RBLIM 291123 aansprakelijkheid voor oorletsel na "stoeien", geen sport- en spelsituatie
- Meer over dit onderwerp:
RBLIM 291123 aansprakelijkheid voor oorletsel na "stoeien", geen sport- en spelsituatie
2De feiten
2.1.
In de nacht van 19 op 20 augustus 2017 zijn [eiser] , [gedaagde] en [naam 1] (hierna: [naam 1] ) op stap geweest in het centrum van Maastricht. [eiser] was de ‘BOB’. Omstreeks 3.15 uur liepen zij terug naar de auto, om naar huis te gaan. Zij zijn gezamenlijk naar huis gereden.
2.2.
Bij thuiskomst heeft [eiser] een wattenstaafje in zijn linkeroor gedaan, om te kijken of er bloed in zijn oor zat. Het wattenstaafje – dat eerst wit was – bleek rood gekleurd toen hij het weer uit zijn oor haalde.
2.3.
Op zondagochtend (20 augustus 2017) trof de vader van [eiser] zijn zoon overstuur in diens appartement aan. [eiser] had een beetje bloed op het kussen (de rechtbank begrijpt: het hoofdkussen van zijn bed) en klaagde over oorpijn.
2.4.
Op 22 augustus 2017 is [eiser] naar de huisarts gegaan. Deze constateerde bloed in het linkeroor en heeft [eiser] doorverwezen naar de KNO-arts.
2.5.
De KNO-arts constateerde op 23 augustus 2017 een perforatie van het trommelvlies met daarbij passend gehoorverlies.
2.6.
Op 25 augustus 2017 heeft [eiser] bij de politie aangifte gedaan tegen [gedaagde] . Naar aanleiding van deze aangifte is [gedaagde] strafrechtelijk vervolgd. [eiser] heeft zich in de strafzaak als benadeelde partij gevoegd en een vordering tot schadevergoeding van € 31.986,43 ingediend.
2.7.
[eiser] heeft bij zijn aangifte onder meer verklaard:
(…) Ter hoogte van de kruising, Grote Staat met de Spilstraat, ging [gedaagde] op de grond liggen. Hij deed dit zonder verklaarbare reden. Ik zei tegen hem: “Sta op, we gaan naar huis”. [gedaagde] zei niks terug waarna ik hem overeind probeerde te helpen. Ik reikte met mijn rechterhand naar zijn linkerhand, dit deed ik om [gedaagde] overeind te helpen. Toen [gedaagde] weer recht op zijn benen stond voelde ik een harde klap op mijn linkeroor. Ik voelde meteen een stekende pijn en hoorde een scherpe pieptoon in mijn linkeroor. Meteen na de klap werd ik misselijk en duizelig. Ik heb niet gezien waar deze klap vandaan kwam, wel weet ik zeker dat deze van [gedaagde] moet zijn gekomen. [gedaagde] was de enige die kort genoeg bij mij in de buurt stond om zo een harde klap uit te delen. [naam 1] stond op ongeveer twee meter van [gedaagde] en mij vandaan (…). Behalve [gedaagde] , [naam 1] en ik was er niemand aanwezig in de Grote Staat op het moment van de klap.
Na deze klap ben ik enkele meters van [gedaagde] af gaan staan. Dit om de pijn en de duizeligheid te verwerken. Hierna ben ik teruggelopen naar [naam 1] en [gedaagde] . Ik hoorde dat [gedaagde] zei: “Ach, dat gaat wel over”. Ik dacht zelf ook dat de pijn, duizeligheid en pieptoon wel zouden wegtrekken. (…) Ik heb enkele dagen gewacht in de hoop dat de pijn en de pieptoon weg zouden gaan. (…)
2.8.
[gedaagde] is in het kader van het strafrechtelijk onderzoek op 1 november 2017 door de politie als verdachte verhoord. Bij dat verhoor heeft hij een (thuis opgestelde) schriftelijke verklaring overgelegd. In deze schriftelijke verklaring staat, voor zover thans relevant:
(…) Ik ken [eiser] [rechtbank: [eiser] ] al langer want ik heb met hem gewerkt bij [naam 2] . Bij [naam 2] hebben we vaker gestoeid met elkaar wat we ook deze bewuste avond, 20 augustus tijdens het stappen in Maastricht hebben gedaan het was voor mij heel onschuldig.
