Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 010818 mishandeling; eigen schuld 50% vanwege handelen eiser en diens entourage

RBDHA 010818 mishandeling; eigen schuld 50% vanwege handelen eiser en diens entourage 

De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is allereerst in geschil of [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld. Daarnaast betwist [gedaagde] de hoogte van de door [eiser] gestelde schade.

Vestiging van de aansprakelijkheid

4.2.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van het bepaalde in artikel 161 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een in kracht van gewijsde gegaan op tegenspraak gewezen vonnis waarbij de Nederlandse strafrechter bewezen heeft verklaard dat iemand een feit heeft begaan, dwingend bewijs oplevert van dat feit. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] door de strafrechter is veroordeeld voor mishandeling en dat dit vonnis onherroepelijk is geworden. Dit brengt mee dat – behoudens tegenbewijs – als vaststaand dient te worden aangenomen dat [gedaagde] [eiser] letsel heeft toegebracht door opzettelijk met een houten voorwerp op zijn hoofd en rechterarm te slaan.

4.3.
[gedaagde] heeft betwist dat zij [eiser] heeft mishandeld en heeft aangeboden tegenbewijs te leveren door het horen van twee met name genoemde getuigen. [gedaagde] heeft evenwel nagelaten te specificeren waarover deze getuigen kunnen verklaren en heeft dus in het kader van haar stelling dat zij tegenbewijs kan leveren alleen ontkend dat zij [eiser] heeft mishandeld. Hoewel een aanbod om tegenbewijs te leveren volgens vaste rechtspraak niet gespecificeerd hoeft te worden, dient [gedaagde] wel voldoende te stellen om tot het leveren van bewijs toegelaten te worden. Zo had zij onder meer kunnen toelichten waar de getuigen zich op het moment van de mishandeling bevonden en in hoeverre zij zouden kunnen verklaren over de vraag of [gedaagde] aan [eiser] een klap heeft uitgedeeld.

4.4.
Het volstaan met de enkele ontkenning van de bewezenverklaarde mishandeling acht de rechtbank onvoldoende om [gedaagde] tot het leveren van tegenbewijs toe te laten. De rechtbank passeert daarom het aanbod van [gedaagde] om tegenbewijs te leveren, nu [gedaagde] in dat kader onvoldoende heeft gesteld. Aan een bewijsopdracht wordt derhalve niet toegekomen.

4.5.
Op grond van het voorgaande staat de mishandeling van [eiser] door [gedaagde] vast. Een dergelijk handelen is onrechtmatig jegens [eiser] en verplicht [gedaagde] in beginsel om de schade die [eiser] daardoor lijdt, te vergoeden.

Omvang van de aansprakelijkheid

4.6.
[eiser] maakt aanspraak op vergoeding van materiële en immateriële schade, die hij als volgt heeft becijferd:
gederfde inkomsten € 20.131,90
iPhone € 250,--
overhemd € 95,--
zilveren ketting € 75,--
horloge € 250,--
medicatie € 29,66,--
eigen bijdrage ziektekosten € 385,--
fysiotherapie € 528,--
opvragen medische informatie € 117,78
immateriële schadevergoeding € 2.500,--
Totaal: € 24.362,34.

De rechtbank overweegt als volgt.

Gederfde inkomsten

4.7.
[eiser] zou op 1 februari 2016 op basis van een arbeidsovereenkomst voor één jaar in dienst treden bij de Haagse Taxi Service. [eiser] heeft zich op 28 januari 2016 ziekgemeld, waarna de Haagse Taxi Service heeft besloten geen uitvoering te willen geven aan de arbeidsovereenkomst. Als gevolg daarvan is [eiser] , zo stelt hij, € 20.131,90 aan inkomsten misgelopen.

