RBNHO 071020 vechtpartij op kermis Wervershoof; vordering afgewezen; tegenstrijdige getuigenverklaringen
- Meer over dit onderwerp:
RBNHO 071020 vechtpartij op kermis Wervershoof; vordering afgewezen; tegenstrijdige getuigenverklaringen
2
De feiten
2.1.
In de nacht van 15 op 16 augustus 2015 zijn partijen betrokken geweest bij een twee incidenten tijdens de kermis in Wervershoof. Het eerste incident vond plaats bij een bushokje, het tweede bij een snackbar. Op 16 augustus 2015 heeft [eiser] de Spoedeisende Hulp van het Westfries Gasthuis bezocht, waar werd vastgesteld dat zijn linkerschouder uit de kom was.
2.2.
Op 18 augustus 2015 heeft [eiser] jegens [gedaagden] aangifte gedaan van mishandeling. Bij vonnis van 23 februari 2016 is [gedaagde 1] door de kinderrechter veroordeeld wegens openlijk in vereniging geweld plegen jegens personen.
Bij vonnis van 4 maart 2016 is [gedaagde 2] door de politierechter veroordeeld vanwege openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft. Bij dit laatste vonnis is tevens van de vordering van € 3.108,67 van [eiser] als benadeelde partij toegewezen een bedrag van € 433,50 (€ 183,50 materiële schade en € 250,00 immateriële schade). De vonnissen zijn onherroepelijk geworden.
3
Het geschil
3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat [gedaagden] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de geleden en nog te lijden schade van [eiser] ;
[gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van de thans bekende materiële schade ten bedrage van € 14.247,89, vermeerderd met de wettelijke rente daarover van de datum van de dagvaarding, althans een in goede justitie te bepalen schadebedrag;
[gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van de immateriële schade van € 15.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 16 augustus 2015, althans een in goede justitie te bepalen schadebedrag;
[gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ad € 4.018,81, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
[gedaagden] hoofdelijk in de kosten van dit geding veroordeelt, waaronder begrepen het verschuldigde griffierecht en het tot aan deze uitspraak begrote bedrag aan salaris van de advocaat, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en indien voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de datum van het vonnis, althans vanaf de veertiende dag na de datum van het vonnis tot aan de dag van algehele voldoening, alsmede voor nakosten;
des dat de een betalende, de ander zal zijn gekweten.
3.2.
[eiser] legt hieraan – kort gezegd – het volgende ten grondslag. [eiser] is op 15 augustus 2015 door [gedaagden] geschopt, gestompt en geslagen en is daarbij ten val gekomen. Bij het opstaan voelde hij dat hij zijn linkerarm niet goed kon gebruiken en in het ziekenhuis bleek dat zijn schouder uit de kom was (luxatie). Door de luxatie is letsel aan het kapsel en de banden van de schouder ontstaan. Daardoor is de schouder instabiel en kwetsbaar geworden en is deze tijdens een val met de motor in december 2015 en verschillende keren daarna opnieuw uit de kom geraakt. Er is een causaal verband tussen de eerste luxatie tijdens het incident op 15 augustus 2015 en de daaropvolgende luxaties. [eiser] leidt schade als gevolg van het incident. Deze schade bestaat uit materiële schade (verlies arbeidsvermogen en medische kosten), immateriële schade (smartengeld) en buitengerechtelijke kosten. Voornoemde schade is niet gevorderd in de strafprocedures. [eiser] stelt in zijn laatste akte dat [gedaagde 1] het letsel aan zijn schouder heeft veroorzaakt door hem te duwen. [gedaagde 2] en [naam 1] hebben meegedaan met het duw- en trekwerk en daardoor is sprake van onrechtmatig handelen in groepsverband ex artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
3.3.
