Overslaan en naar de inhoud gaan

RBLIM 300921 KG na mishandeling; gebiedsverbod en contactverbod als schadevergoeding, 6:103 BW

RBLIM 300921 KG na mishandeling; gebiedsverbod en contactverbod als schadevergoeding, 6:103 BW

2De feiten
2.1.
[eiser] is eigenaar van garagebedrijf [bedrijf] in [plaats] (hierna: het garagebedrijf). Het garagebedrijf bevindt zich op de hoek van [adres] en de [adres] .

2.2.
[gedaagde] woont aan de [adres] in [plaats] . Zijn woning is gelegen schuin tegenover het garagebedrijf van [eiser] , op ongeveer 170 meter afstand.

2.3.
Aan de [adres] bevindt zich een openbare groenstrook, gelegen vóór het garagebedrijf. [gedaagde] laat op die groenstrook zijn honden uit.

2.4.
Op 19 mei 2021 heeft een voorval plaatsgevonden tussen [eiser] en [gedaagde] . [eiser] stelt dat hij daarvan tot op heden psychisch letsel, klachten en beperkingen ondervindt en vordert daarom een straat-, gebieds- en contactverbod.

3Het geschil
3.1.
Na een eisvermindering ter zitting vordert [eiser] samengevat om [gedaagde] , op straffe van verbeurte van een dwangsom, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, tot en met 2 december 2021 te verbieden om:

zich met of zonder honden te begeven en te bevinden op de grasstrook gelegen aan de [adres] in [plaats] ter hoogte van het garagebedrijf van [eiser] over de gehele breedte van het terrein van het garagebedrijf vermeerderd met 50 meter zowel in de richting van het dorp als in de richting van de provinciale weg;

zich te bevinden of te begeven op het gehele terrein van het garagebedrijf van [eiser] ;

met zijn auto stil te staan en/of geluid te maken met onder andere bellen of claxons op de [adres] te [plaats] ;

in contact te treden met of berichten te sturen aan [eiser] en het garagebedrijf van [eiser] .

Tevens vordert [eiser] veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.

3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) in verbinding met artikel 6:103 BW ten grondslag. Daartoe stelt [eiser] dat [gedaagde] hem op 19 mei 2021 heeft mishandeld en dat hij daarvan psychisch letsel, klachten en beperkingen ondervindt. De dagelijkse confrontaties met [gedaagde] wanneer die zijn honden uitlaat, staan in de weg aan zijn herstel. Daarom vordert hij, bij wijze van schadevergoeding in natura, een gebieds- en contactverbod tot en met 2 december 2021. Gedurende die periode kan hij bij de psycholoog een traumabehandeling (EMDR) volgen, zodat hij het gebeurde kan verwerken.

3.3.
[gedaagde] voert verweer. Hij stelt dat [eiser] geen spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen en dat zijn vorderingen niet kunnen worden gebaseerd op artikel 6:162 BW in verbinding met artikel 6:103 BW. Tevens betwist [gedaagde] dat hij op 19 mei 2021 onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] . Ten slotte stelt hij zich op het standpunt dat zijn belang om zijn honden op de bewuste groenstrook te kunnen uitlaten zwaarder weegt dan het belang van [eiser] . Ook voert [gedaagde] verweer tegen de gevorderde dwangsom en uitvoerbaar bij voorraadverklaring.

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling
Spoedeisend belang
4.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit de aard van het gevorderde volgt dat [eiser] voldoende spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. [eiser] stelt dat hij psychisch letsel, klachten en beperkingen ondervindt door het voorval op 19 mei 2021 en dat zijn behandeling daarvoor op dit moment niet kan worden voortgezet, althans geen effect heeft doordat hij dagelijks wordt geconfronteerd met [gedaagde] en daardoor aan het voorval herinnerd wordt. Dat het voorval enige tijd geleden heeft plaatsgevonden en dat er sindsdien volgens [gedaagde] geen andere incidenten zijn geweest, leidt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet tot een andere conclusie.

