RBMNE 270319 Happy slapping; het geven van een duw was in de gegeven omstandigheden niet onrechtmatig
- Meer over dit onderwerp:
RBMNE 270319 Happy slapping; het geven van een duw was in de gegeven omstandigheden niet onrechtmatig;
- in deelgeschil geen ruimte voor proceskostenveroordeling van benadeelde;
- kosten benadeelde begroot op € 8.103,00 (28,5 uur x € 235,00 + btw)
2 Het geschil en de beoordeling daarvan
2.1.
Op de avond van 11 juli 2010, de avond waarop de WK-voetbalfinale plaatsvond, is [onderbewindgestelde] voor café [naam café] in [vestingsplaats] (hierna: het café), gevallen en hard met zijn hoofd op de stoep/de stoeprand terechtgekomen. Hij is met een ambulance naar de eerste hulp gebracht. Als gevolg van deze val heeft [onderbewindgestelde] ernstig hersenletsel opgelopen. Volgens [onderbewindgestelde] is [verweerder] aansprakelijk voor zijn val. Daarom verzoekt hij in dit deelgeschil dat de rechtbank voor recht verklaart dat [verweerder] aansprakelijk is voor het ongeval op 11 juli 2010 en de schade moet vergoeden die hij als gevolg daarvan lijdt.
2.2.
Een geschil over de aansprakelijkheid kan in een deelgeschil aan de orde komen. De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van [verweerder] dat het geschil zich niet leent voor behandeling in een deelgeschil omdat hij in gesprekken met [onderbewindgestelde] steeds heeft aangegeven dat hij niet aansprakelijk is voor de val van [onderbewindgestelde] en daarom niet bereid is om buiten rechte tot een regeling te komen. De aansprakelijkheid is een geschil aan het begin van het traject van de onderhandelingen en een oordeel van de rechter over de aansprakelijkheidsvraag kan, afhankelijk van de overige omstandigheden van het geval, het beginpunt zijn voor buitengerechtelijke onderhandelingen over de overige geschilpunten over (bijvoorbeeld) het causaal verband tussen het ongeval en de gestelde schade en/of de omvang van die schade.
2.3.
Naar aanleiding van de aangifte door [onderbewindgestelde] zijn getuigen gehoord door de politie. Verder zijn er getuigen gehoord in een voorlopig getuigenverhoor dat op verzoek van de schadeverzekering van de [onderbewindgestelde] (ASR), is gehouden. Meer duidelijkheid over de toedracht van het ongeval kan niet worden verkregen. Er kan dan ook op grond van de beschikbare stukken zonder nadere bewijslevering op het deelgeschil worden beslist. Ook op dit punt is voldaan aan de vereisten voor de behandeling van een deelgeschil.
2.4.
In zijn incidentele verzoekschrift verzoekt [verweerder] dat de rechtbank [onderbewindgestelde] opdraagt om (medische) stukken aan hem te verstrekken. Dit verzoek heeft tot doel [verweerder] in de gelegenheid te stellen te beoordelen of de door [onderbewindgestelde] gestelde medische gevolgen kunnen worden toegerekend aan zijn val op 11 juli 2010. [verweerder] heeft alleen belang bij toewijzing van dit verzoek als vast komt te staan dat de val van [onderbewindgestelde] het gevolg is van het onrechtmatig handelen van [verweerder] . Daarom zal de rechtbank eerst de aansprakelijkheid beoordelen.
2.5.
Partijen zijn het erover eens dat [onderbewindgestelde] op de avond van 11 juli 2010 deed aan ‘happy slapping’. Dat wil zeggen dat hij willekeurige bezoekers van het café met de vlakke hand tegen het gezicht sloeg. Zij zijn het er ook over eens dat [onderbewindgestelde] nadat hij dit eerst bij anderen had gedaan ook naar [verweerder] is toegelopen om bij hem happy slapping te doen, dat [verweerder] hem heeft gewaarschuwd dat hij dat niet wilde, maar dat [onderbewindgestelde] hem toch een klap in zijn gezicht heeft gegeven. [onderbewindgestelde] heeft niet betwist dat hij die avond onder invloed was van alcohol en drugs. Partijen verschillen van mening over wat er is gebeurd nadat [onderbewindgestelde] [verweerder] in het gezicht had geslagen.
