Overslaan en naar de inhoud gaan

RBLIM 100221Schadevergoedingsvordering na mishandeling; afgewezen o.g.v. art. 21 Rv en vanwege onvoldoende onderbouwde stellingen.

RBLIM 100221Schadevergoedingsvordering na mishandeling; afgewezen o.g.v. art. 21 Rv en vanwege onvoldoende onderbouwde stellingen.

4
De beoordeling

De vernieling van de auto

4.1.
Ondanks de ontkenning van [gedaagde partij] in de conclusie van antwoord en ter mondelinge behandeling dat zij een schop tegen de auto van [eisende partij] heeft gegeven, zoals [eisende partij] stelt, heeft zij geen enkel bewijs overgelegd van haar stelling (foto’s van de beweerdelijke deuk en/of een herstelfactuur of iets dergelijks). Dit betekent dat niet in rechte kan worden vastgesteld dat [gedaagde partij] de auto van [eisende partij] heeft beschadigd en dat de vordering voor zover die ziet op schade aan de auto zal worden afgewezen.

De klap

4.2.
[gedaagde partij] heeft erkend [eisende partij] de hebben geslagen. Echter wordt in de uiterst summiere dagvaarding slechts het topje van de ijsberg beschreven ( [gedaagde partij] heeft [eisende partij] mishandeld met schade tot gevolg, waarvoor [gedaagde partij] op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk is). Artikel 21 Rv bepaalt dat partijen verplicht zijn de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Deze verplichting is [eisende partij] niet nagekomen. Als zij de feiten omtrent de stalking van [naam] niet relevant vond (wat gelet op het feit dat [gedaagde partij] bij hem inwoonde en het dus heeft meegekregen toch moeilijk kan worden volgehouden), dan toch op zijn minst de feiten met betrekking tot het sepot en de klachtprocedure bij het Gerechtshof. Het enkel noemen van een beschikking zonder deze over te leggen of aan te geven wat voor procedure het betrof, met enkel de opmerking: ‘Hieruit volgt een erkenning van de mishandeling.’, is in ieder geval zodanig onvolledig dat niet is voldaan aan de plicht van artikel 21 Rv en de rechter mag daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.

4.3.
De kantonrechter zal de vorderingen van [eisende partij] vanwege schending van de waarheidsplicht afwijzen.

4.4.
Overigens ligt de vordering ook voor afwijzing gereed omdat de schade onvoldoende is onderbouwd. Ten aanzien van de schade ten gevolge van de klap heeft [eisende partij] geen bedrag genoemd. Klaarblijkelijk vraagt [eisende partij] van de kantonrechter dat die zelf de schade berekent door de voor de auto gevorderde (geheel niet onderbouwde) schadesom van € 850,-, zoals opgenomen in het lichaam van de dagvaarding, af te trekken van het in het petitum gevorderde bedrag van € 1.600,-. In de dagvaarding was bovendien niet eens gespecificeerd of de gevorderde schade materieel dan wel immaterieel van aard is. De opmerking: ‘het is vaste rechtspraak om bij mishandeling een dergelijke schadevergoeding toe te kennen’, waarbij de kantonrechter vervolgens zelf diende te berekenen wat wordt bedoeld met ‘een dergelijke schadevergoeding’, is in ieder geval volstrekt onvoldoende onderbouwing voor toewijzing.

4.5.
Er is ook geen reden om de zaak te verwijzen naar de schadestaatprocedure omdat zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet valt in te zien waarom de schade, bijna vier jaar na de datum van de mishandeling, niet in deze procedure zou kunnen worden vastgesteld. Zeker nu uit de – overigens pas na dagvaarding – ingebrachte medische informatie blijkt dat op 19 april 2018 geen posttraumatisch ossaal letsel werd aangetroffen, dat geen traumatisch letsel werd aangetroffen, dat er een licht vertraagde R1 respons links was bij overig normale responsen beiderzijds en dat dit overigens geen therapeutische consequenties had. Er zijn dus geen aanwijzingen dat [eisende partij] in de toekomst nog (aanvullende) schade zal lijden door de klap. De vorderingen zullen dus worden afgewezen. ECLI:NL:RBLIM:2021:1316