalverstraat passeerde hij [gedaagde] en zijn vrienden [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] . Zij waren die avond samen uit geweest. [gedaagde] en [naam 1] waren ruzie aan het maken toen [eiser] langsliep. Op enig moment is [gedaagde] op [eiser] afgerend en heeft hij [eiser] geduwd en op zijn hoofd en lichaam geslagen. Hierbij zijn beiden op de grond terecht gekomen. Ook op de grond heeft [gedaagde] [eiser] geslagen. Nadat een omstander riep dat zij de politie gebeld had, is [gedaagde] weggelopen.

2.2.
[naam 2] heeft tegenover de politie onder andere over het voorval verklaard: ‘Ik zag vervolgens dat er een andere man langs ons liep. Ik zei nog tegen deze man: “Loop er even omheen want [gedaagde] is erg opgefokt”. Ik zag dat de man hier niet naar luisterde. Ik zag vervolgens dat de man recht op [gedaagde] en [naam 1] liep. Ik hoorde dat [gedaagde] tegen die man begon te schreeuwen. Ik zag dat hij er met versnelde pas naartoe liep. Ik zag dat [naam 1] [gedaagde] tegenhield zodat hij niet de confrontatie aan kon gaan. Ik zag en hoorde dat [gedaagde] bleef schreeuwen richting de man. Ik zag dat de man richting [gedaagde] liep. Ik probeerde samen met [naam 3] de man tegen te houden. Ik zag dat dit niet lukte. Ik hoorde dat de man schreeuwde: “kom vechten dan” of woorden van gelijke strekking. Ik zag dat dit een trigger was voor [gedaagde] . Ik zag dat [gedaagde] richting de man rende en de man aanvloog. Ik zag dat zij al vechtend op de grond terecht kwamen. Ik zag dat [gedaagde] meerdere malen uithaalde richting het hoofd van de man, richting zijn arm en de rest van zijn bovenlichaam.”

2.3.
Na het voorval zijn de politie en de ambulance ter plaatse gekomen. De rechter elleboog van [eiser] was uit de kom geschoten en hij had meerdere blauwe en beurse plekken op zijn hoofd en lichaam. Om te voorkomen dat zijn elleboog nog een keer uit de kom zou schieten, is de arm ingegipst in het ziekenhuis.

2.4.
Op 11 maart 2020 is het gips van de arm van [eiser] verwijderd en vervangen door een scharnierbrace. Die brace mocht na zes weken af. Op 30 april 2020 is [eiser] door de chirurg naar de fysiotherapeut verwezen. Daar heeft [eiser] een intake gehad. Vanwege de klachten aan zijn arm heeft zijn vriendin hem zes weken geholpen bij het huishouden.

2.5.
[eiser] heeft na 8 maart 2020 niet meer bij [werkgever] gewerkt.

2.6.
[eiser] heeft aangifte van mishandeling gedaan tegen [gedaagde] . Op 2 december 2020 heeft de politierechter [gedaagde] voor dat delict veroordeeld. [eiser] heeft zich in de strafprocedure gevoegd als benadeelde partij en een vordering tot schadevergoeding ingediend. De politierechter heeft die vordering gedeeltelijk toegewezen en [gedaagde] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.219,46, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 maart 2020. Dit bedrag bestaat uit € 400,00 aan immateriële schade en € 819,46 aan materiële schade.

2.7.
Op 21 december 2020 heeft [eiser] [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van de mishandeling.

3
Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, samengevat, dat de kantonrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:

I. voor recht verklaart dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden en nog te lijden schade als gevolg van de mishandeling die [eiser] is overkomen op 8 maart 2020;
II. [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 13.862,35, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 maart 2020;
III. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten;
IV. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de proces- en nakosten.

