RBGEL 061021 Letselschade na mishandeling. 50% ES; Schade onvoldoende onderbouwd. Reiskosten en smartengeld gedeeltelijk toegewezen
- Meer over dit onderwerp:
RBGEL 061021 Letselschade na mishandeling. 50% ES; Schade onvoldoende onderbouwd. Reiskosten en smartengeld gedeeltelijk toegewezen
2
De verdere beoordeling
2.1.
In het tussenvonnis van 14 april 2020 is beslist dat [Gedaagde] voor 50% aansprakelijk is voor de schade die [Eiser] heeft geleden ten gevolge van de klap met de perforator die [Gedaagde] heeft gegeven tegen de linkerkant van het hoofd van [Eiser] . Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de schade inmiddels moet kunnen worden begroot, nu het voorval drie jaar geleden heeft plaatsgevonden en niet aannemelijk is dat ten aanzien van het letsel door die klap nog geen medische eindtoestand is bereikt. Daarom is bepaald dat [Eiser] zich gemotiveerd en onderbouwd dient uit te laten over de schade die hij ten gevolge van de klap met de perforator tegen de linkerkant van zijn hoofd heeft geleden.
2.2.
[Eiser] stelt er nog geen sprake is van een medische eindtoestand en volhardt in zijn standpunt dat de schade in een schadestaatprocedure dient te worden vastgesteld. Hij stelt dat zijn schade op dit moment in ieder geval € 168.422,68 bedraagt, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 januari 2018, en dat de schade bestaat uit de volgende posten:
- verlies arbeidsvermogen € 150.000,00
- pijnstillers € 450,00
- natuurgeneeskundige consulten € 90,00
- reiskosten € 500,00
- begeleiding € 9.882,68
- smartengeld € 7.500,00
totaal € 168.422,68.
2.3.
[Gedaagde] voert gemotiveerd verweer ten aanzien van alle schadeposten.
Medische eindtoestand
2.4.
[Eiser] heeft zijn stelling dat nog geen sprake is van een medische eindtoestand niet nader onderbouwd. Onder het kopje ‘smartengeld’ in zijn akte vermeldt hij welke klachten hij heeft (gehad) ten gevolge van de klap met de perforator tegen zijn hoofd. Hij stelt dat hij daardoor een hoofdwond en blauwe plekken heeft opgelopen. Hij had (en deels heeft) door die klap last van hevig oorsuizen, veel hoofdpijn, concentratieverlies, hij werd snel moe, was vergeetachtig en had een slecht (korte termijn en autobiografisch) geheugen, angstaanvallen, last van hyperventileren, was verward en kon niet focussen en had spanningen in zijn rug en nek, aldus [Eiser] . Daarnaast stelt hij dat hij door die klap schade aan zijn gebit heeft opgelopen. Hij verwijst daarvoor naar de door hem reeds in het geding gebrachte medische informatie. [Eiser] stelt dat hij thans nog concentratieproblemen ervaart, problemen bij informatieverwerking en problemen met zijn emotieregulatie. Sinds het incident heeft hij last van stress, dat zich uit in jeukende bultjes op zijn huid. Ook heeft hij nierschade door het gebruik van Iboprufen, aldus [Eiser] .
2.5.
[Eiser] heeft geen medische informatie overgelegd waaruit zijn huidige gezondheidstoestand blijkt. Ook heeft hij niet, althans onvoldoende onderbouwd dat de klachten die hij nog steeds stelt te ondervinden in causaal verband staan met de klap met de perforator tegen zijn hoofd. De rechtbank acht zonder nadere onderbouwing niet aannemelijk dat de door [Eiser] gestelde nog bestaande klachten (geheel) zijn veroorzaakt door de klap met de perforator tegen zijn hoofd, en gaat daarom aan de stelling van [Eiser] dat nog geen sprake is van een medisch eindtoestand als onvoldoende onderbouwd voorbij. De rechtbank gaat daarom uit van een medische eindtoestand en zal de schade begroten aan de hand van de thans voorhanden zijnde gegevens. Hierna zal per schadepost worden ingegaan op de stellingen van partijen.
Verlies arbeidsvermogen
2.6.
[Eiser] verwijst voor deze post naar de procesinleiding. Hij stelt dat hij door onder andere het hoofdletsel zijn zware fysieke baan in de steigerbouw niet meer aankon. Ook het werk als skileraar kon hij na het incident niet meer doen omdat hij door zijn geheugenverlies afspraken voor privé skilessen vergat. De schade aan verlies van verdienvermogen bedroeg over de periode 27 januari 2018 tot en met 4 juni 2018 € 15.480,00 netto. Tot op heden is hij niet in staat geweest te werken. Voor zijn schade dient te worden uitgegaan van het door het CPB uitgerekende gemiddelde jaarinkomen, aldus [Eiser] . Hij stelt het verlies aan verdienvermogen over de jaren 2018 tot en met 2021 daarom op € 150.000,00.
