Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 140224 Klap op lip; Beroep op noodweer(exces) slaagt niet; kosten herstel litteken gedeeltelijk toegewezen, met aftrek van bijdrage SFG

RBMNE 140224 Klap op lip; Beroep op noodweer(exces) slaagt niet; kosten herstel litteken gedeeltelijk toegewezen, met aftrek van bijdrage SFG

2Waar gaat deze zaak over?

2.1.

[eiser] en [gedaagde] stonden in augustus 2021 beide met hun familie op de camping [naam] in [plaats] . Op 6 augustus 2021 hingen zij allebei met hun vriendengroep bij de ingang van de camping. Tussen het broertje van [gedaagde] en de vriendengroep van [eiser] ontstond een woordenwisseling en werd er geduwd, waarna [gedaagde] naar de groep toe is gelopen en [eiser] heeft geslagen. Door de klap had [eiser] een snee in zijn bovenlip die in het ziekenhuis gehecht moest worden. [eiser] wil nu het litteken in zijn bovenlip laten herstellen door een plastisch chirurg en heeft bij [naam kliniek] een offerte opgevraagd. De kosten voor het herstellen van zijn bovenlip bedragen bij [naam kliniek] € 4.050,00. [eiser] vordert daarom veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 4.050,00 aan schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad en veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.

2.2.

[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] erkent dat hij [eiser] heeft geslagen, maar beroept zich op noodweer, dan wel noodweerexces. Volgens [gedaagde] werd de situatie tussen de vriendengroep van [eiser] en zijn broertje agressief en wilde hij zijn broertje beschermen. Daarom liep hij naar de groep jongens toe en gaf [eiser] een klap, om de situatie van zijn broertje af te wenden. Voor het geval de kantonrechter oordeelt dat er geen sprake is van noodweer, dan wel noodweerexces, vindt [gedaagde] dat [eiser] kiest voor het maken van onredelijk hoge kosten en kan de bovenlip van [eiser] bij een andere kliniek voor € 450,00 hersteld worden. Gelet op een vergoeding van € 1.000,00 die [eiser] al heeft gekregen van het Schadefonds Geweldsmisdrijven is de geleden schade al ruimschoots gedekt. [gedaagde] concludeert daarom tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.

2.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3De beoordeling

Er is sprake van onrechtmatige daad

3.1.

Vaststaat dat [gedaagde] [eiser] heeft geslagen, waardoor er een snee en daarna een litteken is ontstaan in de bovenlip van [eiser] . De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] daarmee in beginsel toerekenbaar onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld.1 [gedaagde] heeft immers inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [eiser] . [gedaagde] voert echter aan dat er sprake van een rechtvaardigingsgrond (noodweer), dan wel een schulduitsluitingsgrond (noodweerexces).

3.2.

Van noodweer is sprake in geval van een gedraging die geboden is door de noodzakelijke verdediging van eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed tegen (dreigende) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding (artikel 6:162 lid 2 BW jo. art. 41 lid 1 Wetboek van Strafrecht (Sr)). Noodweer is een rechtvaardigingsgrond als gevolg waarvan een daad die naar algemene omschrijving onrechtmatig zou zijn, in het concrete geval haar onrechtmatig karakter verliest. Bij noodweer dient aan de hand van het proportionaliteitsbeginsel te worden getoetst of het gehanteerde middel geboden was, dat wil zeggen of het niet in onredelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. Van noodweerexces (een schulduitsluitingsgrond) is sprake wanneer de grenzen van noodzakelijke verdediging weliswaar zijn overschreden, maar dit het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, die door de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding is veroorzaakt (art. 6:162 lid 3 BW jo. art. 41 lid 2 Sr).

3.3.

Uit de schriftelijke verklaringen van de verschillende getuigen en uit de verklaringen van partijen en de getuige ter zitting komt geen eenduidig beeld naar voren van hoe het precies is gegaan op 6 augustus 2021. Zo wordt er verschillend verklaard over of het broertje van [gedaagde] degene was die duwde of juist degene die geduwd werd en ook over of [eiser] degene was met wie het geduw plaatsvond of dat dat een vriend van [eiser] was. In geen van de getuigenverklaringen wordt gesproken over meer geweld naar het broertje van [gedaagde] dan geduw en alle getuigen verklaren dat [gedaagde] de enige is die een klap heeft uitgedeeld.

3.4.

De kantonrechter is van oordeel dat niet is gebleken dat de situatie dermate dreigend was dat verdediging noodzakelijk was Er is niet meer gebeurd dan over en weer duwen en het duwen tussen (de vrienden van) [eiser] en het broertje van [gedaagde] was al afgelopen toen [gedaagde] naar hen toe liep. Daarnaast is niet gebleken dat het broertje van [gedaagde] zodanig in het nauw was gedreven dat hij niet gewoon had kunnen weglopen. Met andere woorden, niet is komen vast te staan dat het door [gedaagde] toegepaste geweld onder de gegeven omstandigheden noodzakelijk was om zijn broertje te verdedigen. Van noodweer of noodweerexces is naar het oordeel van de kantonrechter dan ook geen sprake.