3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] een onrechtmatige daad jegens hem heeft gepleegd door hem te mishandelen. [gedaagde] is daarom aansprakelijk voor de schade die hier het gevolg van is. [eiser] stelt dat hij € 12.081,81 aan materiële schade heeft geleden. Deze schade bestaat uit de kosten van het eigen risico van zijn zorgverzekering over 2020 en 2021, de kosten voor fysiotherapie, kledingschade, schade aan zijn mobiel, verlies van verdienvermogen, kosten voor huishoudelijke hulp en kosten voor hulp bij zelfredzaamheid. Daarnaast stelt [eiser] dat hij immateriële schade heeft, die op dit moment is vast te stellen op € 3.000,00. Bij elkaar opgeteld en na aftrek van het bedrag dat de politierechter heeft toegewezen, komen deze schadeposten uit op het bedrag dat [eiser] onder II vordert.

3.3.
[gedaagde] voert verweer.

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4
De beoordeling

Verklaring voor recht

4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat [gedaagde] door de politierechter is veroordeeld voor mishandeling. Tijdens de zitting hebben partijen bevestigd dat het vonnis van de politierechter in kracht van gewijsde is gegaan. Op grond van artikel 161 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering levert dat vonnis dwingend bewijs op van de mishandeling. Deze mishandeling is een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kantonrechter wijst de gevorderde verklaring voor recht daarom toe.

Causaliteit
4.2.

[gedaagde] voert aan dat in het verslag van de spoedeisende hulp staat dat het letsel van [eiser] is ontstaan doordat hij op de grond viel en daarbij iemand anders op zijn arm viel. Uit de verklaring van [naam 2] valt op te maken dat dit is gebeurd toen partijen gezamenlijk vechtend op de grond terecht kwamen. Voor zover [gedaagde] [eiser] daarna nog heeft mishandeld door hem te slaan, heeft dat de schade die hij vordert dus niet veroorzaakt.

4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] hiermee onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat een causaal verband bestaat tussen de onrechtmatige daad (de mishandeling) en de schade waar [eiser] in deze procedure vergoeding voor vordert. Daarbij is van belang dat uit de verklaring van [naam 2] volgt dat [gedaagde] [eiser] aanvloog en dat zij hierna vechtend op de grond terecht kwamen. Dit komt overeen met de verklaring die [eiser] tijdens de zitting heeft afgelegd. Daar heeft hij verklaard dat [gedaagde] op hem af kwam, hem duwde en dat hij hem vervolgens vastpakte en op de grond gooide. [gedaagde] heeft deze toedracht niet betwist. Daarmee staat vast dat de val en de daardoor ontstane schade het gevolg zijn van onrechtmatig handelen door [gedaagde] .

Eigen schuld?
4.4.

Als de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, dan wordt de vergoedingsplicht verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Dat staat in artikel 6:101 lid 1 BW.

4.5.
[gedaagde] voert als verweer dat [eiser] zijn schade in overwegende mate zelf heeft veroorzaakt door zich als buitenstaander met de ruzie tussen [gedaagde] en [naam 1] te bemoeien, terwijl dit niet noodzakelijk was en er een duidelijk risico op escalatie bestond. [eiser] is expliciet gewaarschuwd zich erbuiten te houden en [naam 2] en [naam 3] hebben hem fysiek tegengehouden. Verder stelt [gedaagde] dat [eiser] hem nadrukkelijk heeft uitgelokt door ‘kom vechten dan’ te roepen. [eiser] had zijn schade dus op verschillende momenten zelf kunnen voorkomen en heeft eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW.

4.6.
[eiser] betwist dat hij eigen schuld heeft aan het ontstaan van zijn schade en dat hij [gedaagde] heeft uitgelokt. Hij stelt over de toedracht van de mishandeling kort gezegd dat [gedaagde] hem voor het eerst heeft aangesproken door ‘fuck you’ te roepen, dat hij hier niet op heeft gereageerd en dat [gedaagde] vervolgens op hem af is gerend.