[eiser] bleek last te hebben van zijn oor omdat hij er klaarblijkelijk een tik op had gekregen tijdens het stoeien, ik heb hem meerdere keren gevraagd of het nog wel ging waarop hij mij vertelde dat het wel ging. (…) Woensdag 23 augustus heb ik [eiser] een app gestuurd om te vragen hoe het met hem was. Daar heb ik geen antwoord op gekregen (…).
2.9.
Tijdens het verhoor op 1 november 2017 heeft [gedaagde] onder meer verklaard:
(…) Ik wil gewoon vertellen wat er die avond gebeurd is. Ik vind het heel vervelend hoe het gelopen is. (…) we kwamen uit café [naam café] en stonden nog in de Platielstraat. Vanuit hier wilde we naar de auto lopen en op dit moment begon ik met [eiser] te stoeien. Ik kan me niet meer herinneren wie het initiatief nam voor te stoeien maar ik weet wel nog dat er over en weer gestoeid werd. Tijdens de worsteling zag ik opeens dat [eiser] van mij weg liep. [eiser] vertelde mij toen dat ik kennelijk zijn oor had geraakt in de worsteling. Ik heb me dus tijdens de worsteling niet eens gerealiseerd dat ik hem hard geraakt had. (…) Ik schat [dat ik] z’n 12 glazen bier [heb gedronken] gedurende de hele nacht. (…) [eiser] en ik hebben voorheen samen gewerkt bij [naam 2] . Daarnaast is [eiser] goed bevriend met [naam 1] . Ik kan niet zeggen dat [eiser] een hele goede vriend was maar hij hoorde bij de band waarin ik speel en daarom zagen wij elkaar met enige regelmaat.
Op de vraag van de verbalisant of hij zich schuldig acht aan het plegen van mishandeling heeft [gedaagde] geantwoord:
Nee want ik heb hem niet bewust geslagen en er was geen opzet bij.
Verder heeft [gedaagde] verklaard:
Nogmaals, ik vind het heel vervelend wat er is gebeurd. Ik vind het ook vreemd dat [eiser] ons na het incident gewoon naar huis heeft gebracht en dat we in de auto nog gewoon over van alles gelachen hebben. Zo heeft [eiser] tijdens de autorit, de muziek nog super hard gedraaid en leek hij geen last meer te hebben van zijn oor. Ondanks dat heb ik diverse keren gevraagd of het wel met hem ging en of we niet beter even naar het ziekenhuis konden rijden als hij er last van zou houden. Achteraf ben ik nu ook wel bang omdat ik bang ben dat [eiser] wraak gaan nemen.
2.10.
[naam 1] heeft in het strafrechtelijk onderzoek op 5 oktober 2017 als getuige gehoord. Hij heeft verklaard:
Ik kan u verklaren dat ik eigenlijk niets meer weet van het voorval. Met name omdat ik tijdens het incident erg dronken was. Ik heb naderhand wel het verhaal van [gedaagde] en van [eiser] aangehoord maar ik heb zelf niets waargenomen. Daarnaast wil ik hier eigenlijk ook niets over verklaren omdat dit iets tussen twee vrienden is.
2.11.
Bij mondeling vonnis van 28 juni 2019 van de Politierechter te Maastricht is [gedaagde] vrijgesproken en is [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding.
2.12.
Bij brief van 17 februari 2021 heeft mr. Bitter, namens [eiser] , [gedaagde] aansprakelijk gesteld.
2.13.
Bij e-mailbericht van 14 april 2021 heeft de toenmalig advocaat van [gedaagde] , mr. Boonen bericht dat [gedaagde] aansprakelijkheid betwist.
2.14.
Bij e-mailbericht van 10 februari 2022 heeft mr. Bitter aan mr. Boonen bericht dat de gerechtelijke procedure werd voorbereid.
