Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNHO 181224 dochter beschuldigt vader van mishandeling tijdens jeugd; deze komt niet vast te staan, vordering ook verjaard

RBNHO 181224 dochter beschuldigt vader van mishandeling tijdens jeugd; deze komt niet vast te staan, vordering ook verjaard;

2De feiten

2.1.

[eiseres] en haar broer [T.] zijn in 1988 respectievelijk 1994 geboren uit het huwelijk tussen [gedaagde] en [Th.] . Zij hebben in gezinsverband samengewoond totdat een periode van ruzies tussen [gedaagde] en [Th.] volgde en [gedaagde] rond 2002 besloot te verhuizen. Het huwelijk werd ontbonden.

2.2.

[eiseres] en broer [T.] zagen [gedaagde] daarna in de weekenden en vakanties. Het contact tussen [eiseres] en [gedaagde] bleef ook in stand nadat [gedaagde] in 2004 zijn huidige partner [R.] met haar destijds driejarige dochter had ontmoet. In 2012 werd het samengestelde gezin van [gedaagde] (tijdelijk) uitgebreid met zijn destijds zestienjarige neef die door [gedaagde] werd opgevangen na het overlijden van zijn schoonzus.

2.3.

[eiseres] heeft op haar 17e - in 2005 - het ouderlijk huis verlaten. Het contact met [gedaagde] verliep daarna met pieken en dalen.

2.4.

Rond 2017 werd [eiseres] gediagnosticeerd met autisme. [gedaagde] heeft het daar bij vlagen moeilijk mee gehad en verschilde van mening met [eiseres] over het leren omgaan met autisme. [gedaagde] vond dat hij zich voldoende in de problematiek had ingelezen en verdiept, [eiseres] vond van niet.

2.5.

In 2020 kwam [Th.] te overlijden. [gedaagde] was bij het sterfbed aanwezig. De ruzies tussen [gedaagde] en [Th.] waren bijgelegd.

2.6.

Op 26 december 2021 bracht [eiseres] kerst door met [gedaagde] en zijn gezin in hun woning in [woonplaats] . Het kerstdiner eindigde in een conflict tussen [gedaagde] en [eiseres] waarbij er werd geschreeuwd en er sprake was van fysiek contact. Nadat partijen tot bedaren waren gekomen, bleef [eiseres] in de woning van [gedaagde] slapen en is zij de volgende dag naar haar huis in [plaats] gegaan.

2.7.

In de periode na dit voorval is er tussen [eiseres] en [gedaagde] via WhatsApp en telefonisch contact geweest over o.a. de jaarwisseling en een staaroperatie.

2.8.

Op 15 mei 2022 heeft [gedaagde] [eiseres] opnieuw uitgenodigd voor een diner bij hem thuis. Ook dit etentje liep uit op een ruzie tussen [gedaagde] en [eiseres] .

2.9.

Op 17 mei 2022 is er tussen [eiseres] en [gedaagde] via WhatsApp contact geweest. De volgende berichten zijn over en weer verstuurd, voor zover van belang:

“ [eiseres] : Je kan me negeren, maar ik vind wel een manier zodat je naar me luistert. Als je het niet onderling wil oplossen dan vind ik wel een andere manier. Ik laat me niet meer onderdrukken door jou.
Ik ben mama niet, dus ik kom zeker op voor mezelf. Ik geef je nog 1 kans om met me in gesprek te gaan en te reageren op wat ik tegen je zeg. Om het autisme boek te lezen wat ik je heb gevraagd te doen. En om te stoppen met me psychisch te mishandelen. Als je dat niet doet moet je leven met de consequenties.

[gedaagde] : Ik denk al twee dagen na over hoe ik zal reageren op jouw relaas! En dat doe ik wanneer ik alles op een rijtje heb en niet eerder!

[eiseres] : Prima! Ik wacht je antwoord af!
En ik zou heel goed nadenken over je reactie want die bepaalt of wij ooit nog een normale relatie gaan hebben of dat het echt definitief kansloos is.
[gedaagde] : Als jij dan beloofd hetzelfde te doen!”

