Overslaan en naar de inhoud gaan

RBLIM 280318 15 jarige aansprakelijk voor gebroken neus na ruzie in de klas tussen twee jonge jongens

RBLIM 280318 15 jarige aansprakelijk voor gebroken neus na ruzie in de klas tussen twee jonge jongens

2 De feiten
2.1.
Op 24 maart 2016 is in een klaslokaal van het Blariacumcollege te Blerick ruzie ontstaan tussen de minderjarigen [eisende partij] en [gedaagde partij] . Nadat [eisende partij] en [gedaagde partij] elkaar over en weer hadden uitgescholden, heeft [gedaagde partij] [eisende partij] een of meerdere vuistslagen in het gezicht toegediend. [eisende partij] is kort daarop door zijn moeder naar de spoedeisende hulp van het ziekenhuis gebracht. [eisende partij] is behandeld aan een gebroken neus en een wond aan de binnenkant van een lip.

2.2.
Op 27 maart 2016 heeft [eisende partij] bij de politie aangifte van mishandeling gedaan.

2.3.
Bij vonnis van de kinderrechter van deze rechtbank van 26 januari 2017 is [gedaagde partij] veroordeeld voor mishandeling van [eisende partij] en is [eisende partij] veroordeeld tot een werkstraf van 20 uren subsidiair 10 dagen jeugddetentie.

2.4.
In de strafzaak tegen [gedaagde partij] had [eisende partij] zich als benadeelde partij gesteld en had hij gevorderd aan hem een schadevergoeding van € 3.832,23 toe te kennen, maar de kinderrechter heeft [eisende partij] niet ontvankelijk verklaard in die vordering.

3 Het geschil
3.1.
[ouder A] vordert thans voor en namens [eisende partij] – samengevat – veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van € 3.596,18, vermeerderd met rente en kosten.

3.2.
[ouder A] stelt daartoe – zakelijk weergegeven – dat [gedaagde partij] op 24 maart 2016 geheel onverhoeds haar zoon [eisende partij] een of meer vuistslagen heeft toegebracht waardoor [eisende partij] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. [eisende partij] moest behandeld worden in het ziekenhuis. De mishandeling heeft [eisende partij] nogal aangegrepen en hij heeft een angststoornis opgelopen waarvoor hij bij een psycholoog in behandeling is geweest. Ook ontwikkelde hij pijnklachten in nek en schouders en werd hij daarvoor behandeld door een fysiotherapeut. Door de mishandeling is schade ontstaan. Er moesten reiskosten gemaakt worden voor de bezoeken aan de artsen, de fysiotherapeut en de psycholoog. Die kosten bedragen € 54,23. Een vrijwel nieuw trainingspak en een paar schoenen waren met bloed besmeurd en konden niet meer gereinigd worden. De kosten daarvan bedragen € 174,95. Verder is sprake van immateriële schade. [eisende partij] heeft letsel en een angststoornis opgelopen. Voorts heeft [eisende partij] veel pijnklachten gehad. Een immateriële schadevergoeding van € 3.367,00 is daarom gerechtvaardigd. [ouder A] betwist dat [eisende partij] zich schuldig heeft gemaakt aan provocatie, zodat geen sprake is van medeschuld.

3.3.
[ouder B] en [ouder C] stellen allereerst dat zij niet aansprakelijk kunnen worden gehouden voor de gedragingen van [gedaagde partij] omdat zij daarop geen invloed hebben kunnen uitoefenen. [ouder B] en [ouder C] betwisten de door [ouder A] geschilderde toedracht van de mishandeling. Volgens [ouder B] en [ouder C] heeft [eisende partij] de ruzie met [gedaagde partij] uitgelokt. Zij erkennen dat [gedaagde partij] [eisende partij] een of meerdere malen heeft geslagen, maar kort daarvoor heeft [eisende partij] [gedaagde partij] uitgelokt en heeft [eisende partij] [gedaagde partij] bij de nek gegrepen en heeft hij hem naar achteren willen duwen. Volgens [ouder B] en [ouder C] is derhalve sprake van medeschuld. [ouder B] en [ouder C] stellen daarom dat in elk geval een deel van de schade voor rekening van [ouder A] dient te komen. Voorts stellen [ouder B] en [ouder C] dat geen sprake is van schade. De kleding en de schoenen die met bloed waren besmeurd hadden gewassen kunnen worden. Verder stellen [ouder B] en [ouder C] dat de gevorderde reiskosten onvoldoende zijn onderbouwd; er ontbreekt een deugdelijke specificatie. Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding stellen [ouder B] en [ouder C] dat het gevorderde bedrag veel te hoog is. [gedaagde partij] en [eisende partij] komen elkaar regelmatig tegen en nimmer is gebleken van angst en/of paniek aan de zijde van [eisende partij] .