3Het geschil
3.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht verklaart dat [gedaagde] jegens [eiser] toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor alle materiële en immateriële schade die [eiser] heeft geleden en in de toekomst zal lijden ten gevolge van het voorval op 20 augustus 2017 in Maastricht;
en [gedaagde] veroordeelt tot betaling van:
2. € 20.230,08 € 20.230,08 ter zake reeds verschenen en toekomstige medische kosten, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente;
3. € 2.308,85 € 2.308,85 ter zake reeds verschenen en toekomstige reiskosten, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente;
4. € 13.650,- € 13.650,- ter zake studievertraging, te vermeerderen met de wettelijke rente;
5. € 528,86, € 528,86, ter zake nodeloos gemaakte kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
6. € 9.000,- € 9.000,- ter zake smartengeld, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente;
7. € 1.772,10 € 1.772,10 ter zake de kosten van de huisarts en de medisch adviseur, te vermeerderen met de wettelijke rente;
8. € 4.767,40 € 4.767,40 ter zake buitengerechtelijke kosten, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente;
met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, met inbegrip van de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld doordat hij op 20 augustus 2017 op zijn oor heeft geslagen. [eiser] stelt dat hij daardoor blijvend lichamelijk letsel heeft opgelopen, hetgeen ook grote psychische gevolgen voor hem heeft (gehad). Als gevolg van het onrechtmatig handelen lijdt hij schade, voornamelijk bestaand uit medische kosten, reiskosten, studievertraging en immateriële schade. Daarnaast heeft [eiser] buitengerechtelijke kosten moeten maken.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4De beoordeling
Opmerkingen bij het proces-verbaal
4.1.
De rechtbank stelt – overeenkomstig de opmerkingen van mr. Bitter – vast dat de opmerkingen op pagina 7 van het proces-verbaal omtrent het kickboksen niet van mr. Bitter afkomstig zijn, maar van [eiser] en dat op pagina 3, voorlaatste alinea van het proces-verbaal moet staan: “Daarmee bedoel ik dat [naam 1] en ik voor [eiser] betaalden”.
Eerst oordeel over aansprakelijkheid
4.2.
[eiser] vordert – kort gezegd – vaststelling van de aansprakelijkheid van [gedaagde] en schadevergoeding. De rechtbank ziet aanleiding bij dit tussenvonnis eerst te oordelen over de aansprakelijkheid; de vorderingen tot schadevergoeding zullen – indien de rechtbank daaraan toekomt – op een later moment worden beoordeeld, nadat partijen in de gelegenheid zijn gesteld zich daarover uit te laten.
Toedracht / onrechtmatige gedraging
4.3.
Bij de beantwoording van de vraag of het door [eiser] aan [gedaagde] verweten gedrag onrechtmatig is, stelt de rechtbank voorop dat een gevaarscheppende gedraging slechts onrechtmatig is indien de mate van waarschijnlijkheid van schade (het oplopen van letsel door de ander) als gevolg van dat gedrag zo groot is dat de dader zich daarvan naar maatstaven van zorgvuldigheid had moeten onthouden. Naast algemene gezichtspunten als de grootte van de kans dat zich een ongeval zou voordoen, de ernst van de gevolgen daarvan en de bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregelen, dient ook de context van het voorval in deze afweging te worden betrokken. Deze context bepaalt welke mate van risico aanvaardbaar is en daarmee of het vertrekpunt van de weging streng of juist minder streng is voor de gevaarzetter. Een voorbeeld daarvan vormen sport- en spelsituaties, waarin de Hoge Raad een verhoogde drempel voor aansprakelijkheid heeft aangenomen. Van de sport- en spelsituaties moet echter worden onderscheiden de categorie van situaties met ‘speels gedrag’, waarvoor deze verhoogde aansprakelijkheidsdrempel niet geldt, zodat de ‘normale’ (strengere) maatstaf voor gevaarzetting van toepassing is.
4.4.
[eiser] stelt dat [gedaagde] , die in beschonken toestand was, hem, terwijl zij na het stappen terugliepen naar de auto, zonder aanleiding op zijn linkeroor heeft geslagen. [gedaagde] ging daaraan voorafgaand ineens, zonder reden op de grond liggen. Toen hij, nadat [eiser] hem overeind had geholpen, weer op zijn benen stond, voelde [eiser] ineens en volstrekt onverwacht een harde klap op zijn linkeroor. Direct daarna voelde hij een stekende pijn aan zijn oor en werd hij duizelig en misselijk. Ook hoorde hij toen direct een scherpe pieptoon in zijn oor. Na de klap is [eiser] enkele meters van [gedaagde] af gaan staan om bij te komen. Daarna is hij teruggelopen naar [gedaagde] en [naam 1] . Volgens [eiser] heeft alleen [gedaagde] hem de klap kunnen geven, omdat hij op dat moment de enige was die dicht genoeg bij [eiser] stond. [naam 1] stond op dat moment op ongeveer twee meter afstand.
Ter onderbouwing van zijn stellingen omtrent de toedracht verwijst [eiser] naar de stukken die hij heeft overgelegd uit het strafdossier; dat [gedaagde] hem een klap op zijn oor heeft gegeven (en dat hij wist dat [eiser] daardoor pijn had) wordt bevestigd door de verklaringen van [gedaagde] bij de politie (zowel de schriftelijke verklaring als het verhoor), aldus [eiser] .
