RBNHO 020822 KG; steekincident; in strafzaak beroep op noodweer gehonoreerd; eerder bij verstek toegewezen voorschot afgewezen
- Meer over dit onderwerp:
RBNHO 020822 KG; steekincident; in strafzaak beroep op noodweer gehonoreerd; eerder bij verstek toegewezen voorschot afgewezen
2
De uitgangspunten
2.1.
[K] heeft bij dagvaarding van 11 oktober 2021 gevorderd [B] te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding aan [K] van een bedrag van € 41.440,06, bij wege van voorschot op de door [K] geleden en nog te lijden schade, als gevolg van een messteek, door [B] aan [K] toegebracht.
2.2.
De voorzieningenrechter heeft [B] bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard verstekvonnis van 26 oktober 2021 veroordeeld tot het betalen van een voorschot aan schadevergoeding van € 40.000,- aan [K] op de door hem geleden en nog te lijden schade, onder veroordeling van [B] in de proceskosten.
2.3.
Het verstekvonnis is op 1 december 2021 aan [B] betekend.
3
Het geschil
3.1.
[B] vordert in deze verzetzaak, kort gezegd, te worden ontheven van al zijn verplichtingen die voortvloeien uit het verstekvonnis, onder veroordeling van [K] in de kosten van dit geding.
3.2.
De behandeling van de zaak is op verzoek van partijen op 29 maart 2022 aangehouden in afwachting van de uitkomst van de strafzaak. In die zaak had de behandeling ter terechtzitting door de meervoudige kamer plaatsgevonden op 22 maart 2022.
Mr. Rozenbeek heeft de voorzieningenrechter tijdens de tweede mondelinge behandeling op 19 juli 2022 het volgende meegedeeld:“[B] is ontslagen van alle rechtsvervolging (beroep op noodweer) en de vordering van de benadeelde partij ([K]) is niet-ontvankelijk verklaard.
Zoals u weet heeft het Openbaar Ministerie hoger beroep ingesteld tegen die uitspraak van de meervoudige strafkamer ( ... )”.
3.3.
[B] stelt dat vanwege het ontslag van rechtsvervolging de grondslag aan de vordering van [K] is komen te vervallen. Subsidiair stelt hij dat het hoger beroep in de strafzaak nog moeten worden afgewacht, voordat in dit kort geding kan worden beslist.
3.4.
[K] voert verweer en stelt dat de civiele rechter volgens vaste rechtspraak niet gebonden is aan het vonnis van de strafrechter en dat er in deze zaak geen sprake is van dwingend bewijs in de zin van artikel 161 Rv. Een geslaagd beroep op noodweer wordt niet door dat artikel bestreken en dat oordeel maakt geen deel uit van de bewezenverklaring, maar heeft betrekking op de strafbaarheid van de verdachte.
[K] kampt nog dagelijks met de fysieke beperkingen en de financiële gevolgen van het steekincident en heeft een dringend en spoedeisend belang bij betaling van een eerste voorschot op de door hem geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade.
[B] is daarvoor 100% aansprakelijk, omdat het handelen van [K] niet in verhouding staat tot het geweld dat door [B] is toegepast.
De voorzieningenrechter heeft de vordering van [K] terecht toegewezen in het verstekvonnis van 26 oktober 2021.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.
De beoordeling
4.1.
Het verzet is tijdig ingesteld zodat [B] hierin kan worden ontvangen. De spoedeisendheid van de zaak vloeit voort uit de aard van de vorderingen.
4.2.
In deze procedure moet worden beoordeeld of het verstekvonnis geheel of gedeeltelijk moet worden vernietigd en of [B] gehouden is om tot betaling van een bedrag van € 40.000,- aan [K] over te gaan. Bij de beoordeling dient voorop te worden gesteld dat met betrekking tot een geldvordering in kort geding terughoudendheid bij toewijzing op zijn plaats is. Bij de beoordeling speelt een rol of de vordering voldoende aannemelijk is, of een onmiddellijke voorziening vereist is en of er een restitutierisico is.
4.3.
In de strafzaak tussen deze beide partijen heeft de rechtbank het volgende overwogen, waarbij [B] de verdachte is en [K] de aangever:
“Feitelijke toedracht
De rechtbank stelt op grond van de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast. De aangever gaat op 19 juni 2021 omstreeks 11.00 uur bij de woning van de verdachte langs, die op dat moment samen met zijn tweejarige dochter thuis is. De aangever en de verdachte zijn bevriend. De aangever is onder invloed van alcohol en komt de telefoon van een derde opeisen, die de verdachte zich de avond tevoren kennelijk eigen had gemaakt. Uit de op zitting getoonde camerabeelden ( ... ), bezien in samenhang met de verschillende verklaringen, blijkt dat de verdachte de deur opent voor de aangever, die naar binnen gaat. Op het moment dat de aangever in de woning is, stopt voor de deur van de verdachte een personenauto, waarin drie personen (…) zitten die zowel tot de vriendenkring van de verdachte als die van de aangever kunnen worden gerekend. De aangever komt naar buiten en heeft een telefoon in zijn hand, die hij aan een van de mannen die uit de auto is gestapt, afgeeft. De aangever loopt vervolgens weer terug naar de verdachte, die in de deuropening staat, en geeft de verdachte vrijwel onmiddellijk een krachtige kopstoot in het gezicht, waarna de aangever wegloopt. Op dat moment stappen de twee andere mannen ook uit de auto. Uit de verschillende verklaringen blijkt dat de verdachte na het incasseren van de kopstoot de woning ingaat om zijn aangezicht te verzorgen, nu hij als gevolg van de kopstoot een bloedneus heeft opgelopen.