4.8.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd en betwist dat het feit dat de Haagse Taxi Service geen uitvoering heeft geven aan de arbeidsovereenkomst het gevolg is van de mishandeling en het daarbij opgelopen letsel. Het letsel was niet van dien aard dat [eiser] daardoor niet kon werken, aldus [gedaagde] . Nu het causaal verband tussen de mishandeling en de gestelde schade volgens [gedaagde] ontbreekt, meent zij niet gehouden te zijn de als gederfde inkomsten opgevoerde schade te vergoeden.

4.9.
Partijen verschillen met elkaar van mening over de aard van het letsel van [eiser] en de vraag of dit hem belette aan het werk te gaan. In dit verband stelt de rechtbank vast dat de Spoedeisende Hulp-arts op 24 januari 2016 heeft vastgesteld dat [eiser] aan de rechterkant van zijn hoofd, boven zijn oor, een snee van 5 centimeter had. Daarnaast had hij een snee in zijn arm. Uit het in het geding gebrachte verslag van de KNO-arts blijkt dat [eiser] in ieder geval in februari 2016 nog last had van oorsuizen, hoofdpijn en duizelingen, waarvoor hij door de KNO-arts is onderzocht. Ook het door [eiser] in het geding gebrachte huisartsenjournaal maakt melding van hoofdpijn, duizelingen, oorsuizen en slaapproblemen in de periode tussen eind januari en begin maart 2016. In maart 2017 is vervolgens vastgesteld dat [eiser] last had van psychische klachten als gevolg van de mishandeling, waarbij het vermoeden van PTSS is geuit.

4.10.
In het licht van het vorenstaande staat voldoende vast dat [eiser] op 1 februari 2016 niet in staat was voltijds als taxichauffeur aan het werk te gaan. Vast staat dat de Haagse Taxi Service na de ziekmelding van het dienstverband met [eiser] heeft afgezien en dat [eiser] daardoor inkomsten is misgelopen. De rechtbank volgt [gedaagde] niet in de stelling dat er geen verband bestaat tussen het letsel en de gederfde inkomsten. Dit betekent dat [gedaagde] gehouden is het inkomensverlies dat het gevolg is van de mishandeling aan [eiser] te vergoeden. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat [eiser] in de periode van februari 2016 tot en met april 2016 niet (fulltime) kon werken, althans dat zijn inkomensverlies in die periode een rechtstreeks gevolg is van de mishandeling door [gedaagde] . Voor de periode daarna geldt dat niet. In dit verband geldt dat [eiser] per 1 mei 2016 (deeltijds) in dienst is getreden van Hagetax en dat hij een aanvullende bijstandsuitkering ontvangt. [eiser] heeft daarover ter zitting verklaard dat hij van het UWV moet solliciteren naar fulltime banen, en dat hij dat zelf ook wil. Nu [eiser] echter niet heeft aangetoond dat hij zich inspant om een fulltime baan te bemachtigen, terwijl uit de door [eiser] in het geding gebrachte uitkeringsspecificaties blijkt dat hij (in ieder geval één) keer is gekort op zijn uitkering wegens “schending arbeidsverplichting”, is niet komen vast te staan dat de inkomensderving na 1 mei 2016 het gevolg is van de mishandeling door [gedaagde] .

4.11.
In het licht van het vorenstaande is in beginsel (behoudens hetgeen hierna wordt overwogen in het kader van de eigen schuld van [eiser] ) het door [eiser] becijferde bedrag aan inkomensschade over de maanden februari tot en met april 2016 van € 4.771,88 toewijsbaar, nu [gedaagde] de juistheid van deze berekening niet heeft betwist.

Schade aan iPhone, zilveren ketting, horloge en overhemd

4.12.
[eiser] stelt dat er als gevolg van de mishandeling schade is ontstaan aan zijn iPhone, zilveren ketting, horloge en overhemd en vordert vergoeding van de schade.

4.13.
[gedaagde] betwist verantwoordelijk te zijn voor de schade aan de eigendommen van [eiser] . Zij betwist dat de gestelde schade het gevolg is van haar handelen.