4.7.
De kantonrechter stelt vast dat de lezingen van partijen over de aanloop naar de mishandeling uiteen lopen. [naam 2] heeft weliswaar verklaard dat [eiser] “kom vechten dan” of woorden van gelijke strekking naar [gedaagde] heeft geroepen, maar [eiser] heeft dat betwist. Als al vast zou komen te staan dat [eiser] een dergelijke uitlating heeft gedaan, dan kan daaruit echter nog niet worden geconcludeerd dat de schade van [eiser] mede het gevolg is van zijn eigen handelen. Het staat namelijk vast dat [gedaagde] op [eiser] is afgerend en hem daarna heeft geduwd en geslagen. [gedaagde] was dus degene die een fysieke confrontatie heeft opgezocht, terwijl [eiser] volgens [gedaagde] enkel (op afstand) dingen naar hem heeft geroepen. In het licht van deze omstandigheden heeft [gedaagde] onvoldoende gesteld om eigen schuld van [eiser] aan te nemen. Daarom bestaat geen aanleiding de vergoedingsplicht van [gedaagde] te verminderen.

Materiële schade
4.8.
[gedaagde] is door de politierechter al veroordeeld tot vergoeding van de kosten van het eigen risico van 2020 en de kosten voor de intake bij de fysiotherapeut. Deze schadeposten komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking. Hierna zal de kantonrechter de andere schadeposten beoordelen.

- eigen risico 2021

4.9.
[eiser] stelt dat hij door zijn huisarts naar de psycholoog is verwezen en dat hij in 2021 meerdere afspraken met de psycholoog heeft gehad. De kosten van deze behandelingen vallen onder het eigen risico. Omdat [eiser] een vrijwillig verhoogd eigen risico heeft bovenop het verplichte eigen risico, komen de eerste € 885,00 aan zorgkosten voor zijn eigen rekening. [eiser] stelt dat [gedaagde] dit bedrag moet vergoeden. Op de zitting heeft de gemachtigde van [eiser] verklaard dat hij de factuur van het eigen risico 2021 inmiddels heeft ontvangen, maar dat hij die niet binnen de termijn heeft kunnen indienen.

4.10.
De kosten van het eigen risico van 2021 komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat deze vordering onvoldoende is onderbouwd. [gedaagde] heeft er terecht op gewezen dat [eiser] niet met stukken aannemelijk heeft gemaakt dat hij in 2021 naar de psycholoog is geweest en welke kosten hij hiervoor heeft gemaakt. [eiser] heeft niet inzichtelijk gemaakt of hij het volledige eigen risico heeft verbruikt. Ook is onduidelijk of causaal verband bestaat tussen de mishandeling en de behandelingen bij de psycholoog. Voor zover over deze punten bij het uitbrengen van de dagvaarding nog geen duidelijkheid bestond of hiervoor nog geen onderbouwing kon worden gegeven, geldt dat [eiser] uiterlijk tien dagen voor de zitting nog stukken had kunnen overleggen om zijn vordering te onderbouwen. Niet valt in te zien dat hij voor die tijd niet in de gelegenheid was om deze stukken te verkrijgen en zijn vordering nader te onderbouwen.

- fysiotherapie

4.11.
[eiser] stelt dat hij als gevolg van de mishandeling nog steeds klachten heeft aan zijn arm en dat hij hiervoor behandeld moet worden bij de fysiotherapeut. Na de intake in 2020 heeft hij geen fysiotherapie meer gehad, omdat hij de kosten van die behandelingen niet kon betalen. De behandelingen zijn echter nog steeds nodig. De kosten per behandeling zijn € 40,00 en [eiser] gaat ervan uit hij acht behandelingen nodig heeft. Hij vordert daarom een voorschot op de kosten voor fysiotherapie van € 320,00.

4.12.
[gedaagde] betwist dat in de toekomst nog fysiotherapiebehandelingen nodig zijn als gevolg van de mishandeling. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] zijn vordering in het licht van deze betwisting onvoldoende heeft onderbouwd. Hij heeft niet met medische stukken aannemelijk gemaakt dat hij na ruim anderhalf jaar nog steeds klachten aan zijn arm heeft als gevolg van de mishandeling. Dit had wel op zijn weg gelegen, omdat de laatste medische informatie over de klachten de brief van 30 april 2020 is en [eiser] daarna enkel een intake bij de fysiotherapeut heeft gehad. Zonder nadere onderbouwing kan daarom niet worden aangenomen dat nog steeds klachten bestaan als gevolg van de mishandeling waarvoor behandeling bij de fysiotherapeut nodig is. Het gevorderde voorschot wordt daarom afgewezen.