2.10.

Op 14 juli 2022 heeft [gedaagde] opnieuw contact gezocht met [eiseres] via WhatsApp. De volgende berichten zijn over en weer verstuurd, voor zover van belang:

“ [gedaagde] : Lieve [eiseres] , ik mis je, je uitbundigheid, je liefde voor het leven! Vergeef me m’n uitbarstingen en laten we weer gewoon van elkaar houden! Laten we omgaan met onze tekortkomingen en we komen er wel uit! Ik hou van je !! Kus Pap

[eiseres] : Hey pap. Nou vergeven en vergeten gaat niet zo makkelijk. Je hebt me behoorlijk getraumatiseerd met je uitbarstingen. Dit zijn dingen die een enorme impact op me hebben. En met 1 app berichtje zijn die wonden niet zomaar geheeld. Is het al gelukt om dat boek over autisme te lezen?
Liefs, je dochter.”

2.11.

Op 9 augustus 2022 heeft [gedaagde] [eiseres] via WhatsApp gefeliciteerd met haar verjaardag. Daarop volgden de volgende berichten:

“ [eiseres] : Dank je pap! Ik was de halve dag in t ziekenhuis met mn vriendin. Voelde me niet echt jarig dus. Maar zij heeft me alsnog jarig laten voelen. En de buren ook. Ben erg blij met ze.
En [R.] belde me en ik mag een cadeautje uitzoeken. Erg lief en leuk dat ze me belde!
Ik ben nog aan het twijfelen tussen een sprei en een tweede gaatje in mijn oorlel. Maar ontzettend lief dat ze even de tijd heeft genomen om te bellen en ik wens haar al het geluk met haar nieuwe HR baan.
[gedaagde] : We horen het wel welke keuze je hebt gemaakt! Stuur maar een tikkie! Kus Pap”.

2.12.

Op 20 september 2022 heeft [eiseres] aangifte bij de politie gedaan van twee mishandelingen door [gedaagde] , gepleegd op 26 december 2021 en 15 mei 2022.

Op 15 februari 2023 heeft [eiseres] als benadeelde partij in de strafzaak een verzoek tot schadevergoeding ingediend van € 3.795,-, bestaande uit een bedrag van € 2.295,- aan materiële schade (EMDR behandeling) en een bedrag van € 1.500,- aan smartengeld.

2.13.

Bij strafbeschikking van 21 februari 2023 heeft de officier van justitie vastgesteld dat [gedaagde] zich op 26 december 2021 schuldig heeft gemaakt een mishandeling (art. 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht) en besloten dat [gedaagde] aan de Staat een bedrag van € 400,- ten behoeve van [eiseres] moet betalen. [gedaagde] heeft deze beslissing geaccepteerd en het bedrag betaald. Hij is niet in verzet gegaan.

2.14.

Bij brief van 23 november 2023 heeft (de advocaat van) [eiseres] [gedaagde] bericht dat zij een civiele procedure zal starten tegen hem om schadevergoeding te vorderen voor opgelopen jeugdtrauma’s en voor de mishandelingen op 26 december 2021 en 15 mei 2022.

2.15.

Op dit moment is er geen contact meer tussen [gedaagde] en [eiseres] .

3Het geschil

3.1.

[eiseres] vordert - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 4.000,- aan immateriële schade (smartengeld), te verminderen met het al voldane bedrag van € 400,-, dus € 3.600,-, te vermeerderen met de wettelijke rente;

II. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 10.979,74 aan inkomstenderving, te vermeerderen met de wettelijke rente;

III. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een voorschot op inkomstenderving tot december 2024 van € 3.639,30, te vermeerderen met de wettelijke rente;

IV. bepaalt dat [gedaagde] in geval de Belastingdienst de bedragen of enig deel daarvan, die door [gedaagde] aan [eiseres] worden betaald ter zake van verlies van arbeidsvermogen, zou belasten met inkomstenbelasting en/of loon- en/of premieheffing op eerste aanmaning van [eiseres] zal vergoeden, met de bevoegdheid van [gedaagde] om op eigen kosten op naam van [eiseres] het standpunt van de Belastingdienst tot in hoogste instantie in rechte te bestrijden;

V. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van primair € 5.000,- ten titel van voorschot voor de behandeling bij U Center en subsidiair € 3.495,- ten titel van voorschot voor de behandelingen bij Kaylani Coaching & Therapie alsmede Optimaal Presteren Psycholoog, te vermeerderen met de wettelijke rente;

VI. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 1.155,- wegens te betalen eigen risico, te vermeerderen met de wettelijke rente;

VII. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 385,- ten titel van voorschot op te betalen eigen risico, te vermeerderen met de wettelijke rente;

VIII. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 27,72 wegens reiskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;

IX. de proceskosten tussen partijen compenseert, met veroordeling van [gedaagde] in de nakosten.

3.2.

[eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] diverse onrechtmatige daden als bedoeld in artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) jegens haar heeft gepleegd en dat [gedaagde] verplicht is de schade te vergoeden die zij daardoor heeft geleden en nog zal lijden. Daartoe stelt [eiseres] – samengevat – het volgende.

3.2.1.

[eiseres] is meermalen in haar jeugd en als volwassene op 26 december 2021 en op 15 mei 2022 het slachtoffer geworden van verbaal en fysiek geweld door [gedaagde] . De rol c.q. het gedrag van [gedaagde] werd getypeerd door beledigingen, intimidaties en mishandelingen van [eiseres] en overige gezinsleden. Voor het geweldsincident op 26 december 2021 heeft het OM [gedaagde] ook een strafbeschikking opgelegd, waartegen [gedaagde] geen verzet heeft ingesteld. Het incident op 15 mei 2022 was voor [eiseres] blijkens de dagvaarding de druppel die de emmer deed overlopen.

3.2.2.

Naar aanleiding van de incidenten werd [eiseres] ziek en stortte zij volledig in. Ze viel uit op haar werk en raakte arbeidsongeschikt wegens psychische klachten. In augustus 2022 is bij haar de diagnose posttraumatische stressstoornis (PTSS) vastgesteld waarvoor zij nog steeds diverse medische behandelingen nodig heeft.

3.2.3.

Door haar meermalen lichamelijk en psychisch te mishandelen heeft [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiseres] gehandeld. [gedaagde] moet als aansprakelijke partij de als gevolg van de mishandelingen ontstane schade vergoeden. [eiseres] heeft hiertoe diverse schadeposten opgevoerd. Ten eerste maakt [eiseres] aanspraak op immateriële schadevergoeding van € 4.000,-, omdat zij wegens de mishandelingen al geruime tijd significante beperkingen heeft moeten ondervinden in haar levensomstandigheden, meer specifiek in haar beroepsmogelijkheden en vrijetijdsbesteding. Daarnaast maakt [eiseres] aanspraak op schade uit inkomstenderving in de periode van arbeidsongeschiktheid van mei 2022 tot en met december 2024, welke schade volgens haar in causaal verband staat met het psychische letsel als gevolg van de mishandelingen. Verder voert [eiseres] als schadepost op de kosten die gemoeid zijn met de medische behandelingen die uit de mishandelingen voortvloeien en die niet door haar zorgverzekeraar worden gedekt. [eiseres] verwijst voor de noodzaak voor het volgen van deze (onder 3.1. sub V. genoemde) behandelingen naar overgelegde medische stukken. De gevorderde schade bestaat verder uit het eigen risico dat [eiseres] de afgelopen jaren aan haar zorgverzekeraar heeft moeten betalen, omdat zij gebruik heeft moeten maken van medische hulpverleners. Tot slot maakt [eiseres] aanspraak op reiskosten in verband met 42 bezoeken aan het Sinai centrum (expertisecentrum voor PTSS).

3.3.

[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure, waaronder primair de daadwerkelijke advocaatkosten ten bedrage van € 2.000,- tot en met de comparitie dan wel een bedrag aan salaris advocaat.