2.7.
[Eiser] heeft onvoldoende onderbouwd dat hij door het door hem gestelde hoofdletsel zijn werk als steigerbouwer en als skileraar tot op heden niet kan verrichten. In de spreekaantekeningen van zijn advocaat voor de mondelinge behandeling van 21 januari 2020 staat dat [Eiser] zijn werk als steigerbouwer en skileraar niet meer kon verrichten door het letsel aan zijn knie. [Eiser] heeft op die zitting weliswaar verklaard dat hij door vergeetachtigheid zijn werk als skileraar niet goed kan uitoefenen, maar dat is niet nader onderbouwd. Voorts zijn er geen medische, verzekeringsgeneeskundige en/of arbeidsdeskundige stukken overgelegd waaruit volgt dat [Eiser] door het gestelde hoofdletsel (nog steeds) arbeidsongeschikt is voor zijn werkzaamheden als steigerbouwer en skileraar. De verklaring van [de consultant] kan niet ter onderbouwing dienen omdat zij geen ter zake deskundige is. De overgelegde stukken van [meneer A] van 27 november 2015 en van de [skischool] van 5 april 2016 dateren van voor het incident en voegen evenmin iets toe.
De schade wegens verlies aan verdienvermogen zal dan ook als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
Pijnstillers en natuurgeneeskundige consulten
2.8.
[Eiser] vordert € 450,00 ter zake van de kosten van cannabis als alternatief pijnbestrijdingsmiddel in plaats van Ibuprofen. Hij stelt dat hij gedurende vier maanden 0,75 gram cannabis per dag heeft gebruikt en stelt dat 0,75 gram gemiddeld € 7,50 kost. Hij stelt voorts dat hij op 4 en 12 februari 2018 bij het Felder Instituut natuurgeneeskundige consulten heeft gehad á € 45,00 per keer en dat die kosten niet door zijn ziektekostenverzekering zijn vergoed.
2.9.
De rechtbank is van oordeel dat [Eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij op medische advies cannabis als alternatief pijnbestrijdingsmiddel is gaan gebruiken. In het ‘Schadeonderbouwingsformulier’ van Slachtofferhulp Nederland (productie 4 bij het verweerschrift) dat door of namens [Eiser] is ingevuld, is vermeld dat hij voor de mishandeling op 26 januari 2018 0,25 gram cannabis gebruikte en dat dit na de mishandeling is verhoogd tot één gram per dag. Ter mondelinge behandeling van 21 januari 2020 heeft [Eiser] verklaard dat hij op dat moment wel 800% meer cannabis gebruikt dan voor het incident van 26 januari 2018, dat hij niet tegen Iboprufen kon en met zijn huisarts andere middelen heeft besproken zoals Diclofenac, maar dat dat ook bijwerkingen geeft en dat hij daarom zelf ervoor heeft gekozen om cannabis tegen de pijn te nemen. Daaruit volgt dat het kennelijk de eigen keuze is geweest van [Eiser] om zijn cannabisgebruik te verhogen. Niet gesteld of gebleken is dat daar een medisch advies aan ten grondslag lag. Ook is onvoldoende onderbouwd dat de verhoging van het cannabisgebruik als een gevolg van de door [Gedaagde] gegeven klap kan worden toegerekend. Voorts is niet nader onderbouwd dat de pijnklachten ten gevolge van de klap met de perforator vier maanden hebben aangehouden. De rechtbank zal deze schadepost dan ook als onvoldoende onderbouwd afwijzen.
2.10.
Met betrekking tot de natuurgeneeskundige consulten is in een mail van het Felder Instituut van 5 juni 2018 (bijlage 11 bij voormeld ‘Schadeonderbouwingsformulier’) vermeld dat de facturen met behandeldatum 4 en 12 februari 2018 zagen op behandelingen ten gevolge van de mishandeling omdat [Eiser] geestelijk is de war was, veel pijn had aan zijn hoofd, een hoog frequente ruis/piep in zijn hoofd had gekregen, veel pijn had aan zijn knie en zich doodmoe voelde. Hieruit blijkt onvoldoende in hoeverre de natuurgeneeskundige consulten in causaal verband staan met de klap met de perforator tegen het hoofd van [Eiser] . Temeer omdat [Eiser] ook voor het incident op 26 januari 2018 ook al een natuurgeneeskundig consult heeft gehad. De rechtbank zal ook deze schadepost als onvoldoende onderbouwd afwijzen.
Reiskosten
2.11.
[Eiser] stelt dat hij in de periode van 26 januari tot en met 29 mei 2018 € 130,02 aan reiskosten heeft gemaakt, zoals is vermeld in de procesinleiding, en dat hij nadien nog reiskosten heeft gemaakt naar zijn advocaat te Arnhem van € 136,80. Ook is hij voor de eerste zitting bij de rechtbank vanuit het buitenland gereisd. Hij stelt de totale reiskosten op € 500,00.