2.6.
Volgens [onderbewindgestelde] heeft [verweerder] hem met volle/gebalde vuist en met zijn volle gewicht er achter, in het gezicht geslagen en is hij daardoor recht achterover gevallen. Uit de getuigenverklaringen volgt volgens [onderbewindgestelde] dat de klap zo hard was, dat hij alleen al door die klap knock out was.
2.7.
Volgens [verweerder] heeft hij [onderbewindgestelde] , in een (impulsieve) schrikreactie op de klap die [onderbewindgestelde] hem in het gezicht gaf, een duw gegeven. Deze duw bracht [onderbewindgestelde] aan het wankelen, waarna hij van het stoepje struikelde en op de grond is gevallen. [verweerder] heeft daarbij benadrukt dat [onderbewindgestelde] , omdat hij onder invloed was van de alcohol en de drugs, al minder stevig op zijn benen stond.
2.8.
De rechtbank overweegt als volgt. Als komt vast te staan dat het is gegaan zoals [onderbewindgestelde] heeft gezegd, dan heeft [verweerder] onrechtmatig gehandeld. Een harde vuistslag, midden in het gezicht staat niet in verhouding tot de klap die [onderbewindgestelde] aan [verweerder] gaf. [verweerder] had kunnen voorzien dat zo’n vuistslag tot letsel zou leiden. [onderbewindgestelde] had een zo heftige reactie op zijn gedrag niet hoeven te verwachten. Indien er echter vanuit wordt gegaan dat het zo is gegaan als [verweerder] heeft gezegd, dan is het handelen van [verweerder] niet onrechtmatig. Hoewel het duwen van een ander, waardoor deze ten val komt in beginsel een onrechtmatige daad is, is deze reactie zozeer uitgelokt door het gedrag van [onderbewindgestelde] dat dit niet onrechtmatig was. Door zelf te beginnen met slaan heeft [onderbewindgestelde] inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [verweerder] . Hij kan zich er dan niet op beroepen dat hij beschermd moet worden tegen eenzelfde normschending door [verweerder] . Met andere woorden: “Wie kaatst kan de bal verwachten”. Dat zou slechts anders zijn als een duw van [verweerder] in geen enkele verhouding stond met de klap die [onderbewindgestelde] hem heeft gegeven en [onderbewindgestelde] deze reactie niet had kunnen verwachten. Dat is niet het geval. Het geven van een duw is een heel begrijpelijke en natuurlijke reactie op de ergernis die het zogenaamde ‘happy slapping’ door [onderbewindgestelde] opriep bij [verweerder] . Dat de klap die [onderbewindgestelde] gaf niet heel hard was, is niet van doorslaggevend belang. Er was des te meer reden om een reactie te verwachten, omdat [verweerder] [onderbewindgestelde] had gewaarschuwd dat hij dit niet wilde. Desondanks gaf [onderbewindgestelde] hem een klap in zijn gezicht.
2.9.
Uit het voorgaande volgt dat de verklaring voor recht dat [verweerder] onrechtmatig heeft gehandeld alleen kan worden toegewezen als komt vast te staan dat het is gegaan zoals [onderbewindgestelde] heeft gesteld en [verweerder] hem een harde vuistslag recht in zijn gezicht heeft gegeven. [onderbewindgestelde] moet dit bewijzen. De rechtbank is van oordeel dat [onderbewindgestelde] daar niet in is geslaagd. Bij dit oordeel heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen
2.10.