[gedaagde] stelt daarbij voorop dat hij de verstoorde relatie met [eiseres] zeer betreurt en dat hij niets liever wil dan de band met zijn dochter hersteld zien. [gedaagde] kan zich echter niet vinden in de aantijgingen van [eiseres] en voelt zich daarom genoodzaakt zich te verweren. Hij betwist onrechtmatige daden jegens [eiseres] te hebben begaan. Daartoe voert hij - samengevat - het volgende aan.

3.3.1.

[gedaagde] heeft zich nooit schuldig gemaakt aan enige fysieke of psychische mishandeling. Hij heeft er altijd alles aan gedaan om zijn kinderen liefdevol maar strikt op te voeden. Ook financieel nam hij zijn verantwoordelijkheid voor zijn kinderen. Geen van de door [eiseres] ingenomen stellingen over gebeurtenissen uit haar jeugd is ook maar enigszins onderbouwd en deze stellingen berusten ook niet op de waarheid. Bovendien zijn de vorderingen met betrekking tot de vermeende mishandelingen in de jeugd van [eiseres] allang verjaard. Verder betwist [gedaagde] [eiseres] op 26 december 2021 en 15 mei 2022 te hebben mishandeld. Op 26 december 2021 heeft [gedaagde] [eiseres] in een ruzie stevig vastgepakt om haar tot bedaren te brengen. [gedaagde] realiseert zich dat zijn hevige reactie geen schoonheidsprijs verdient, maar van mishandeling is naar zijn mening geen sprake. Op 15 mei 2022 was er ook een verbaal meningsverschil met stemverheffingen. Tot een handgemeen is het niet gekomen. [gedaagde] en [eiseres] hebben beiden een sterke persoonlijkheid en kunnen verbaal wat heftig op elkaar reageren, met woede-uitbarstingen tot gevolg, aldus [gedaagde] .

3.3.2.

Indien de rechtbank toch oordeelt dat het handelen van [gedaagde] als onrechtmatig moet worden aangemerkt, dan komt de gevorderde schade volgens [gedaagde] niet voor vergoeding in aanmerking. [gedaagde] betwist primair de veroorzaker te zijn geweest van de blauwe plekken van [eiseres] . Subsidiair meent hij met de betaling van € 400,- in de strafzaak aan zijn schadevergoedingsplicht te hebben voldaan, zodat er geen grond is voor toekenning van een aanvullend bedrag aan smartengeld. Ook de overige schadeposten moeten worden afgewezen, omdat het (juridisch) causaal verband tussen de vermeende mishandelingen en de door [eiseres] gestelde psychische klachten en daaruit voortvloeiende schade, waaronder kosten van medische behandelingen en arbeidsongeschiktheid, ontbreekt, aldus [gedaagde] .

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

Tussen partijen zijn er geschillen over de volgende onderwerpen:

- de vermeende mishandelingen in de jeugd van [eiseres] ;

- de vermeende mishandeling op 26 december 2021;

- de vermeende mishandeling op 15 mei 2022;

- de gestelde psychische klachten en daaruit voortvloeiende schadeposten en het causaal verband met de normschending.

De rechtbank zal deze onderwerpen hierna achtereenvolgens bespreken.

De vermeende mishandelingen in de jeugd van [eiseres]

4.2.

[eiseres] stelt dat er gedurende haar hele jeugd geweldsincidenten waren met [gedaagde] . Ter zitting heeft zij verklaard dat de voornaamste mishandelingen plaatsvonden toen zij nog heel klein was en broer [T.] nog niet was geboren of een baby was.

4.3.

[gedaagde] erkent dat er binnen het gezin verbale meningsverschillen waren, maar betwist dat deze tot fysiek geweld hebben geleid. De beleving van [eiseres] komt volgens [gedaagde] niet overeen met de werkelijkheid en er is ook geen enkel bewijs voorhanden waaruit zou moeten blijken dat hij zich daadwerkelijk schuldig heeft gemaakt aan lichamelijke dan wel psychische mishandelingen in de jeugd van [eiseres] . Los daarvan zijn de vorderingen van [eiseres] die voortvloeien uit gebeurtenissen van vóór 10 augustus 2011 verjaard op grond van artikel 3:310 lid 5 BW, aldus [gedaagde] .