2.12.
[Eiser] heeft in productie 17 bij de procesinleiding zijn reiskosten van € 130,02 gespecificeerd. Het betreft reiskosten voor aangifte/verhoor bij de politie, voor bezoeken aan de huisarts en het ziekenhuis en voor een afspraak bij Slachtofferhulp. In het verweerschrift heeft [Gedaagde] reeds betwist dat op 12 mei 2018 een verhoor bij de politie te Gorinchem heeft plaatsgevonden en dat dit verhoor op het incident van 26 januari 2018 zag. [Eiser] heeft thans niet nader onderbouwd dat dit verhoor daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en dat dit betrekking had op het onderhavige incident, zodat dit deel van de reiskosten als onvoldoende onderbouwd zal worden afgewezen. Voorts betwist [Gedaagde] dat de vermelde reiskosten naar de verschillende medische behandelaars in verband staan met het letsel ten gevolge van de klap met een perforator tegen het hoofd van [Eiser] . [Eiser] heeft dat niet nader onderbouwd. De rechtbank acht echter wel aannemelijk dat [Eiser] enige reiskosten heeft gemaakt naar medische behandelaars die in verband staan met die klap en zal daarom in redelijkheid daarvoor een bedrag van € 30,00 begroten. [Eiser] heeft voorts de reiskosten naar Utrecht in verband met een afspraak bij Slachtofferhulp op 17 mei 2018 niet nader onderbouwd, zodat ook dit deel van de reiskosten als onvoldoende onderbouwd zal worden afgewezen.
2.13.
Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, ziet de rechtbank niet in dat alle reiskosten voor bezoek van [Eiser] aan zijn advocaat en de reiskosten voor het bijwonen van de zitting bij de rechtbank geheel voor vergoeding door [Gedaagde] in aanmerking komen, nog daargelaten dat deze kosten niet, althans onvoldoende zijn onderbouwd.
2.14.
De reiskosten zullen gelet op het voorgaande in redelijkheid worden begroot op in totaal € 50,00.
Begeleiding
2.15.
[Eiser] stelt dat hij door [de consultant] is begeleid omdat hij na het incident van 26 augustus 2018 verward en vergeetachtig was en hij zijn praktische zaken niet meer zelf kon regelen. [Eiser] heeft in Nederland geen sociaal netwerk of familie, op wie hij kon terugvallen. Daarom is [de consultant] , die hij had leren kennen in het pension waar hij verbleef, met hem meegegaan naar verhoren, doktersbezoeken en regelde zij zijn administratie. Ter zake van begeleiding, coaching en ondersteuning door [de consultant] vordert [Eiser] een bedrag van € 9.882,68. Uit de overgelegde factuur van [het consultant bedrijf] volgt dat zij voor de periode van 20 maart 2018 tot en met 31 mei 2018 99 uren tegen een uurtarief van € 82,50, vermeerderd met btw, bij [Eiser] in rekening heeft gebracht, waaronder 72 uren voor coaching en begeleiding vooruitlopend op professionele psychische ondersteuning.
2.16.
De rechtbank is van oordeel dat [Eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij als gevolg van de klap met de perforator begeleiding nodig had in de mate, zoals door hem is gesteld. Voorts kunnen de gestelde kosten zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet worden aangemerkt als in redelijkheid gemaakt. [de consultant] is werkzaam in de financiële dienstverlening, zodat niet gebleken is dat zij deskundig is op het gebied van coaching en begeleiding vooruitlopend op psychische ondersteuning. Voor het overige ziet de begeleiding door [de consultant] uit begeleiding die normaalgesproken om niet of tegen een kostenvergoeding door familie, vrienden of kennissen wordt gedaan en in dat licht bezien is de begeleiding tegen een uurtarief van € 82,50 exclusief btw buitensporig hoog. Daar komt bij dat niet is weersproken dat [Eiser] destijds in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand en dat hij kosteloos begeleid had kunnen worden door Slachtofferhulp, zodat ook om die reden onvoldoende is onderbouwd dat [Eiser] in redelijkheid [de consultant] voor begeleiding heeft kunnen inschakelen. Ook deze schadepost zal daarom als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
Smartengeld
2.17.