3.5.

Dit leidt ertoe dat geen sprake is van een rechtvaardigingsgrond als bedoeld in artikel 6:162 lid 2 BW en ook niet van een schulduitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 6:162 lid 3. Nu er geen rechtvaardigingsgrond of schulduitsluitingsgrond aanwezig is, staat vast dat sprake is van een onrechtmatige daad van [gedaagde] jegens [eiser] , die hem kan worden toegerekend. Op grond van artikel 6:162 lid 1 BW is [gedaagde] daarom aansprakelijk voor de schade die [eiser] als gevolg van het onrechtmatig handelen door [gedaagde] lijdt.

De omvang van de schade

3.6.

Bij de bepaling van de hoogte van schade uit een onrechtmatige daad is uitgangspunt dat de schadevergoeding de schuldeiser zoveel mogelijk in de toestand moet brengen waarin hij zou verkeren indien de onrechtmatige daad niet zou hebben plaatsgevonden. Dit betekent dat [gedaagde] de kosten van het herstel van de bovenlip van [eiser] moet vergoeden.

3.7.

Volgens [gedaagde] kan de behandeling bij een normale, goed aangeschreven kliniek voor € 450,00 worden uitgevoerd in plaats van voor € 4.050,00. Een bedrag van € 4.050,00 is volgens [gedaagde] onredelijk hoog. Bovendien heeft [eiser] ook al een bedrag van € 1.000,00 ontvangen van het Schadefonds Geweldsmisdrijven, wat volgens [gedaagde] in mindering op de vordering moet worden gebracht.

3.8.

[eiser] heeft [gedaagde] in de correspondentie voorafgaand aan de procedure laten weten dat hij zelf uitmaakt waar hij zich laat behandelen, bij [naam kliniek] . Ook wilde [eiser] , ondanks dat de vader van [gedaagde] hier meermaals om vroeg, niet alle (medische) gegevens met betrekking tot de nodige behandeling met [gedaagde] delen, waardoor [gedaagde] niet over alle informatie beschikte om een juiste tegenofferte in te kunnen dienen. [gedaagde] heeft voor zover mogelijk voldoende onderbouwd dat de bovenlip goedkoper hersteld kan worden dan door [naam kliniek] . Omdat een tegenofferte mist, zal de kantonrechter op grond van artikel 6:97 BW de schade schatten.

3.9.

De kantonrechter schat de schade hoger dan de door [gedaagde] genoemde € 450,00, omdat voor dat bedrag alleen de littekencorrectie en niet tevens de lipofilling en de resectie bult kan worden uitgevoerd. Daarmee rekening houdend schat de kantonrechter de schade op een bedrag van € 2.500,00. Hierop wordt het bedrag van € 1.000,00 dat [eiser] heeft gekregen van het Schadefonds Geweldsmisdrijven in mindering gebracht. De stelling van [eiser] dat de vergoeding ziet op andere schade zoals zijn immateriële schade waardoor het bedrag van € 1.000,00 niet in mindering gebracht moet worden, volgt de kantonrechter niet. In de brief van 11 februari 2022 van het Schadefonds Geweldsmisdrijven (productie 5 bij de dagvaarding) staat namelijk dat in verband met het ontsierend litteken in het gezicht een uitkering uit letselschadecategorie 1 wordt toegekend en dat het gestelde psychisch letsel niet kan worden beoordeeld omdat geen psycholoog of psychotherapeut is bezocht.

De vergoeding is dus alleen toegekend in verband met het litteken in het gezicht en niet voor andere schade. Dat [eiser] andere (immateriële) schade heeft geleden is bovendien ook in deze procedure niet onderbouwd. De vergoeding van het Schadefonds Geweldsmisdrijven was dus bedoeld voor de schade waarvan in deze procedure vergoeding wordt gevorderd.

3.10.

Gelet op de vergoeding die [eiser] van het Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft gekregen moet [gedaagde] nog een bedrag van € 1.500,00 (€ 2.500,00 - € 1.000,00) aan [eiser] betalen. Een bedrag van € 1.500,00 zal daarom worden toegewezen.

Proceskosten

3.11.

[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. [eiser] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging. Eisende partijen met een toevoeging betalen een lager griffierecht. Verder worden in dat geval de kosten van de deurwaarder voor het uitbrengen van het exploot en/of advertentiekosten van rijkswege vergoed. Die kosten zijn dus niet voor rekening van [eiser] . [eiser] heeft aan de deurwaarder slechts de in het exploot opgenomen kosten voor verschotten hoeven voldoen (artikel 40 lid 1 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000). Gelet op het voorgaande wordt [gedaagde] veroordeeld tot betaling aan [eiser] van het lagere griffierecht, de verschotten, de vergoeding van het hierna vast te stellen salaris van de gemachtigde en de nakosten. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:

- griffierecht

- verschotten

86,00

0,59

 

- salaris gemachtigde

- nakosten

398,00

99,00

(2,00 punten × € 199,00)

Totaal

583,59

 

1Artikel 6:162 BW.

ECLI:NL:RBMNE:2024:558