4.4.

[eiseres] betwist dat van verjaring sprake is. Volgens haar is de verjaringstermijn pas gaan lopen in augustus 2022. Toen werd namelijk de diagnose PTSS bij haar vastgesteld en is zij bekend geworden met de schade die is ontstaan. Door de incidenten op 26 december 2021 en 15 mei 2022 zijn haar klachten exponentieel toegenomen en zijn de uitspattingen van [gedaagde] in haar jeugd weer naar boven gekomen, aldus [eiseres] .

4.5.

De rechtbank is van oordeel dat het beroep van [gedaagde] op verjaring slaagt. Dit licht zij hierna toe.

4.6.

Een vordering tot vergoeding van schade door letsel verjaart na verloop van vijf jaar na aanvang van de dag, volgend op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden (artikel 3:310 lid 1 BW).
Artikel 3:310 lid 4 BW bevat een verlengde verjaringstermijn, maar dit artikel is, gelet op het daarvoor geldende overgangsrecht, in dit geval niet van toepassing.

Op grond van artikel 3:310 lid 5 BW verjaart, indien de benadeelde minderjarig was op de dag waarop de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon bekend zijn geworden, de rechtsvordering slechts door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag volgende op die waarop de benadeelde meerderjarig is geworden.

4.7.

Het begrip “bekendheid” in deze bepaling moet subjectief worden opgevat en dat betekent dat het tijdstip van de verjaringstermijn niet gaat lopen voordat de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van schade in te stellen.1

Indien sprake is van een situatie waarin de schuldeiser de vordering niet geldend heeft kunnen maken en dit voortvloeit uit omstandigheden die aan de debiteur moeten worden toegerekend, is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de debiteur zich erop zou kunnen beroepen dat de vijfjarige verjaringstermijn een aanvang heeft genomen op het in artikel 3:310 lid 1 en 5 BW omschreven tijdstip. In een zodanig geval moet dan ook worden aangenomen dat de verjaringstermijn eerst een aanvang neemt wanneer die omstandigheden het geldend kunnen maken van de vordering niet langer verhinderen.2

4.8.

De rechtbank volgt [eiseres] niet in haar stelling dat augustus 2022 moet worden aangemerkt als het eerste te markeren moment waarop zij in staat was een rechtsvordering tegen [gedaagde] in te stellen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het procesdossier blijkt dat in 2017 al door medische hulpverlening is genoteerd dat [eiseres] bekend was met ADHD, psychische klachten en een burn-out (in 2015) en dat [eiseres] ook in november 2018 bij haar psycholoog melding heeft gemaakt van het feit dat zij ‘verschillende ingrijpende gebeurtenissen heeft meegemaakt in haar leven die ze als traumatisch omschrijft, met name in de gezinssituatie en pesterijen uit het verleden’, waarbij zij aangeeft met [gedaagde] sinds een half jaar geen contact meer te hebben.
[gedaagde] heeft verder onweersproken gesteld dat [eiseres] al haar hele leven komt met verwijten richting hem.

Tegen deze achtergrond heeft [eiseres] onvoldoende feiten of omstandigheden aangevoerd - en met bewijsstukken onderbouwd -, waaruit blijkt van de duur, de stelselmatigheid en de ernst van de gestelde mishandelingen, die de conclusie toelaten dat [gedaagde] aan [eiseres] zodanig geestelijk letsel heeft toegebracht dat zij als gevolg van de daardoor bij haar ontstane psychische toestand niet in staat is geweest haar vorderingsrecht eerder uit te oefenen.3 De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de vijfjarige verjaringstermijn een aanvang heeft genomen op 10 augustus 2006, de dag nadat [eiseres] meerderjarig is geworden.

4.9.