[gedaagden] concludeert tot afwijzing van de vordering en voert hiertoe – kort gezegd – het volgende aan. De schouder van [eiser] is niet uit de kom geraakt door de vechtpartij waarbij partijen betrokken waren, maar is veroorzaakt door gebeurtenissen voor of na de vechtpartij. Als de luxatie al is opgetreden bij de vechtpartij, is dat te wijten aan het feit dat de schouder van [eiser] voor de vechtpartij al eens (gedeeltelijk) uit de kom was geraakt. [eiser] is bovendien gevallen op het moment dat hij [gedaagde 1] in een worstelgreep hield bij het bushokje. Hierdoor is de luxatie mogelijk ontstaan, dus er is sprake van eigen schuld aan de zijde van [eiser] . Er is geen causaal verband tussen de vechtpartij en de luxaties daarna. [eiser] heeft niet op verantwoorde wijze gewerkt aan zijn herstel. Het gestelde verlies aan verdienvermogen is niet onderbouwd en er is geen sprake van hoofdelijke aansprakelijkheid. Met betrekking tot het beroep op artikel 6:166 BW voert [gedaagden] aan dat [naam 1] niet is gedagvaard.
4
De beoordeling
Onrechtmatige daad
4.1.
De eerste vraag die beantwoord dient te worden is of [gedaagden] een onrechtmatige daad heeft gepleegd. Ingevolge artikel 161 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) levert een in kracht van gewijsde gegaan op tegenspraak gewezen strafvonnis waarbij de strafrechter bewezen heeft verklaard dat iemand een feit heeft begaan, in een procedure als deze dwingend bewijs op van dat feit. Dit houdt in dat de rechtbank in beginsel de inhoud van het in de strafzaak tegen [gedaagden] gewezen vonnissen als vaststaand dient aan te nemen (vgl. artikel 151 lid 1 Rv). Daarom moet ervan worden uitgegaan dat [gedaagden] op 16 augustus 2015 openlijk in vereniging geweld hebben gepleegd en dat in het geval [gedaagde 2] daardoor enig lichamelijk letsel heeft opgelopen. Omdat de officier van justitie en de verdachte geen hoger beroep hebben ingesteld tegen de uitspraak van de strafrechter, is van die uitspraak slechts een aantekening mondeling vonnis opgemaakt. Uit die aantekening mondeling vonnis valt echter niet op te maken wat precies bewezen is verklaard.
4.2.
Ook tijdens de mondelinge behandeling in deze civiele procedure is niet duidelijk geworden om welk openlijk gepleegd geweld het precies ging. Omdat dit wel van belang is voor het vaststellen van de aansprakelijkheid van [gedaagden] , heeft de rechtbank [eiser] bij mondeling vonnis opgedragen te bewijzen dat hij op 15 augustus 2015 door [gedaagden] is geschopt, gestompt en geslagen en daarbij ten val is gekomen, als gevolg waarvan zijn schouder uit de kom is geraakt. Aan [gedaagden] is opgedragen de bestaande getuigenverklaringen uit het strafdossier in het geding te brengen.
4.3.
[gedaagden] heeft vervolgens zes getuigenverklaringen overgelegd.
[eiser] heeft daarna een antwoordakte genomen met – kort gezegd – als conclusie dat de getuigenverklaringen (inclusief die van hemzelf) zijn relaas bevestigen dat hij een kopstoot heeft gehad, dat hij is geduwd, achterover is gevallen op de grond en dat hij daarna getrapt is. De schouder is uit de kom geraakt omdat hij getracht heeft zichzelf op te vangen toen hij door een harde duw ten val kwam, aldus [eiser] .
Naar aanleiding van de daarop volgende antwoordakte van [gedaagden] heeft [eiser] bij akte nader toegelicht dat geen sprake is geweest van een worstelgreep van zijn zijde en dat de aanvullend door [gedaagden] overgelegde verklaringen buiten beschouwing moeten worden gelaten.
Ten slotte hebben beide partijen vonnis gevraagd.
Duwen en val
4.4.