- kledingschade

4.13.
[eiser] stelt dat zijn jas van het merk Berschka en zijn schoenen van het merk Villa als gevolg van de mishandeling dusdanig beschadigd zijn geraakt dat deze als verloren beschouwd moeten worden. De jas kostte € 60,00 en de schoenen kostten € 100,00. Op het moment van de mishandeling waren de jas en schoenen nog geen drie maanden oud, zodat moet worden uitgegaan van de nieuwwaarde en [gedaagde] het totale aankoopbedrag van € 160,00 moet vergoeden.

4.14.
De kantonrechter is van oordeel dat de kosten van de jas voor vergoeding in aanmerking komen. [eiser] heeft bij zijn aangifte vermeld dat zijn jas was beschadigd, zodat deze schade voldoende aannemelijk is. Anders dan [gedaagde] acht de kantonrechter het gevorderde bedrag van € 60,00 een redelijke vergoeding voor een dergelijke jas. Dit bedrag wordt daarom volledig toegewezen.

4.15.
[gedaagde] heeft betwist dat bij de mishandeling schade aan de schoenen is ontstaan. [eiser] heeft deze schadepost daarna niet nader onderbouwd. Deze schade vindt ook geen steun in het dossier. Uit het proces-verbaal van de aangifte blijkt niet dat [eiser] heeft vermeld dat zijn schoenen beschadigd waren. [eiser] heeft tijdens de zitting weliswaar verklaard dat hij strepen en schaafplekken op zijn schoenen had, maar daaruit blijkt nog niet dat de schoenen zodanig beschadigd waren dat deze als verloren moeten worden beschouwd. De kosten van de schoenen zijn daarom niet toewijsbaar.

- schade aan mobiel

4.16.
[eiser] stelt dat zijn iPhone 7 bij de mishandeling zodanig is beschadigd dat deze als verloren moet worden beschouwd. Zowel het scherm als de behuizing zijn door de val op de grond kapot gegaan. Doordat de behuizing beschadigd was, kon de schade aan het scherm niet meer eenvoudig en goedkoop hersteld worden. [eiser] stelt dat de totale schade aan zijn telefoon € 526,00 is, gelet de nieuwwaarde van deze telefoon en het jaarlijkse afschrijvingspercentage.

4.17.
Deze schadepost is toewijsbaar. [gedaagde] heeft de hoogte van de schade betwist door te stellen dat onduidelijk is hoe oud de telefoon was, maar deze betwisting is onvoldoende gemotiveerd in het licht van de stellingen van [eiser] . Tijdens de zitting heeft [eiser] namelijk onbetwist toegelicht dat hij zijn telefoon nog aan het afbetalen was, zodat mag worden aangenomen dat het om een (relatief) nieuw toestel ging. Het gevorderde bedrag van € 526,00 is daarom redelijk.

- verlies van verdienvermogen

4.18.
[eiser] stelt dat hij als gevolg van de mishandeling en het daardoor opgelopen letsel tussen 8 maart en 8 augustus 2020 niet in staat was om bij [werkgever] te werken. Daarom vordert hij een vergoeding voor verlies aan verdienvermogen. [eiser] ontving een uurloon van € 9,00 en had volgens de verklaring van zijn werkgever in de periode tussen 1 maart 2020 en 30 juni 2020 naar alle waarschijnlijkheid elke maand gemiddeld 173,33 uur ingezet kunnen worden. [eiser] begroot zijn totale schade vanwege verlies aan verdienvermogen daarom op € 7.799,85 (vijf maanden x 173,33 x € 9,00).