Inhoudelijke beoordeling van het geschil

4.2.
Een straat- en gebiedsverbod vormt een inbreuk op het aan eenieder toekomend recht om zich vrijelijk te verplaatsen. Voor toewijzing moet sprake zijn van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die zo’n inbreuk kunnen rechtvaardigen, met inachtneming van de daarbij betrokken belangen van beide partijen. Bij deze belangenafweging spelen de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit een centrale rol. Hetzelfde geldt voor het gevorderde contactverbod.

4.3.
Gelet op de stellingen van [eiser] zal de voorzieningenrechter eerst beoordelen of het – voorshands oordelend – voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter in een eventuele bodemprocedure tot het oordeel komt dat sprake is van een onrechtmatige daad door [gedaagde] jegens [eiser] . Daarna zal de voorzieningenrechter de aangevoerde grondslag van artikel 6:103 BW beoordelen. Tot slot komt de voorzieningenrechter toe aan een afweging van de belangen van beide partijen.

Onrechtmatige daad

4.4.
De voorzieningenrechter acht het voorshands voldoende aannemelijk dat sprake is van een onrechtmatige daad van [gedaagde] jegens [eiser] . Daartoe overweegt de voorzieningenrechter het volgende.

4.4.1.
[eiser] stelt dat [gedaagde] hem op 19 mei 2021 heeft mishandeld en bedreigd. [eiser] bevond zich op de groenstrook vóór zijn garagebedrijf, waar op dat moment zijn zoon het gras aan het maaien was. [gedaagde] liet op de groenstrook zijn hond uit. [gedaagde] liep naar [eiser] toe en begon te schelden dat hij het gras niet mocht maaien. Hij bedreigde hem en duwde hem hard. Hij probeerde [eiser] te slaan. [eiser] rende weg in de richting van de showroom van het garagebedrijf. [gedaagde] rende met zijn hond achter hem aan. [eiser] struikelde over de lijn van de hond. Toen hij overeind kwam, kwam [gedaagde] dichtbij hem staan en dreigde [eiser] "op zijn bek te slaan". Hij gaf [eiser] een kopstoot en probeerde hem te schoppen. [eiser] vluchtte daarop de showroom in. Het hele voorval is opgenomen met de bewakingscamera's van het garagebedrijf.

4.4.2.
[gedaagde] betwist dat er sprake is van onrechtmatig handelen. Hij stelt dat [eiser] een dreigende houding jegens hem aannam toen hij [eiser] wees op een door de gemeente afgekondigde maaistop van groenstroken. Als gevolg van de PTSS waaraan [gedaagde] lijdt, ervoer hij dit als zodanig bedreigend dat hij zich genoodzaakt zag [eiser] bij wijze van noodweer van zich af te duwen. Toen [eiser] wegliep, liep [gedaagde] achter hem aan omdat hij niet had verstaan wat [eiser] tegen hem had gezegd. Hij heeft [eiser] geen kopstoot gegeven; hij moest niezen van de pollen in de lucht en bewoog slechts met zijn hoofd in de richting van [eiser] . Hij betwist dat hij [eiser] heeft geslagen. Toen [eiser] gestruikeld was en weer omhoog kwam, sloeg hij juist [gedaagde] in zijn rug.