4.14.
[eiser] heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat hij niet precies weet hoe de schade is ontstaan. De iPhone is mogelijk uit zijn borstzak gevallen toen hij door [gedaagde] geslagen werd, en zijn horloge is waarschijnlijk stuk gegaan toen hij de tweede klap afweerde met zijn arm. De zilveren ketting is wellicht stuk gegaan toen hij de mannen die aan het vechten waren uit elkaar wilde halen. [eiser] weet niet precies hoe het overhemd – dat bij de knopen is gescheurd – stuk is gegaan.

4.15.
Met [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de verschillende schadeposten het gevolg zijn van de mishandeling. Hoe de telefoon uit de borstzak kan zijn gevallen door de mishandeling van [gedaagde] (bestaande uit het slaan met een houten stok op het hoofd van [eiser] ) is niet duidelijk geworden. Evenmin heeft [eiser] kunnen verklaren hoe zijn ketting kan zijn beschadigd en de knopen van zijn overhemd kunnen zijn gescheurd door het slaan van [gedaagde] . Als al juist is dat deze schade is ontstaan toen [eiser] de vechtende mannen in de woonkamer uit elkaar probeerde te halen, kan dat niet op het conto van [gedaagde] worden geschreven. [eiser] heeft tot slot geen antwoord kunnen geven op de vraag hoe zijn horloge (dat hij, zoals hij ter zitting verklaarde, links draagt) kan zijn beschadigd door het afweren van klappen met zijn rechter arm. De vordering zal op dat punt dan ook worden afgewezen.

Eigen bijdrage ziektekosten 2016

4.16.
[eiser] maakt aanspraak op vergoeding van de eigen bijdrage voor de ziektekostenverzekering over 2016. Ter onderbouwing van de vordering heeft [eiser] een uitdraai van de website van zijn zorgverzekeraar VGZ overgelegd, waaruit blijkt dat het eigen risico over 2016 € 385,-- per jaar is. [eiser] heeft nagelaten stukken in het geding te brengen waaruit blijkt dat hij dit eigen risico daadwerkelijk heeft gerealiseerd. Nu echter vast staat dat [eiser] als gevolg van de mishandeling meerdere malen medisch specialistische hulp heeft gezocht, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende komen vast te staan dat [eiser] zijn eigen risico heeft gerealiseerd.

Kosten medicatie

4.17.
[eiser] vordert vergoeding van de kosten voor medicatie voor een bedrag van € 29,66 en heeft ter onderbouwing kwitanties van de apotheek overgelegd. De medicatie betreft een slaapmiddel. Uit de kwitanties blijkt dat de medicatie niet door de zorgverzekeraar van [eiser] wordt vergoed.

4.18.
[gedaagde] betwist dat de klachten waarvoor [eiser] de medicatie gebruikt het gevolg zijn van de mishandeling en stelt dat er geen causaal verband tussen de gebeurtenissen en de door [eiser] gemaakte kosten aanwezig is.

4.19.
De rechtbank stelt vast dat de door [eiser] gemaakte kosten te herleiden zijn tot de klachten die [eiser] heeft ervaren na de mishandeling. Hij heeft immers ter zitting verklaard dat hij na de mishandeling slaapproblemen had en dat hij daarvoor slaapmedicatie nodig had. Dat blijkt ook uit het door [eiser] in het geding gebrachte huisartsenjournaal. De vordering is dus in beginsel tot een bedrag van € 29,66 toewijsbaar.

Kosten fysiotherapie

4.20.
[eiser] vordert vergoeding van de kosten voor fysiotherapie. Ter onderbouwing van de gestelde kosten heeft hij een offerte van een fysiotherapiepraktijk overgelegd. Uit de offerte volgt een raming van de kosten voor 4 osteopathische en 6 fysio-manueeltherapie consulten.