[onderbewindgestelde] baseert zijn stelling dat [verweerder] hem met zijn volle vuist recht in het gezicht heeft geslagen op de getuigenverklaringen van [getuige 1] en van [getuige 2] . In de getuigenverklaringen wordt [onderbewindgestelde] [voornaam van onderbewindgestelde] genoemd en [verweerder] [voornaam van verweerder] . Verder heeft hij gewezen op de informatie van de eerste hulp in het ziekenhuis, waarin letsel aan de lip en neus is vermeld en een scheefstand van de neus is geconstateerd.
2.11.
De getuige [getuige 1] (broer van [onderbewindgestelde] ) heeft verklaard:
bij de politie:
“Hij gaf mijn broer een vuistslag in het gezicht. Op zijn kin. Hij ging gelijk nokkie”
en in het kader van het voorlopig getuigenverhoor:
“Ik zag dat mijn broer zich tot [verweerder] wendde en hem toch met zijn hand in het gezicht sloeg, wat volgens mij niet hard was. [voornaam van verweerder] stond vervolgens uit zijn stoel op en gaf mijn broer een vuistslag in het gezicht met zijn rechterhand. Mijn broer viel vervolgens achterover. Hij viel recht achterover en sloeg met zijn hoofd op de tegels. Ik zag dat hij daarna in zijn broek plaste. Uit de wijze waarop mijn broer viel leidde ik af dat hij door de klap al knock-out was”
De getuige [getuige 2] heeft verklaard:
“Ik zag dat [voornaam van verweerder] vervolgens uit zijn stoel omhoog kwam en [voornaam van onderbewindgestelde] met gebalde vuist in zijn gezicht sloeg. Hij zette daar zijn hele gewicht achter. Ik zag dat [voornaam van onderbewindgestelde] als een plank achterover viel. Ik zag dat [voornaam van onderbewindgestelde] geen reflex maakte om zijn val vervolgens op te vangen. Volgens mij was [voornaam van onderbewindgestelde] al knock-out toen hij viel. Ik zag dat hij met zijn hoofd op straat viel”
2.12.
Tegenover deze twee verklaringen staan, naast de verklaring van [verweerder] zelf, vier verklaringen van getuigen bij het voorlopig getuigenverhoor die zeggen dat [verweerder] [onderbewindgestelde] een duw heeft gegeven. Het gaat om de volgende verklaringen:
[getuige 3] (zwager van [verweerder] ):
“Ik zag dat [voornaam van onderbewindgestelde] [voornaam van verweerder] toch een klap gaf. Ik zag dat [voornaam van verweerder] kwaad werd en uit zijn stoel omhoog kwam en [voornaam van onderbewindgestelde] met beide handen een duw gaf.”
[getuige 4] (schoonzus van [verweerder] ):
“Hij (rechtbank: [voornaam van onderbewindgestelde] ) zei zoiets als: “Ha die [voornaam van verweerder] ” en gaf hem vervolgens een klap in het gezicht. Volgens mij kwam dat voor [voornaam van verweerder] onverwacht. Volgens mij heeft [voornaam van verweerder] voor die klap niets tegen [voornaam van onderbewindgestelde] gezegd. [voornaam van verweerder] kwam uit zijn stoel omhoog en gaf [voornaam van onderbewindgestelde] met beide handen een duw.”
[getuige 5] :
“Ik zag dat hij [voornaam van verweerder] meerdere klappen in zijn gezicht gaf, ik denk dat ze dat happy slapping noemen. [voornaam van verweerder] heeft gevraagd of gezegd dat [voornaam van onderbewindgestelde] hiermee moest ophouden dat deed hij echter niet, waarop [voornaam van verweerder] opstond en hem een duw gegeven heeft.”
[getuige 6] (de eigenaar van het café):
“(…)ik zag dat hij [voornaam van verweerder] een klap in het gezicht gaf waarop die opsprong en [voornaam van onderbewindgestelde] een harde duw gaf”
2.13.