4.5.
[gedaagde] betwist dat hij [eiser] een klap op zijn oor heeft gegeven. Als hij dat zou hebben gedaan, dan had hij het zich zeker herinnerd. Hij heeft [eiser] ook niet naar zijn oor zien grijpen of zeggen dat hij daar geraakt was, aldus [gedaagde] . Hoewel [gedaagde] bij conclusie van antwoord en bij monde van zijn advocaat (in de pleitaantekeningen) nog stelt dat er slechts is gestoeid, heeft [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat er eigenlijk ook niet is gestoeid; ze hebben elkaar in een mensenmassa op de Platielstraat een beetje jolig aangeduwd, verder kan hij het zich niet goed herinneren. Zijn verklaringen in de strafzaak (zowel in de schriftelijke verklaring als tijdens zijn verhoor) zijn volgens [gedaagde] een weergave van wat hij had gehoord van [eiser] ; hij herkent zichzelf daar niet in. Dat [eiser] wegliep en aangaf pijn aan zijn oor te hebben is geen bewijs dat [gedaagde] hem heeft geslagen. Het zou voor [gedaagde] niet eens mogelijk zijn geweest [eiser] te slaan: [eiser] was namelijk een ervaren kickbokser. Dat [gedaagde] tijdens de rit naar huis aan [eiser] heeft gevraagd of het ging, was niet omdat hij [eiser] geslagen zou hebben, maar alleen omdat hij dacht dat [eiser] zich misschien niet goed voelde. Van belang is ook dat [naam 1] niets heeft gezien.
4.6.
De rechtbank stelt vast dat tegenover het consistente betoog van [eiser] over de toedracht, door [gedaagde] wisselende stellingen zijn ingenomen. Uit de verklaringen van [gedaagde] bij de politie (zie rov. 2.8 en 2.9) maakt de rechtbank op dat [gedaagde] daar niet betwist dat hij [eiser] op zijn oor heeft geraakt, maar stelt dat het per ongeluk is gebeurd, tijdens een stoeipartij. [gedaagde] geeft immers aan ‘ik heb hem niet bewust geslagen’ en verklaart ook dat hij in de auto meermaals heeft gevraagd of het nog wel ging en of ze niet toch even langs het ziekenhuis moesten gaan. Hieruit blijkt dat [gedaagde] er op die avond in ieder geval mee bekend was dat [eiser] last had van zijn oor en ervan uitging dat hij hem had geraakt.
In de onderhavige procedure stelt [gedaagde] zich echter op het standpunt dat er weliswaar is gestoeid, maar dat hij [eiser] niet op zijn oor heeft geraakt, gevolgd door de verklaring op de mondelinge behandeling dat er eigenlijk ook helemaal niet is gestoeid, alleen een beetje ‘jolig geduwd’, waarna [gedaagde] verklaart dat hij zich eigenlijk ook niet goed kan herinneren of er is geduwd, terwijl hij voor het overige toch heldere herinneringen aan de avond lijkt te hebben.1
Uit het vorengaande volgt dat tegenover de consistente en gemotiveerde stellingen van [eiser] een wisselend en innerlijk tegenstrijdig verweer wordt gevoerd. De rechtbank is om die reden van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat hij [eiser] (hetzij in een stoeipartij, hetzij uit het niets) op zijn oor heeft geslagen.
De stelling van [gedaagde] dat zijn verklaringen in de strafrechtelijke procedure slechts een weergave zijn van hetgeen hij van [eiser] had gehoord, wordt verworpen. Dit is – afgezien van het feit dat [gedaagde] in die procedure twee onafhankelijke verklaringen heeft gegeven, die beide zijn opgesteld en verwoord als een verklaring uit eigen waarneming –onaannemelijk, omdat in die verklaringen van [gedaagde] het relaas over de toedracht afwijkt van dat van [eiser] . De rechtbank concludeert dan ook dat voldoende is komen vast te staan dat [gedaagde] [eiser] in de nacht van 19 op 20 augustus 2017 op zijn oor heeft geraakt.
4.7.