4.21.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de offerte niet dat [eiser] daadwerkelijk kosten heeft gemaakt voor fysiotherapie. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] de betreffende behandelingen heeft ondergaan. Bovendien is niet gebleken dat eventuele kosten voor fysiotherapie niet door de zorgverzekeraar worden vergoed. De vordering ten aanzien van de kosten voor fysiotherapie zal dus worden afgewezen.

Kosten opvragen medische stukken

4.22.
[eiser] maakt aanspraak op vergoeding van de kosten voor het opvragen van medische stukken bij Synthese en huisartsenpraktijk [Huisartsenpraktijk] en heeft twee facturen overgelegd, waaruit blijkt dat Synthese € 79,73 en [Huisartsenpraktijk] € 38,05 aan hem in rekening heeft gebracht voor het verstrekken van medische informatie.

4.23.
Naar het oordeel van de rechtbank is het voldoende komen vast te staan dat [eiser] deze kosten heeft gemaakt in het kader van deze procedure. De vordering is dus in beginsel toewijsbaar tot een bedrag van € 117,78.

Immateriële schade

4.24.
[eiser] vordert daarnaast vergoeding van immateriële schade. Hij voert in dit verband aan dat hij lijdt en heeft geleden aan PTSS, paniek- en angstaanvallen, wazig zien, een stokkende ademhaling, oorsuizen, duizeligheid en misselijkheid. [eiser] stelt dat hij nog altijd niet volledig is hersteld en vordert in dat kader van [gedaagde] een bedrag van € 2.500,--.

4.25.
[gedaagde] betwist allereerst dat [eiser] aan een PTSS lijdt, althans dat PTSS een gevolg kan zijn van de mishandeling. Ook wijst [gedaagde] op het door [eiser] overgelegde verslag van Synthese, waaruit blijkt dat [eiser] geholpen moet worden voor onrealistische angsten en betwist zij dat er door een arts oorsuizen bij [eiser] is vastgesteld.

4.26.
Bij de beoordeling van de vordering acht de rechtbank de volgende omstandigheden van belang. Uit de door [eiser] in het geding gebrachte stukken blijkt voldoende dat hij in februari en maart 2016 leed aan slaapproblemen, duizelingen, hoofdpijn en oorsuizen. Medische informatie over zijn fysieke toestand van na die tijd ontbreekt. Uit het huisartsenjournaal blijkt dat [eiser] op 8 maart 2016 voor het laatst een arts heeft bezocht in verband met fysieke klachten. Wel blijkt uit de brief van Synthese van 30 maart 2017 dat [eiser] op dat moment leed aan een verhoogde spierspanning, die leidde tot nek- en hoofdpijn.

4.27.
Ten aanzien van de gestelde psychische klachten blijkt uit de hiervoor genoemde brief van Synthese dat de behandelaar het vermoeden had dat [eiser] leed aan een PTSS. Uit die brief blijkt echter niet dat de mogelijke PTSS volledig het gevolg zou zijn van de mishandeling door [gedaagde] . Die mishandeling speelde wel een rol, maar daarnaast had [eiser] in het algemeen last van herbelevingen van de gebeurtenissen in de woning (waarbij [eiser] aan zijn behandelaar beschreef dat [B] “met een mes op omstanders wilde inhakken”). Daarnaast blijkt uit de brief dat [eiser] zich ernstig zorgen maakte over het welzijn van zijn dochter en kleinkind, na het herstel van de relatie tussen [A] en [B] . Dat de mogelijke PTSS volledig aan [gedaagde] valt toe te rekenen, is dan ook niet gebleken. Wel blijkt uit de brief voldoende dat het handelen van [gedaagde] in ieder geval enige vorm van psychische schade bij [eiser] heeft opgeleverd.

4.28.
Gelet op het fysieke en psychische letsel van [eiser] en het in vergelijkbare gevallen door rechters in Nederland toegewezen smartengeld, acht de rechtbank in beginsel een vergoeding van € 500,-- passend voor de immateriële schade die [eiser] als gevolg van de mishandeling door [gedaagde] lijdt en heeft geleden.