4.19.
[gedaagde] betwist dat [eiser] als gevolg van de mishandeling vijf maanden niet heeft kunnen werken. [eiser] heeft niet onderbouwd dat zijn herstel langer dan zes weken heeft geduurd en uit de brief van de chirurg van 30 april 2020 (zie 2.4) blijkt dat de enige klacht op dat moment was dat [eiser] zijn elleboog niet volledig kon strekken. Daarnaast betwist [gedaagde] dat [eiser] geen salaris zou hebben ontvangen tijdens de gestelde arbeidsongeschiktheid. In het contract dat [eiser] heeft overgelegd staat namelijk dat de werkgever bij arbeidsongeschiktheid gedurende vier weken 100% van het laatstverdiende salaris uitbetaalt en daarna maximaal 70% van het laatstverdiende salaris. In de periode van 8 maart 2020 tot en met 5 april 2020 moet [eiser] dus 100% zijn uitbetaald, en in de periode van 5 april 2020 tot het einde van zijn contract op 1 juni 2020 70%. Het is aannemelijk dat [eiser] na het eindigen van zijn contract recht had op een uitkering, zodat onduidelijk is waarom hij na die datum schade wegens verlies aan verdienvermogen heeft geleden als gevolg van de mishandeling.

4.20.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] niet op dit betoog van [gedaagde] gereageerd. [eiser] heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van de mishandeling langer dan zes weken heeft moeten herstellen en niet in staat is geweest om te werken. Gelet op het contract van [eiser] gaat de kantonrechter ervan uit dat [eiser] gedurende de eerste vier weken 100% is uitbetaald en dat hij in week vijf en zes 70% is uitbetaald. De toewijsbare schadevergoeding vanwege verlies aan verdienvermogen bedraagt daarmee 30% van het loon dat [eiser] in week vijf en zes zou hebben ontvangen. De kantonrechter begroot dat bedrag op € 779,99 (uitgaande van een maandloon van (173,33 uur x uurloon € 9,00 =) € 1559,97, gedeeld door twee).

- huishoudelijke hulp

4.21.
[eiser] stelt dat hij vanwege zijn letsel bijna drie maanden niet in staat was om huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. In die periode heeft hij daarom huishoudelijke hulp gehad van zijn vriendin. [eiser] woonde op dat moment alleen en zijn vriendin was vanuit het buitenland bij hem op bezoek. Zij hielp onder andere met boodschappen doen, wassen, koken, stoffen en stofzuigen. [eiser] heeft de vergoeding voor huishoudelijke hulp aan de hand van de Letselschade Richtlijn Huishoudelijke hulp 2020 (hierna: de richtlijn) begroot op € 897,00 (normbedrag € 69,00 alleenstaande/licht tot matig beperkt x 100% aandeel huishouden x 13 weken).

4.22.
Zoals hiervoor onder 4.20 is geoordeeld, heeft [eiser] niet aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van de mishandeling langer dan zes weken heeft moeten herstellen. [gedaagde] heeft niet betwist dat een vergoeding verschuldigd is voor huishoudelijke hulp in de eerste zes weken na 8 maart 2020. Die vergoeding is daarom toewijsbaar. Bij de begroting van deze vergoeding sluit de kantonrechter aan bij de richtlijn. Daaruit volgt dat de schadevergoeding voor de kosten van huishoudelijke hulp gedurende de eerste drie maanden na de mishandeling wordt vastgesteld volgens de formule ‘normbedrag volgens mate van beperking x bijdrage in het huishouden (vóór het ongeval)’. [gedaagde] heeft het toepasselijke normbedrag en de bijdrage van 100% in het huishouden niet betwist. Het toewijsbare bedrag is daarom € 414,00 (normbedrag € 69,00 alleenstaande/licht tot matig beperkt x 100% aandeel huishouden x 6 weken).

- hulp bij zelfredzaamheid

4.23.
[eiser] stelt dat hij vanwege zijn letsel bijna drie maanden beperkt is geweest in het verrichten van algemene dagelijkse levensverrichtingen. Zijn vriendin heeft hem in die periode geholpen met onder andere douchen, aankleden en vervoer. De eerste drie weken deed zij dit ongeveer één uur per dag en de tien weken daarna vijf uur per week (in totaal 71 uur). [eiser] stelt dat een vergoeding van € 9,50 per uur voor deze hulp redelijk is. Daarom vordert hij een bedrag van € 674,50 (71 uur maal € 9,50).