In het midden kan blijven of er al dan niet is gestoeid: bij stoeien is, anders dan is aangevoerd door [gedaagde] , geen sprake van een ‘sport- of spelsituatie’ (waarbij in enigermate regels gelden en partijen in een zekere vorm van competitie tegenover elkaar staan), maar van ‘speels gedrag’. Dit betekent dat niet de verhoogde aansprakelijkheidsdrempel van toepassing is, maar de ‘normale’ maatstaf voor gevaarzetting (vgl. rov. 4.3). Voor het beantwoorden van de vraag of [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld moet dus, zowel bij de door [eiser] gestelde toedracht (‘een klap uit het niets’) als bij de door [gedaagde] gestelde toedracht (‘een ongeluk tijdens het stoeien’) in beginsel dezelfde maatstaf worden gehanteerd. Daarbij komt de rechtbank, zelfs als zij uitgaat van de door [gedaagde] gestelde toedracht, tot het oordeel dat sprake is van onrechtmatig handelen. Ook bij stoeien vereist de maatschappelijke zorgvuldigheid immers dat men elkaar niet (met kracht) op kwetsbare delen van het lichaam – zoals oren, ogen, mond of neus – slaat; de kans op (ernstig) letsel is daarvoor – naar mag worden aangemerkt als feit van algemene bekendheid – te groot. Gelet op dit risico dienen partijen bij het stoeien ook het risico dat deze kwetsbare lichaamsdelen worden geraakt te vermijden. In het algemeen geldt dat een partij er bij het stoeien niet op bedacht hoeft te zijn dat hij zo’n harde klap op zijn oor krijgt dat hij daar (mogelijk) een gehoorbeschadiging aan overhoudt.
Uit het hiervoor vastgestelde feit dat [gedaagde] [eiser] op zijn oor heeft geraakt volgt dat [gedaagde] kennelijk niet de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen. Dat hij [eiser] niet met opzet heeft geraakt doet – anders dan in de strafrechtelijke beoordeling – aan de onrechtmatigheid van de gedraging niet af: [gedaagde] had het risico op dit ongeluk dienen te vermijden door op te letten dat hij [eiser] niet op of bij zijn hoofd zou raken. Dat heeft hij kennelijk onvoldoende gedaan.
De rechtbank komt daarmee tot de conclusie dat [gedaagde] toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] door hem op zijn linkeroor te slaan. Daarmee komt de vraag aan de orde of sprake is van causaal verband tussen de klap op het oor en het door [eiser] gestelde letsel aan zijn oor.
Letsel en causaal verband en schade
4.8.
[eiser] stelt dat hij oorletsel, gehoorverlies en tinnitus heeft opgelopen ten gevolge van de klap die [gedaagde] hem op zijn oor heeft gegeven. Hij voert daartoe aan dat hij direct na de klap een stekende pijn aan zijn oor voelde, duizelig en misselijk werd en een scherpe pieptoon hoorde. Toen hij zijn oor bij thuiskomst controleerde met een wattenstaafje, zat daar bloed aan. De vader van [eiser] heeft de volgende ochtend gezien dat er bloed op het kussen van [eiser] zat. [eiser] klaagde toen over oorpijn. Omdat de klachten aanhielden is [eiser] op 22 augustus 2017 naar de huisarts gegaan, die hem doorverwees naar de KNO-arts. Deze constateerde op 23 augustus 2017 een perforatie van het trommelvlies met bijpassend gehoorverlies. [eiser] heeft verder stukken uit zijn medisch dossier overgelegd, alsmede een medisch advies van [naam 3] . Daaruit blijkt, aldus [eiser] , dat hij voorafgaand aan het voorval nooit bij de huisarts is geweest in verband met in deze zaak aan de orde zijnde gehoorproblematiek (gehoorverlies, tinnitusklachten, etc.). Bovendien komen in alle brieven van de KNO-arts de tinnitusklachten terug.
4.9.
[gedaagde] betwist dat sprake is van causaal verband en heeft in dat kader een scala aan alternatieve oorzaken aangevoerd. Volgens [gedaagde] is het aannemelijker dat de geconstateerde beschadiging van het oor van [eiser] is veroorzaakt doordat deze een wattenstaafje in zijn oor heeft gestoken. Wattenstaafjes hebben een erg kwalijke reputatie als oorzaak van een trommelvliesperforatie, aldus [gedaagde] . Dat het wattenstaafje in dit geval bebloed uit het oor kwam acht hij een zeer sterke aanwijzing dat dat de oorzaak is van de gehoorbeschadiging. Daarnaast heeft [gedaagde] erop gewezen dat [eiser] een fervent kickbokser was (en dus harde klappen tegen zijn hoofd heeft moeten incasseren), dat hij regelmatig, ook de bewuste nacht, heeft blootgestaan aan (zeer) harde muziek in het uitgaansleven en dat hij mogelijk een (midden)oorontsteking heeft gehad.