Geen van beide partijen heeft het nodig geacht om de getuigen onder ede te doen horen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de schriftelijke verklaringen van [naam 1] en [naam 2] buiten beschouwing te laten. Deze zijn weliswaar pas vijf jaar na het incident opgeschreven, maar het zijn toch hun verklaringen over het gebeurde. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de overgelegde verklaringen, vast staat dat [gedaagde 1] [eiser] tijdens het incident in de buurt van het bushokje heeft geduwd, dat [eiser] hierbij heeft teruggeduwd en dat [eiser] tijdens dit incident ten val is gekomen op een van zijn armen. Dit leidt de rechtbank af uit de getuigenverklaringen van [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] , [naam 1] en partijen zelf. Zowel [gedaagde 1] als [eiser] zelf hadden dus een aandeel in de oorzaak van de val van [eiser] .
4.5.
Dat [gedaagde 2] bij voornoemd incident bij het bushokje [eiser] ook geduwd en geslagen heeft, staat niet vast. [gedaagde 2] heeft zelf weliswaar verklaard dat hij [eiser] geduwd en geslagen heeft, maar niet is komen vast te staan op welk moment dit was (bij het bushokje of later bij de snackbar). De overige getuigen (naast partijen zelf) hebben, voor zover zij iets gezien hebben, verklaard dat [gedaagde 2] tijdens het incident bij het bushokje niets heeft gedaan. Dat voornoemde val van [eiser] door [gedaagde 2] is veroorzaakt, is dan ook niet vast komen te staan.
Kopstoot
4.6.
Dat [gedaagde 1] [eiser] een kopstoot heeft gegeven, is ook niet komen vast te staan gelet op de tegenstrijdige verklaringen hierover van aan de ene kant [naam 7] , [naam 2] , [naam 4] en [naam 5] (wel gezien) en aan de andere kant [naam 3] , [naam 6] , en [naam 1] (niet gezien).
Trappen
4.7.
Dat [gedaagden] [eiser] getrapt zou hebben terwijl hij op de grond lag (bij de snackbar), is evenmin komen vast te staan gelet op de tegenstrijdige verklaringen hierover van aan de ene kant [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] (wel gezien) en aan de andere kant [naam 7] , [naam 5] , [naam 6] en [naam 1] (niet gezien).
Gevolgen
4.8.
Gelet op het voorgaande heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd dat [gedaagden] zodanig gehandeld heeft dat hij hierdoor gevallen is waarbij zijn schouder uit de kom is geraakt. Aangezien tussen [gedaagde 1] en [eiser] over en weer sprake was van duwen, staat niet vast dat een handeling van [gedaagde 1] ervoor heeft gezorgd dat de schouder van [eiser] uit de kom is geraakt. Dat [gedaagde 2] dusdanig heeft gehandeld dat [eiser] gevallen is, staat ook niet vast. Daar komt nog bij dat ook het geven van een kopstoot en/of het trappen door [gedaagden] niet is komen vast te staan. Ten slotte is nog van belang dat tijdens de mondelinge behandeling door [eiser] is erkend dat hij die avond niet alleen alcohol, maar ook cocaïne had gebruikt.
Gelet op al deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [eiser] niet is geslaagd in het bewijs dat zijn schouder uit de kom is geraakt als gevolg van een val veroorzaakt door het handelen van [gedaagden] Het staat dan ook niet vast dat [gedaagden] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] . De conclusie is dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
4.9.
De rechtbank komt daardoor niet toe aan het behandelen van de gestelde aansprakelijkheid op grond van artikel 6:166 BW en het eigen schuldverweer van [gedaagden] met betrekking tot de worstelgreep. Dit geldt ook voor het kennelijke beroep op proportionele aansprakelijkheid als gevolg van de invloed die latere gebeurtenissen (val met de motor, val op het ijs tijdens het schaatsen en fanatiek sporten na de luxatie) hebben gehad op de toestand van de schouder van [eiser] . ECLI:NL:RBNHO:2020:8416