Eigen schuld

4.29.
[gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat de schade van [eiser] mede een gevolg is van een omstandigheid die aan [eiser] kan worden toegerekend. Dit betekent, aldus [gedaagde] , dat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van [eiser] . Zij heeft in dit verband aangevoerd dat [eiser] er zelf voor heeft gezorgd dat er een dreigende situatie ontstond en dat die situatie is geëscaleerd, door met zeven personen naar de woning van [B] te komen, terwijl hij slechts een paar spullen van zijn dochter kwam ophalen. Volgens [gedaagde] was het voor [eiser] en de door hem meegebrachte personen niet nodig om de woning in te gaan, omdat de spullen beneden bij de deur stonden.

4.30.
In artikel 6:101 BW is bepaald dat wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, de vergoedingsplicht wordt verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen evenredig met de mate waarin ieder heeft bijgedragen aan de schade. Een andere verdeling vindt plaats als de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist. In dit geval moet dus worden beoordeeld of [eiser] zelf in de gegeven omstandigheden fout heeft gehandeld en daardoor zelf heeft bijgedragen aan de totstandkoming van zijn schade.

4.31.
De rechtbank is met [gedaagde] van oordeel dat [eiser] geen goede verklaring heeft gegeven voor het feit dat hij met zoveel personen naar de woning van [B] kwam, terwijl er slechts enkele spullen te verhuizen waren. Bovendien bestond er voor zijn “entourage” geen enkele noodzaak de woning te betreden, nu vast staat dat de spullen van [A] al beneden in het portiek stonden. [eiser] heeft weliswaar ter zitting gesteld dat hij op straat met de toenmalige partner van [gedaagde] had afgesproken dat hij ook nog een televisie zou meenemen (welke stelling [gedaagde] heeft betwist), maar vast staat dat de zoon en neven van [eiser] de woning al voor die tijd waren ingegaan. Daarvoor bestond geen enkele noodzaak, en hun handelingen zijn aan [eiser] toe te rekenen. [eiser] heeft met zijn handelen (en met dat van zijn entourage) het risico gecreëerd dat de situatie zou escaleren, mede gelet op het feit dat de relatie tussen [B] en [A] was beëindigd en dat gepaard ging met de nodige emoties.

4.32.
De rechtbank is van oordeel dat de schade als gevolg van de mishandeling mede een gevolg is van aan [eiser] toe te rekenen omstandigheden. Hoewel niet goed valt te praten dat [gedaagde] geweld heeft gebruik, had [eiser] anders kunnen en moeten handelen toen hij de spullen van [A] kwam ophalen. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] en [gedaagde] beiden in even grote mate hebben bijgedragen aan het tot stand komen van de schade. Nu geen beroep is gedaan op de billijkheidscorrectie en de rechtbank daarvoor ook zelf geen aanleiding ziet, zal de rechtbank bepalen dat [gedaagde] 50% van de schade van [eiser] moet vergoeden. De overige 50% zal voor eigen rekening van [eiser] blijven.

4.33.
Dat leidt tot de slotsom dat [gedaagde] gehouden is tot vergoeding van 50% van de schade die voor [eiser] voortvloeit uit de mishandeling op 24 januari 2016.

Buitengerechtelijke incassokosten

4.34.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten op een nader ter zitting vast te stellen bedrag. Een dergelijke vordering kan alleen worden toegewezen als [eiser] stelt (en bij betwisting bewijst) dat hij deze buitengerechtelijke kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Nu [eiser] ten aanzien van de gevorderde buitengerechtelijke kosten niet heeft geconcretiseerd op welk bedrag aanspraak wordt gemaakt en uit welke verrichtingen deze kosten bestaan, zal de rechtbank de vordering als onvoldoende gesteld afwijzen. ECLI:NL:RBDHA:2018:947