De andere mannen gaan ook zijn woning in, volgens de verklaringen op verzoek van de verdachte om zich te ontfermen over zijn dochter die zich op dat moment in de woonkamer bevindt. Na enkele minuten keert de aangever terug bij de woning. Hij richt zich in woord en gebaar onophoudelijk en op kennelijk vijandige wijze tot de verdachte, die zich nog steeds in de woning bevindt. Voornoemde getuigen proberen de aangever te beletten opnieuw de woning binnen te gaan, maar slagen daar niet in. Nadat de aangever door ( ... ) de woning is uitgehaald, geeft de aangever een hoge trap naar de verdachte, die zich op dat moment in de deuropening bevindt, gevolgd door twee vuistslagen. Bij de derde vuistslag die de aangever wil geven, haalt de verdachte, die zich ondertussen had voorzien van een mes, uit en steekt hij de aangever in de rechteroksel.
Wederrechtelijke aanranding en subsidiariteitsbeginsel
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat gelet op deze toedracht de verdachte zich mocht verdedigen tegen de als wederrechtelijke aanranding aan te merken handelingen van de aangever en dat de noodzaak tot die verdediging ook kan worden aangenomen. De verdachte werd immers herhaaldelijk door de aangever belaagd met een kopstoot, een (hoge) trap en vuistslagen, terwijl de verdachte in de deuropening en de (smalle) gang van zijn eigen woning stond, en terwijl omstanders vruchteloos hebben geprobeerd om de aangever uit de woning weg te houden. Daarnaast speelt mee dat zijn tweejarige dochter zich in de woonkamer bevond. Het is niet aannemelijk geworden dat de verdachte zich aan de aanval had kunnen onttrekken. De theoretische mogelijkheid die er voor de verdachte zou kunnen hebben bestaan om op enig moment de voordeur te sluiten, maakt dat niet anders.
Proportionaliteitsbeginsel
In een noodweersituatie is het gebruiken van een middel tot verdediging dat iemand voorhanden heeft gerechtvaardigd, mits dat middel en de wijze waarop het wordt ingezet aan de eisen van proportionaliteit voldoen. De verdachte heeft verklaard dat hij, na het verzorgen van zijn verwonde gezicht en op het moment dat de aangever opnieuw probeert zich toegang tot zijn woning te verschaffen en daarbij iets roept als: “Als je niet naar buiten komt, dan pak ik alles binnen!” als verdedigingsmiddel een mes heeft gepakt, dat op de kapstok in de gang lag. Na het incasseren van genoemde hoge trap en vuistslagen en op het moment dat de aangever uithaalt voor een derde vuistslag, steekt de verdachte de aangever eenmalig in diens oksel. De rechtbank acht deze handelwijze van de verdachte, gelet op de ernst van de voortdurende aanranding en gelet op het gegeven dat de verdachte zich daar ter verdediging van zichzelf én van zijn tweejarige dochter tegen mocht verweren, niet disproportioneel. Bovendien volgt uit het dossier niet dat de verdachte, nadat het gevaar geweken was, nog enig ander geweld op de aangever heeft uitgeoefend. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte, dat hij alleen in de door de situatie vereiste onmiddellijke reactie geweld heeft toegepast, dan ook aannemelijk.
Conclusie
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er voor de verdachte een noodzaak bestond zich te verdedigen tegen de aanval van de aangever en dat de wijze waarop hij dit heeft gedaan in de gegeven omstandigheden proportioneel was. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit een beroep op noodweer toekomt. Dit leidt ertoe dat de strafbaarheid aan dit feit wordt ontnomen en de verdachte ten aanzien van dit feit zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.”
4.4.
De rechtbank heeft dus geoordeeld dat [B] een daad heeft gepleegd, waartoe hij in de omstandigheden van het geval het recht had. Het in noodweer gepleegde feit is daarom niet wederrechtelijk, maar, integendeel, juist door het recht aanvaard.
De grondslag van de vordering in dit kort geding is de door [B] gepleegde onrechtmatige daad. De voorzieningenrechter is het eens met [B] dat die grondslag door de beslissing van de rechtbank is komen te ontvallen. [K] heeft daartegen aangevoerd dat de civiele rechter zich niet hoeft te richten naar de beslissing van de strafrechter.
Zoals hiervoor al is overwogen, gaat het hier om een geldvordering, zodat de vordering slechts toewijsbaar is als het bestaan en de omvang van de vordering in voldoende mate aannemelijk zijn en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, bij afweging van de belangen van partijen, aan toewijzing niet in de weg staat.
Gelet op het vonnis van de strafrechter kan niet gezegd worden dat het bestaan van de vordering aannemelijk is. Bovendien is er in dit geval zonder meer een restitutierisico.
4.5.
Het verstekvonnis waarbij de oorspronkelijke vordering is toegewezen, kan daarom niet in stand blijven en zal moeten worden vernietigd. De voorzieningenrechter laat hierbij nog buiten beschouwing in hoeverre het feit dat [K] zich niet tegen ziektekosten had verzekerd een rol moet spelen bij de beoordeling van de door hem geleden schade. ECLI:NL:RBNHO:2022:6632