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling
4.1.
Partijen zijn het er over eens dat [gedaagde partij] , geboren op [geboortedatum gedaagde partij] 2000, op de dag dat de mishandeling plaatsvond 15 jaar oud was en voorts dat [ouder B] en [ouder C] geen verwijt kan worden gemaakt van die gedraging van [gedaagde partij] . Dat betekent dat [gedaagde partij] aansprakelijk kan worden gehouden voor de gewraakte gedraging.

4.2.
Vast staat dat [gedaagde partij] op 24 maart 2016 [eisende partij] een of meer vuistslagen heeft toegediend als gevolg waarvan [eisende partij] lichamelijk letsel heeft opgelopen. Partijen twisten echter over de toedracht van de mishandeling. Volgens [gedaagde partij] heeft [eisende partij] hem geprovoceerd en is [eisende partij] derhalve mede schuldig. De vraag of [eisende partij] [gedaagde partij] heeft geprovoceerd doet naar het oordeel van de kantonrechter niet ter zake. [gedaagde partij] stelt zich immers op het standpunt dat hij op enig moment is opgestaan en naar [eisende partij] is toegelopen, waarna [eisende partij] hem bij de nek zou hebben gegrepen en hem naar achteren heeft willen duwen en dat hij vervolgens [eisende partij] enkele vuistslagen heeft toegediend. Naar het oordeel van de kantonrechter had [gedaagde partij] er zich van moeten onthouden om op te staan en naar [eisende partij] toe te lopen. Mede van belang is dat uit de overgelegde verklaring van de wiskundedocent mevrouw [X] blijkt dat deze kort daarvoor [gedaagde partij] en [eisende partij] op hun gedrag had aangesproken en hen tot kalmte had gemaand. Door vervolgens op te staan en naar [eisende partij] toe te lopen heeft [gedaagde partij] het risico op zich genomen dat de situatie uit de hand zou lopen, hetgeen zich ook heeft verwezenlijkt. Mede gelet op het leeftijdsverschil – [eisende partij] was 13 en [gedaagde partij] 15 jaar oud – is voorstelbaar dat [eisende partij] zich bedreigd voelde en ter afweer [gedaagde partij] heeft willen wegduwen. In elk geval was er op dat moment geen enkele rechtvaardiging aanwezig aan de zijde van [gedaagde partij] om [eisende partij] een aantal vuistslagen toe te dienen. Het beroep van [gedaagde partij] op medeschuld aan de zijde van [eisende partij] slaagt derhalve niet. Dat betekent dat [gedaagde partij] de door [eisende partij] geleden schade volledig dient te vergoeden.

4.3.
De schade omvat volgens [ouder A] een drietal posten, die de kantonrechter hierna ieder afzonderlijk zal beoordelen.

4.4.
De reiskosten. [ouder A] heeft de aanvankelijk gevorderde kosten verminderd tot een bedrag van in totaal € 54,23. [ouder A] heeft die kosten in voldoende mate onderbouwd. Het betreft gemaakte reiskosten ter zake van bezoeken aan het ziekenhuis, de psycholoog, de fysiotherapeut, de huisarts en de politie. Nu een specificatie ontbreekt van de data dat de kosten zijn gemaakt, zal de mee gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf de dag der dagvaarding.