4.10.
De rechtbank stelt voorop dat [gedaagde] het bestaan van de gehoorbeschadiging (perforatie van het trommelvlies met bijpassend gehoorverlies) en de tinnitus als zodanig niet betwist. [gedaagde] betwist wel het causaal verband tussen het (betwiste) voorval en dit letsel. Deze stellingen kunnen [gedaagde] echter niet baten. Volgens de verklaringen van beide partijen in de strafzaak is [eiser] , nadat hij een klap op zijn ook had gekregen, achteruit gestapt en heeft hij tegen [gedaagde] gezegd dat hij zijn oor had geraakt. De rechtbank constateert dat dit er kennelijk zo ernstig uitzag dat [gedaagde] – volgens zijn eigen verklaring – meerdere malen heeft gevraagd of het nog wel ging en zelfs heeft voorgesteld om naar het ziekenhuis te gaan. Gelet op deze omstandigheden, mede in het licht van de stellingen van [eiser] dat hij direct na de klap een stekende pijn voelde, duizelig en misselijk werd en een pieptoon in zijn oor had, is het naar het oordeel van de rechtbank dermate aannemelijk dat de nadien geconstateerde trommelvliesperforatie door de klap op het oor is ontstaan, dat een door [gedaagde] aangedragen alternatieve oorzaak goed gemotiveerd moet zijn. De stellingen van [gedaagde] blijven echter hangen op het niveau van algemene suggesties – waardoor zij het karakter krijgen van een schot hagel – zonder enige onderbouwing of concreet aanknopingspunt voor een daadwerkelijk causaal verband in deze zaak. Dat [eiser] een middenooronsteking heeft gehad is bijvoorbeeld in het geheel niet gebleken, terwijl het feit dat hij een kickbokser was en vaker was blootgesteld aan harde muziek niet verklaart waarom hij juist op 20 augustus 2017 last kreeg van zijn oor. In ieder geval staat het niet in de weg aan de door [eiser] gestelde oorzaak, namelijk de klap op zijn oor. De rechtbank concludeert dan ook dat het door [eiser] gestelde causaal verband tussen de klap op zijn oor en het letsel aan zijn oor onvoldoende gemotiveerd is betwist, zodat dit komt vast te staan.
4.11.
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] zich jegens [eiser] toerekenbaar onrechtmatig heeft gedragen, door hem een klap op zijn oor te geven, en dat [eiser] als gevolg van die klap letsel aan zijn oor (een trommelvliesperforatie met bijbehorend gehoorverlies) heeft opgelopen, moet de (tussen)conclusie luiden dat de aansprakelijkheid van [gedaagde] jegens [eiser] is komen vast te staan. [gedaagde] is dus jegens [eiser] aansprakelijk voor de schade die deze ten gevolge van de klap op zijn oor heeft geleden.
Schade
4.12.
[eiser] vordert in totaal € 52.097,44 ter vergoeding van zijn schade, bestaande uit reeds verschenen en toekomstige medische kosten (€ 20.230,08), reeds verschenen en toekomstige reiskosten (€ 2.149,-), studievertraging (€ 13.650,-), voor niets gemaakte (studie)kosten (€ 528,86), immateriële schade (€ 9.000) en kosten voor informatie en medisch advies (€ 1.772,10).
4.13.
[gedaagde] heeft de rechtbank verzocht zich eerst uit te laten over de aansprakelijkheid en het medisch causaal verband (waarmee [gedaagde] , naar de rechtbank begrijpt bedoelt het causaal verband tussen de klap op het oor en het oorletsel van [eiser] ). In dat verband heeft [gedaagde] de betwisting van de verschillende schadeposten zeer summier gehouden.
4.14.
Gelet op het feit dat het partijdebat hierdoor nog niet in volle omvang is gevoerd zal de rechtbank partijen in de gelegenheid te stellen zich nader uit te laten over de gevorderde schadeposten. De zaak zal daartoe op de rol worden geplaatst voor een conclusiewisseling. Daarbij zal eerst [eiser] de gelegenheid krijgen zijn stellingen met betrekking tot de gevorderde schadevergoeding desgewenst aan te vullen of te verduidelijken, gevolgd door een conclusie van de zijde van [eiser] . De rechtbank benadrukt dat deze conclusiewisseling uitsluitend gericht dient te zijn op de schade.
4.15.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. ECLI:NL:RBLIM:2023:7197