Het is waar zoals [onderbewindgestelde] naar voren heeft gebracht dat [getuige 4] en [getuige 3] in (familie)relatie staan tot [verweerder] , maar dat geldt ook voor [getuige 1] ten opzichte van [onderbewindgestelde] . Er zijn meer getuigen die verklaren dat [verweerder] [onderbewindgestelde] heeft geduwd, dan getuigen die verklaren dat hij hem een vuistslag heeft gegeven. Daar komt bij dat [getuige 6] heeft verklaard dat hij [onderbewindgestelde] en [verweerder] beiden al lang kent en dat hij tot hun beider vriendengroep behoort. Die omstandigheid en het feit dat hij de eigenaar is van het café maken hem tot de meest neutrale getuige. De rechtbank volgt [onderbewindgestelde] niet in zijn stelling dat [getuige 6] het voorval niet heeft kunnen zien gebeuren, omdat hij op dat moment in het café was. De enige die daarover iets heeft verklaard is [getuige 2] , maar hij heeft alleen gezegd: “Ik heb gehoord dat de caféeigenaar [voornaam van getuige 6] ook een verklaring heeft afgelegd, maar die was helemaal niet buiten (…) ”. [getuige 1] heeft slechts in antwoord op een vraag van de advocaat van [onderbewindgestelde] gezegd dat hij [getuige 6] niet buiten heeft gezien. Tegenover deze algemene opmerkingen staat de verklaring van [getuige 6] dat hij gedurende de hele wedstrijd buiten heeft gezeten, omdat hij het te druk vond in het café. Hij kon door de ruit de wedstrijd zien en zijn partner en zijn dochter stonden achter de bar. Dit is een voldoende geloofwaardig verklaring voor het feit dat hij, hoewel hij de eigenaar van het café is, niet in het café achter de bar stond. Verder heeft [getuige 6] aangegeven dat hij vlak naast de deur van het café zat. Dit komt overeen met de plaats die zowel [verweerder] als [getuige 4] hebben aangegeven waar [getuige 6] zich ongeveer bevond. Ook de verklaring van [getuige 6] dat [onderbewindgestelde] bij hem ook happy slapping probeerde te doen komt overeen met de verklaring van [getuige 4] dat [onderbewindgestelde] “wat liep te dollen met [getuige 6] ”.
2.14.
Op grond van de getuigenverklaringen waarop [onderbewindgestelde] zich beroept kan zijn versie van de toedracht van het voorval op 11 juli 2010 niet worden vastgesteld. De medische informatie over het letsel aan zijn neus en lip waarop [onderbewindgestelde] zich in aanvulling op de getuigenverklaringen beroept, is onvoldoende reden om tot een andere conclusie te komen en toch uit te gaan van de door [onderbewindgestelde] geschetste gang van zaken. Daarbij is het volgende van belang.
2.15.
Volgens [verweerder] heeft [getuige 1] , als reactie op de happy slapping die [onderbewindgestelde] ook bij hem deed, teruggeslagen en [onderbewindgestelde] een klap in het gezicht gegeven. [onderbewindgestelde] heeft dit niet tegengesproken. Het is dus mogelijk dat de dikke lip die in het rapport van de spoedeisende hulp is vermeld, het gevolg is van een klap van [getuige 1] . Het is ook mogelijk dat deze is veroorzaakt door een reactie van een ander op de happy slapping van [onderbewindgestelde] . De beschrijving “dikke lip” roept ook niet het beeld op van een zo ernstige verwonding aan de lip, dat deze wel moet zijn veroorzaakt door een harde vuistslag zoals [verweerder] die volgens [onderbewindgestelde] zou hebben gegeven. Dit geldt ook voor de vermelding “bloed uit de neus”. Bovendien betekent het feit dat een bloedneus is geconstateerd niet zonder meer dat deze het gevolg is van een klap in het gezicht. Het door [onderbewindgestelde] aangehaalde gedeelte van het rapport vermeldt: “bloed uit neus, geen bloed uit oren”. Een harde val op het (achter)hoofd kan ook een bloeding uit de neus en/of de oren tot gevolg hebben. [onderbewindgestelde] heeft alleen gesteld dat de scheefstand “mogelijk” het gevolg is van een klap