4.4.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] . Op de camerabeelden is naar het oordeel van de voorzieningenrechter te zien dat [eiser] de confrontatie uit de weg wil gaan door weg te lopen/rennen, dat [gedaagde] achter hem aankomt, dat [eiser] over de hondenlijn struikelt en valt, weer opstaat en dat [gedaagde] hem vervolgens een kopstoot geeft. Voorts blijkt uit de camerabeelden dat [eiser] hierna wegloopt en het garagebedrijf binnengaat, terwijl [gedaagde] met zijn hond terugloopt naar de groenstrook. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt uit de camerabeelden niet dat [eiser] [gedaagde] heeft geslagen. De stelling dat [gedaagde] [eiser] geen kopstoot geeft, maar moet niezen en [eiser] niet heeft geraakt, acht de voorzieningenrechter – gelet op de camerabeelden – voorshands niet aannemelijk. [gedaagde] heeft voorts zijn stelling dat hij lijdt aan PTSS niet onderbouwd, zodat de voorzieningenrechter voorbij gaat aan zijn beroep op noodweer. Weliswaar verklaart zijn huisarts dat [gedaagde] al jaren kampt met "psychische klachten", maar uit deze verklaring blijkt niet dat het gaat om PTSS, dan wel dat zijn klachten maken dat hij extreem heftig reageert op dreigende situaties. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat [gedaagde] op 19 mei 2021 onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] .

4.4.4.
[gedaagde] stelt zich voorts op het standpunt dat er geen causaal verband bestaat tussen het door [eiser] gestelde letsel en de onrechtmatige gedraging, omdat het letsel van [eiser] niet zou zijn ontstaan door het handelen van [gedaagde] , maar doordat [eiser] zelf gestruikeld is. De voorzieningenrechter stelt vast dat de vordering van [eiser] niet gebaseerd is op het fysieke letsel, zodat in het midden kan blijven of het fysieke letsel is veroorzaakt door het handelen van [gedaagde] of door de val van [eiser] . Met de verklaring van de huisarts en de psycholoog heeft [eiser] voorshands voldoende onderbouwd dat er bij hem sprake is van een psychisch trauma als gevolg van de gebeurtenissen. De huisarts heeft [eiser] verwezen naar de psycholoog wegens verdenking van een posttraumatische stressstoornis. De psycholoog verklaart "dat cliënt sterk getraumatiseerd is door het voorval en dat zijn dagelijks leven, algeheel functioneren en welzijn er ernstig door verslechterd zijn." Hiermee acht de voorzieningenrechter voorshands voldoende aannemelijk dat er een causaal verband bestaat tussen de psychische klachten van [eiser] en het handelen van [gedaagde] op 19 mei 2021.

Juridische grondslag

4.5.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat [eiser] zijn vorderingen niet kan baseren op artikel 6:162 BW in verbinding met artikel 6:103 BW omdat de gevorderde verboden niet zijn gericht op compensatie van schade veroorzaakt door het voorval op 19 mei 2021 en niet kunnen bijdragen aan het terugbrengen van [eiser] in de toestand zoals die zonder het voorval op 19 mei 2021 zou zijn geweest.

4.6.
[eiser] baseert zijn vordering niet op de stelling dat er een reële dreiging bestaat van toekomstig onrechtmatig handelen van [gedaagde] dat voorkomen dient te worden, maar op de stelling dat hij een vergoeding wil voor de schade die hij heeft geleden door het onrechtmatig handelen van [gedaagde] . De voorzieningenrechter overweegt dat overeenkomstig artikel 6:103 BW schadevergoeding wordt voldaan in geld, maar dat de rechter op vordering van de benadeelde schadevergoeding in een andere vorm dan betaling van een geldsom kan toekennen. Uitgangspunt van schadevergoeding is dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand wordt gebracht zoals die zonder de schadetoebrengende gebeurtenis zou zijn geweest. In dit geval acht de voorzieningenrechter voorshands voldoende aannemelijk dat [eiser] door toewijzing van het gevorderde in staat wordt gesteld het trauma te verwerken en aldus terug te komen in de toestand waarin hij vóór het onrechtmatig handelen verkeerde. De GZ-psycholoog verklaart immers dat de dagelijkse confrontatie van [eiser] met [gedaagde] het trauma van [eiser] in stand houdt en aan zijn herstel in de weg staat, en dat [eiser] door een contact- en gebiedsverbod in staat wordt gesteld een EMDR-behandeling te volgen en te herstellen van de door het voorval veroorzaakte psychische klachten.