4.24.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] deze vordering onvoldoende heeft onderbouwd. Daarbij is van belang het gips van [eiser] is verwijderd op 11 maart 2020, dus drie dagen na de mishandeling, en vervolgens is vervangen door een scharnierbrace. [eiser] heeft niet toegelicht of onderbouwd waarom hij met deze brace gedurende dertien weken minder zelfredzaam was en zijn vriendin hem heeft moeten helpen met de door hem genoemde activiteiten. Deze schadepost is daarom niet toewijsbaar.

Immateriële schade

4.25.
[eiser] stelt dat zijn immateriële schade tot nu toe is vast te stellen op € 3.000,00. Bij het bepalen van dit bedrag heeft [eiser] meegewogen dat hij sinds de mishandeling angstgevoelens heeft. Hij durft nauwelijks meer naar buiten en is daar alleen als het strikt noodzakelijk is. Ook is van belang dat sprake was van zinloos geweld en dat het fysieke letsel van [eiser] tot op heden niet genezen is. Omdat nog geen medische eindtoestand is bereikt, wordt de vergoeding voor immateriële schade als voorschot gevorderd.

4.26.
De kantonrechter houdt bij de begroting van smartengeld rekening met alle omstandigheden van het geval. Daarbij wordt ook gekeken naar bedragen die in vergelijkbare gevallen door de rechter zijn toegekend. Bij de materiële schadeposten is reeds geoordeeld dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij langer dan zes weken fysieke klachten heeft gehad als gevolg van de mishandeling. Ook is geoordeeld dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in 2021 naar de psycholoog is geweest en dat onduidelijk is of causaal verband bestaat tussen de mishandeling en de behandelingen bij de psycholoog. Bij de begroting van het smartengeld wordt daarom uitgegaan van een herstelperiode van zes weken. Gelet hierop en op de bedragen die in vergelijkbare gevallen door rechters zijn toegekend, is de kantonrechter van oordeel dat een vergoeding van € 600,00 voor immateriële schade passend is. Omdat de politierechter [gedaagde] al heeft veroordeeld tot vergoeding van een bedrag van € 400,00 aan immateriële schade, wordt in deze zaak het resterende bedrag van € 200,00 toegewezen.

Conclusie schadeposten

4.27.
De schade aan de jas en de mobiel, het verlies aan verdienvermogen in de vijfde en zesde week na de mishandeling en de kosten voor huishoudelijke hulp komen voor vergoeding in aanmerking. Ook wordt een immateriële schadevergoeding van € 200,00 toegewezen. Het totale toewijsbare bedrag is € 2.759,97 (60,00 + 526,00 + 1559,97 + 414,00 + 200,00). De wettelijke rente over dit bedrag wordt als onbetwist toegewezen vanaf 8 maart 2020, de dag van de schadeveroorzakende gebeurtenis.

Buitengerechtelijke incassokosten

4.28.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Als onderbouwing verwijst hij naar de aansprakelijkstelling van 21 december 2021. De hiervoor beoordeelde vorderingen van [eiser] hebben geen betrekking op één van de situaties waarop het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. De kantonrechter zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom toetsen aan de eisen voor dergelijke vorderingen zoals deze zijn geformuleerd in het Rapport BGK-integraal. Op basis van die eisen komen de buitengerechtelijke incassokosten niet voor vergoeding in aanmerking, omdat niet is gebleken dat de gestelde buitengerechtelijke werkzaamheden meer hebben ingehouden dan het versturen van de aansprakelijkstelling. De kantonrechter wijst de vergoeding daarom af.

Proces- en nakosten

4.29.
Omdat [gedaagde] grotendeels in het ongelijk wordt gesteld, wordt hij veroordeeld in de proceskosten. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van [eiser] op basis van het toegewezen bedrag op:

- dagvaarding € 123,60 (inclusief btw)
- griffierecht 85,00
- salaris advocaat 436,00 (2 punten × tarief € 218,00)
Totaal € 644,60

4.30.
De gevorderde nakosten en de rente over de kosten worden toegewezen zoals in de beslissing is vermeld. ECLI:NL:RBAMS:2022:854