Nu de dagvaarding op 19 februari 2024 en daarmee buiten de verjaringstermijn is uitgebracht, zijn alle vorderingen van [eiseres] voor zover die zien op vermeende mishandelingen door [gedaagde] van vóór 10 augustus 2011 (en daarmee in haar hele jeugd) op grond van artikel 3:310 lid 5 BW verjaard.

4.10.

Deze vorderingen zouden - de verjaring weggedacht - overigens ook geen kans van slagen hebben gehad, omdat [eiseres] in de dagvaarding enkel een beschrijving geeft van haar eigen beleving van diverse gebeurtenissen in haar (vroege) jeugd zonder deze met bewijsstukken, zoals bijvoorbeeld een verklaring van medici, familie of vrienden, te onderbouwen. Daardoor is, gelet op de betwisting door [gedaagde] , niet in rechte komen vast te staan dat [gedaagde] [eiseres] in haar jeugd heeft mishandeld.

De vermeende mishandeling op 26 december 2021

4.11.

Vast staat dat het kerstdiner op 26 december 2021 eindigde in een conflict tussen [gedaagde] en [eiseres] . [eiseres] was overstuur en wilde weggaan. Er werd over en weer geschreeuwd en in de gang ontstond een schermutseling. Partijen hebben vervolgens een andere lezing over wat er is gebeurd.

4.12.

Aan de hand van de stukken en het verhandelde ter zitting zal de rechtbank beoordelen of het gedrag van [gedaagde] tegen [eiseres] , bestaande uit het vastpakken bij haar armen, het bij de keel grijpen en het trappen op haar voet, dat aan de vorderingen ten grondslag is gelegd, in rechte vast staat en onrechtmatig handelen oplevert.

4.13.

Niet in geschil is dat de officier van justitie [gedaagde] een strafbeschikking voor eenvoudige mishandeling op 26 december 2021 heeft opgelegd, die inmiddels onherroepelijk is. Partijen verschillen van mening wat voor bewijskracht aan deze beschikking toekomt, maar dat kan in het midden blijven. Wat in deze civiele zaak is aangevoerd levert namelijk voldoende bewijs op van de mishandeling van [eiseres] door [gedaagde] op 26 december 2021. Dit licht de rechtbank hierna toe.

4.14.

[gedaagde] erkent dat hij [eiseres] in de gang van zijn woning stevig bij haar armen heeft vastgepakt. De stelling van [eiseres] dat dit tot blauwe plekken op haar armen heeft geleid vindt ondersteuning in de door haar overgelegde foto’s met bijbehorende metadata. Ter zitting heeft [gedaagde] ook verklaard dat het zou kunnen dat het vastpakken blauwe plekken op haar armen heeft gegeven. Hoewel [gedaagde] betwist dat hij op de voet van [eiseres] heeft getrapt, laten de overgelegde foto’s ook blauwe plekken bovenop haar voet zien. Bij gebrek aan een alternatieve verklaring hiervoor moet worden aangenomen dat ook dit letsel door [gedaagde] bij de schermutseling is veroorzaakt.

Deze gedragingen van [gedaagde] , waarbij fysieke schade aan een ander is toegebracht, vallen onder mishandeling en zijn naar het oordeel van de rechtbank als een onrechtmatig handelen jegens [eiseres] aan te merken.

4.15.

Dat [gedaagde] [eiseres] bij de keel heeft gegrepen wordt door hem ontkend en is verder niet onderbouwd, zodat deze gedraging niet is komen vast te staan.

4.16.

Op basis van het voorgaande concludeert de rechtbank dat [gedaagde] op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk is voor de (materiële en immateriële) schade als gevolg van bovenvermeld onrechtmatig handelen (hierna genoemd: de mishandeling op 26 december 2021). Vervolgens is het in beginsel aan [eiseres] om te stellen en zo nodig te bewijzen dat zij schade heeft geleden en tot welke omvang, alsmede dat er sprake is van een causaal verband tussen de gestelde schade en de mishandeling op 26 december 2021. Hierop gaat de rechtbank onder 4.20 ev. nader in.

De vermeende mishandeling op 15 mei 2022

4.17.