Belangenafweging

4.7.
Het belang van [eiser] bij toewijzing van zijn vorderingen is gelegen in het feit dat hij tijd nodig heeft om de psychische klachten als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagde] middels een EMDR-behandeling te verwerken en dat voor het welslagen van die behandeling noodzakelijk is dat hij gedurende de behandeling niet dagelijks meerdere malen aan het voorval herinnerd wordt, wanneer [gedaagde] zijn honden uitlaat op de groenstrook vóór het garagebedrijf van [eiser] . Tegenover het belang van [eiser] staat het recht van [gedaagde] om zich vrijelijk te kunnen verplaatsen.

4.8.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat het belang van [eiser] zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] en dat aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit is voldaan. De door [eiser] gevorderde verboden zien op een beperkte periode van twee maanden en een beperkt gebied. Ter mondelinge behandeling is in voldoende mate vast komen te staan dat zich op korte afstand van de woning van [gedaagde] meerdere groenstroken en een bos bevinden, zodat [gedaagde] voldoende mogelijkheden heeft om zijn honden uit te laten. Deze alternatieve uitlaatplaatsen bevinden zich deels zelfs dichter bij de woning van [gedaagde] dan de groenstrook vóór het garagebedrijf, zodat de artrose aan de knieën van [gedaagde] geen belemmering vormt om daarvan gebruik te maken.

De vorderingen

4.9.
Uit het voorgaande volgt dat het door [eiser] gevorderde straat- en gebiedsverbod onder 1 zal worden toegewezen. Het gevorderde straat- en gebiedsverbod onder 2 zal eveneens worden toegewezen, behoudens het terrein van het tankstation naast het garagebedrijf. Ter zitting heeft [eiser] namelijk aangegeven dat [gedaagde] daar wel mag komen ondanks dat het tankstation onderdeel uitmaakt van de garage.

4.10.
De vordering om [gedaagde] te verbieden om met zijn auto stil te staan en/of geluid te maken met onder andere bellen of claxons op de [adres] te [plaats] (vordering 3) zal worden afgewezen. Ter zitting heeft [eiser] desgevraagd erkend dat deze specifieke gedragingen nog nooit zijn voorgekomen. De voorzieningenrechter heeft voorts geen indicatie dat dergelijke gedragingen in de toekomst zullen voorkomen.

4.11.
Het door [eiser] gevorderde contactverbod (vordering 4) zal worden toegewezen. Weliswaar heeft [gedaagde] ter zitting onbetwist gesteld dat van bellen of e-mailen nooit sprake is geweest, echter heeft [gedaagde] wel aan (de advocaat van) [eiser] een brief gestuurd op 18 juni 2021 die naar het oordeel van de voorzieningenrechter het opleggen van het gevorderde contactverbod rechtvaardigt.

Dwangsom

4.12.
De door [eiser] gevorderde dwangsom zal worden toegewezen. Gelet op het beoogde doel – het voorkomen dat [gedaagde] de opgelegde verboden overtreedt waardoor het herstel van [eiser] wordt belemmerd – acht de voorzieningenrechter de gevorderde dwangsom toewijsbaar, met dien verstande dat de dwangsom op € 15.000,-- wordt gemaximeerd.

Uitvoerbaarheid bij voorraad

4.13.
Nu [gedaagde] verweer voert tegen de door [eiser] gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring, dient de voorzieningenrechter te beoordelen of het belang van [eiser] als degene die de uitvoerbaarheid bij voorraad vordert, zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij ( [gedaagde] ) bij behoud van de bestaande toestand totdat de uitspraak kracht van gewijsde heeft of op een eventueel rechtsmiddel is beslist.

4.14.
De door [eiser] gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring zal worden toegewezen. De voorzieningenrechter sluit daarmee aan bij de belangenafweging die zij reeds heeft gedaan in het kader van de op te leggen verboden. De omstandigheid dat [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij tegen een toewijzend vonnis zeker in hoger beroep zal komen, maakt het voorgaande niet anders. ECLI:NL:RBLIM:2021:7467