4.5.
De schade aan het trainingspak en de schoenen. Volgens [ouder A] heeft zij het met bloedvlekken besmeurde trainingspak gewassen, maar zijn de bloedvlekken nog zichtbaar. Gelet op de algemene schadebeperkingsplicht had echter van [ouder A] verwacht mogen worden dat zij het trainingspak door een stomerij professioneel zou laten reinigen. Nu [ouder A] dat heeft nagelaten, kan zij de gevorderde schade niet op [gedaagde partij] afwentelen. Met betrekking tot de schoenen heeft [ouder A] nagelaten te vermelden in welke mate de schoenen waren vervuild met bloedspatten, welk merk schoenen het betrof, van welk materiaal de schoenen waren gemaakt en de oorzaak dat de schoenen niet konden worden gereinigd. De schade ter zake van de schoenen zal derhalve als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.

4.6.
Dan resteert het door [ouder A] gevorderde smartengeld. [ouder A] vordert een bedrag van € 3.367,00 aan smartengeld. Smartengeld is, zo is bepaald in artikel 6:106 lid 1 aanhef en onder b BW, een naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor het niet in vermogensschade bestaande nadeel dat is geleden door een persoon die als gevolg van een gebeurtenis, hier de onrechtmatige daad, waarvoor een ander aansprakelijk is, lichamelijk letsel heeft opgelopen. Bij de begroting van smartengeld moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, waarbij voor de omvang van de vergoeding in het bijzonder bepalend zijn de aard, ernst en duur van het letsel, de pijn, de intensiteit van het verdriet en de gederfde levensvreugde en de gevolgen daarvan voor de betrokkene. De rechter moet de zwaarte van het verdriet, de ernst van de pijn en het gemis aan levensvreugde afleiden uit min of meer objectieve factoren en concrete aanwijzingen, zoals de aard van het letsel en de (meer subjectief te duiden) gevolgen daarvan voor de benadeelde. Bij de begroting moet de rechter daarnaast ook meewegen de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke partij te maken verwijt. Voorts dient bij de begroting te worden gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in (enigszins) vergelijkbare gevallen zijn toegekend, daaronder begrepen de maximaal toegekende bedragen, rekening houdend met een eventueel opgetreden geldontwaarding.

In dat verband verwijst [ouder A] naar een uitspraak die is opgenomen in de ANWB Smartengeldgids van 2016.

Door de mishandeling heeft [eisende partij] een gebroken neus opgelopen, waarvoor hij in het ziekenhuis is behandeld. Verder was sprake van een snijwond in een lip en wat kneuzingen. Voorts is [eisende partij] in behandeling geweest bij een fysiotherapeut wegens schouder- en nekklachten, maar niet geheel helder is of die klachten door de mishandeling zijn veroorzaakt. Er wordt ook gesproken over een zogenoemde whiplash. Er is geen sprake van blijvend letsel. Aannemelijk is dat [eisende partij] als gevolg van de mishandeling pijnklachten heeft gehad, maar het hier beschreven letsel en de pijn zijn in tijd relatief beperkt geweest.

[eisende partij] stelt voorts dat hij psychische schade heeft opgelopen. Door de mishandeling zou hij een angststoornis ontwikkeld hebben. Uit het overgelegde behandelplan van Boei-Limburg d.d. 12 juli 2016 blijkt dat [eisende partij] door zijn huisarts is verwezen voor een vermoeden van een angststoornis, maar uit de overgelegde eindbrief van Boei-Limburg d.d. 26 oktober 2016 blijkt dat naast een korte persoonsverdieping/gesprekken met [eisende partij] , oudergesprekken en contacten met de gezinscoach, geen behandeling heeft plaatsgevonden en dat er geen concrete hulpvragen zijn en er geen/onvoldoende motivatie is om begeleiding/behandeling in te zetten. Gelet op het vorenstaande is niet aannemelijk dat sprake is van psychisch letsel. Alle omstandigheden in aanmerking nemend is de kantonrechter van oordeel dat een immateriële schadevergoeding van € 750,-- op zijn plaats is. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 24 maart 2016.

4.7.
Gelet op de uitkomst van de zaak acht de kantonrechter termen aanwezig de proceskosten, waarin begrepen de nakosten, te compenseren aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt. ECLI:NL:RBLIM:2018:2821