op de neus. [verweerder] heeft tegengesproken dat de vermelde scheeftstand van de neus het gevolg was van zijn handelen en uit de medische rapportage kan het door [onderbewindgestelde] veronderstelde verband niet zonder meer worden afgeleid. Anders dan [onderbewindgestelde] lijkt te veronderstellen hoeft [verweerder] niet aan te tonen dat de neus van [onderbewindgestelde] al scheef stond voor het incident, maar moet [onderbewindgestelde] onderbouwen dat de scheefstand het gevolg is van het handelen van [verweerder] . [onderbewindgestelde] stelt dat er bij de spoedeisende hulp alleen aandacht was voor het hersenletsel en daardoor minder aandacht is besteed aan de het letsel aan de neus. Dat blijkt echter niet uit de rapportage waarin is vermeld dat lichamelijk onderzoek is uitgevoerd (Thorax, Abdomen en Extremiteiten). [verweerder] heeft er in dit verband op gewezen dat ook een gebroken rib is geconstateerd. Alles bij elkaar genomen wijzen de door [onderbewindgestelde] genoemde medische gegevens te weinig in de richting van letsel dat alleen kan zijn veroorzaakt door een harde vuistslag om te kunnen dienen als aanvullend bewijs op de getuigenverklaringen zoals [onderbewindgestelde] dat wil.
2.16.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [onderbewindgestelde] bij zijn val op de stoep(rand) heel ongelukkig terecht is gekomen en dat deze val grote gevolgen voor hem heeft. Voor de vraag of hij de schade die hij door deze ongelukkige val heeft geleden kan verhalen op [verweerder] , is echter een juridische beoordeling nodig van de aansprakelijkheid van [verweerder] . Zoals hiervoor is geconcludeerd heeft [verweerder] niet onrechtmatig gehandeld ten opzichte van [onderbewindgestelde] , zodat niet is voldaan aan de vereisten voor aansprakelijkheid. De verzoeken van [onderbewindgestelde] moeten daarom worden afgewezen. Onder deze omstandigheden komt de rechtbank niet toe aan de het verzoek van [verweerder] tot overlegging van de medische stukken.
De kosten van het deelgeschil
2.17.
De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de procedure te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen, ook indien een verzoek niet wordt toegewezen. Bij de begroting van de kosten dient de rechtbank de dubbele redelijkheidstoets te hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn.
2.18.
De gemaakte kosten komen niet voor begroting in aanmerking als [onderbewindgestelde] met het indienen van het verzoekschrift misbruik zou hebben maakt van de deelgechilprocedure. Een dergelijk misbruik acht de rechtbank niet aanwezig. Er is geen sprake van een volstrekt onnodig of onterecht ingediend verzoek.
2.19.
[verweerder] heeft geen verweer gevoerd tegen de begroting van de kosten van het deelgeschil. De rechtbank zal deze daarom begroten conform de opgave van [onderbewindgestelde] op een bedrag van in totaal, inclusief btw, € 8.103,00 (28.5 uur tegen een uurtarief van € 235,00 exclusief btw). Dit bedrag moet worden vermeerderd met het door [onderbewindgestelde] betaalde griffierecht van € 78,00.
2.20.
Omdat de aansprakelijkheid niet is komen vast te staan wordt het verzoek tot veroordeling van de betaling van deze kosten afgewezen.
2.21.
In artikel 1019aa is bepaald dat artikel 289 Rv niet van toepassing is. Dat wil zeggen dat er geen plaats is voor een proceskostenveroordeling van de persoon die schade heeft geleden door dood of letsel (de benadeelde). Zoals hiervoor is overwogen is er geen sprake van misbruik van procesrecht, zodat er om die reden geen grond is om [onderbewindgestelde] in de door [verweerder] gemaakte kosten te veroordelen. Het verzoek van [verweerder] om [onderbewindgestelde] te veroordelen in de kosten van het deelgeschil zal daarom worden afgewezen. ECLI:NL:RBMNE:2019:1745