Hiervoor is onder 2.4. reeds weergegeven welke medische klachten [Eiser] stelt te hebben ondervonden van de klap met de perforator tegen de linkerkant van zijn hoofd. Hij stelt voorts dat uit de overgelegde medische informatie is gebleken dat zijn klachten passen bij een postcommotioneel beeld en dat uit de CT scan van zijn gezicht bleek dat het kaakkopje was verplaatst. Door zijn geheugenverlies en emotionele schade als gevolg van de mishandeling kon hij niet meer werken en door het inkomensverlies is hij dakloos geraakt, aldus [Eiser] . Er is sprake geweest van langdurig letsel, zoals volgens [Eiser] ook blijkt uit de overgelegde verklaring van [de consultant] . Hij heeft meerdere artsen bezocht, maar was in Nederland onvoldoende verzekerd, zodat hij niet alle behandelingen kon ondergaan die medische gezien noodzakelijk waren geweest. Daardoor kan hij ook geen nadere medische stukken indienen. Verder is bij [Eiser] sprake van een gevoel van boosheid, verdriet, frustraties, een sterke behoefte aan gerechtigheid na de mishandeling en een gevoel van onveiligheid. Hij vordert daarom € 7.500,00 aan smartengeld.
2.18.
De rechtbank stelt voorop dat bij de naar billijkheid toe te kennen immateriële schadevergoeding van artikel 6:106 lid 1 sub b BW moet worden aangesloten bij wat Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen hebben toegewezen (met inachtneming van geldontwaarding), rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, zoals de aard en de ernst van de (letsel)schade, de aard en de ernst van de gevolgen en de aard en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, de mate van gederfde levensvreugde en de ernst van de inbreuk op het rechtsgevoel van de benadeelde.
2.19.
Uit de overgelegde medische informatie volgt dat [Eiser] op 29 januari 2018 door zijn huisarts is gezien, dat hij toen een klein hematoom met scheurwondje links boven zijn oog had, duizeligheid en hoofdpijn en dat zijn kaak “knakte”. Voorts blijkt dat hij op 29 januari 2018 bij de kaakchirurg is geweest en dat een CT scan is gemaakt van zijn aangezicht, waarbij geen fractuur is aangetoond maar wel subluxatie van de kaakkopjes naar anterieur. Voorts is [Eiser] in verband met aanhoudende klachten van hoofdpijn, en suizen in het hoofd doorverwezen naar de neuroloog. Uit de verklaring van de neuroloog van 22 mei 2018 volgt dat sprake is van klachten passend bij postcommotionele klachten en dat [Eiser] in verband daarmee is verwezen naar een revalidatiearts. Niet gebleken is dat [Eiser] nog onder behandeling is geweest van een revalidatiearts.
Op grond van deze medische informatie is voldoende aannemelijk geworden dat [Eiser] als gevolg van de klap met de perforator tegen de linkerkant van zijn hoofd een blauwe plek en een klein wondje aan zijn gezicht heeft opgelopen en dat zijn kaakkopje was verplaatst. Ook is voldoende aannemelijk dat hij enige tijd hoofdpijnklachten heeft ondervonden. Niet gebleken is dat hij als gevolg van die klap langdurig blijvend letsel heeft overgehouden. Met name de door hem gestelde blijvende concentratieproblemen, problemen bij informatieverwerking en problemen met zijn emotieregulatie zijn niet met medische stukken onderbouwd. Dat geldt ook voor de gestelde nierschade. Ook is niet gesteld of gebleken dat het wondje in zijn gezicht heeft geleid tot een ontsierend litteken. Zoals hiervoor onder 2.7. is overwogen is onvoldoende onderbouwd dat [Eiser] als gevolg van de klap met de perforator (langdurig) arbeidsongeschikt is geworden. Ook het causaal verband met betrekking tot het dakloos worden is niet nader onderbouwd. Dat [Eiser] na de mishandeling enige tijd gevoelens van boosheid, verdriet en frustratie heeft ervaren acht de rechtbank op zich zelf aannemelijk, maar niet dat dat tot een hoge mate van gederfde levensvreugde heeft geleid. De rechtbank acht de door [Eiser] aangehaalde nummers uit de Smartengeldgids niet vergelijkbaar en ziet redenen om aan te haken bij nummers 2230, 1665, 1598 en 860 van de Smartengeldgids 2020. De hoogte van het smartengeld wordt daarom naar billijkheid vastgesteld op € 500,00.
Samenvattend
2.20.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de schade van [Eiser] begroten op € 50,00 aan reiskosten en € 500,00 aan smartengeld, dus in totaal op € 550,00. Nu [Gedaagde] voor 50% aansprakelijk is voor deze schade, zal een bedrag van € 275,00 worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijk rente vanaf 26 januari 2018.
2.21.
Nu een relatief gering bedrag wordt toegewezen, ziet de rechtbank geen reden om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren of aan de uitvoerbaarheid bij voorraadverklaring een voorwaarde te verbinden tot het stellen van zekerheid.
Proceskosten
2.22.
[Eiser] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [Gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht 914,00
- salaris advocaat 2.523,50 (3,5 punten × tarief € 721,00)
Totaal € 3.437,50 ECLI:NL:RBGEL:2021:5173