[eiseres] stelt dat zij bij het bezoek aan [gedaagde] op 15 mei 2022 door hem werd aangesproken op haar kleding en werd bekritiseerd vanwege het feit dat zij cola in plaats van alcohol bij het eten wilde nuttigen. Dit mondde uit in een ruzie waarbij [gedaagde] haar hardhandig met beide armen vastpakte en in haar gezicht begon te schreeuwen, aldus [eiseres] .

4.18.

[gedaagde] erkent dat dit etentje uitliep op geruzie, met stemverheffingen over en weer, maar hij betwist dat het tot een handgemeen is gekomen.

4.19.

Op basis van de verklaringen van partijen neemt de rechtbank als vaststaand aan dat er op 15 mei 2022 een hevige woordenwisseling tussen hen heeft plaatsgevonden. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] haar vervolgens bij de armen vastgepakt en heeft zij zich kunnen lostrekken. In de dagvaarding stelt [eiseres] weliswaar dat dit incident resulteerde in pijn en letsel, maar dit heeft zij niet in haar aangifte bij de politie aangegeven en ter zitting heeft zij ook bevestigd dat zij bij het incident geen fysiek letsel heeft opgelopen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres] tegenover de betwisting door [gedaagde] daarom onvoldoende onderbouwd dat de gedragingen van [gedaagde] onder mishandeling vallen en daarmee onrechtmatig handelen jegens haar opleveren. Van een onrechtmatige daad als bedoeld in artikel 6:162 BW is dus geen sprake.

De gestelde psychische klachten en daaruit voortvloeiende schadeposten en het causaal verband met de normschending

4.20.

Uit het voorgaande volgt dat alleen de schade als gevolg van de mishandeling op 26 december 2021 voor vergoeding in aanmerking komt.

4.21.

[eiseres] stelt dat zij door de mishandeling psychische (PTSS) klachten heeft ontwikkeld en daardoor schade heeft geleden in de vorm van inkomstenderving (verlies van verdienvermogen), kosten van medische behandelingen, eigen risico zorgverzekering, reiskosten en smartengeld.

4.22.

[gedaagde] voert aan het juridisch causaal verband tussen de gestelde schade en de mishandeling op 26 december 2021 ontbreekt. Volgens [gedaagde] is [eiseres] vanwege haar pre-existente kwalen (paniek- en angstaanvallen) al jaren bekend bij diverse geestelijke gezondheidsinstanties voor complexe gedragsproblematiek. Zij kent ook een verleden met veel alcohol, drugs en foute vriendjes. Zij heeft verder niet direct na de incidenten op 26 december 2021 en 15 mei 2022 melding gedaan van mishandeling door [gedaagde] . Pas maanden later, op 20 september 2022, heeft zij aangifte bij de politie gedaan. Tegen deze achtergrond heeft [eiseres] haar stellingen over de medische causaliteit, die zij uitsluitend heeft gestaafd met informatie van haar eigen psychologen (die er niet zijn om de objectieve waarheid te achterhalen), onvoldoende deugdelijk onderbouwd, aldus [gedaagde] .


Geen toepassing van de omkeringsregel

4.23.

[eiseres] heeft met betrekking tot het causaal verband een beroep gedaan op de omkeringsregel, maar aan de vereisten voor toepassing daarvan is naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan.

4.24.

Ingevolge vaste rechtspraak strekt de omkeringsregel ertoe dat in bepaalde gevallen een uitzondering wordt gemaakt op de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in die zin dat het bestaan van causaal verband (in de zin van condicio sine qua non-verband) tussen een onrechtmatige daad of tekortkoming en het ontstaan van de schade wordt aangenomen, tenzij degene die wordt aangesproken bewijst - waarvoor in het kader van het hier te leveren tegenbewijs voldoende is: aannemelijk maakt - dat de bedoelde schade ook zonder die gedraging of tekortkoming zou zijn ontstaan. Voor toepassing van deze regel is vereist dat sprake is geweest van een gedraging in strijd met een norm die strekt tot het voorkomen van een specifiek gevaar ter zake van het ontstaan van schade, en dat degene die zich op schending van deze norm beroept, ook bij betwisting aannemelijk heeft gemaakt dat in het concrete geval het (specifieke) gevaar waartegen de norm bescherming beoogt te bieden, zich heeft verwezenlijkt.4 Die situatie doet zich hier niet voor. Schending van een norm die bedoeld is om een specifiek gevaar voor het ontstaan van schade te voorkomen is niet aan de orde. Daarom is er in dit geval geen plaats voor toepassing van de omkeringsregel.

Maatstaf

4.25.

Nu de omkeringsregel niet van toepassing is, geldt als uitgangspunt dat op [eiseres] de stelplicht en (zo nodig) de bewijslast rust van haar stelling dat sprake is van (juridisch) causaal verband tussen de mishandeling op 26 december 2021 en de door haar gestelde psychische klachten en de daaruit voortvloeiende schade.

Aan het te leveren bewijs mogen geen al te hoge eisen worden gesteld, in die zin dat het ontbreken van een specifieke medische aantoonbare verklaring voor de klachten niet in de weg staat aan het oordeel dat het oorzakelijke verband geleverd is. Voor het juridische causale verband is echter wel vereist dat (1) de klachten als zodanig daadwerkelijk bestaan en (2) die klachten mede gelet op de toedracht van het incident daaraan redelijkerwijs kunnen worden toegeschreven. Voor de beantwoording van de eerste vraag is beslissend of sprake is van een plausibel – in de zin van een consistent, consequent en samenhangend – patroon van klachten. Bij de beantwoording van de tweede vraag geldt bij medisch niet-objectiveerbaar letsel dat het bewijs van het oorzakelijk verband veelal geleverd zal zijn indien komt vast te staan dat het slachtoffer voor het incident deze klachten niet had, de klachten op zich door het ongeval veroorzaakt kunnen worden en een alternatieve verklaring voor de klachten ontbreekt.

Het bestaan van psychische klachten

4.26.

De rechtbank is van oordeel dat op basis van de overgelegde medische stukken uit de behandelend sector het bestaan van psychische (PTSS) klachten bij [eiseres] voldoende is komen vast te staan. De vraag is of deze klachten en de daaruit voortvloeiende schade zijn te relateren aan de mishandeling op 26 december 2021.

Juridisch causaal verband

4.27.

[eiseres] heeft ter onderbouwing van haar stelling dat het causaal verband aanwezig is medische stukken, waaronder verslagen en behandelplannen, ingebracht van haar psychologen. Uit een overgelegde brief van twee psychologen, werkzaam bij het Sinai Centrum, van vermoedelijk 4 augustus 2022 - dat deels zwart gemaakt is - blijkt dat [eiseres] door haar huisarts is doorverwezen vanwege een vermoeden van PTSS klachten door het doormaken van fysieke mishandeling binnen het gezin in het verleden en heden. In die brief is verder het volgende vermeld:
“Cliënte heeft sinds het overlijden van moeder in 2019 in toenemende mate last van minstens wekelijkse intrusieve herinneringen aan het fysiek geweld, dagelijks nachtmerries, hevige angstreacties inclusief hyperventilatie bij triggers, vermijding van plaatsen en mensen gerelateerd aan de traumatische gebeurtenissen. Daarnaast rapporteert cliënte negatieve overtuigingen over zichzelf en anderen, een bijna constante negatieve gemoedstoestand, verlies van interesse in bijna alle activiteiten, en schuldgevoelens over de traumatische gebeurtenissen. Zij rapporteert ook constante waakzaamheid, sterke schrikreacties, prikkelbaar gedrag en inslaap en doorslaapklachten, waarbij cliënte elke nacht wakker wordt van nachtmerries. Daarnaast heeft cliënte last van een sombere stemming, moeite om te genieten maar als zij zich er toe zet lukt het nog wel, en verlies van energie. (..) Classificerend zijn er voldoende aanwijzingen voor PTSS en een depressieve stoornis (matig).”

4.28.

[eiseres] heeft ook nog een aanvullende brief van een psycholoog en verpleegkundig specialist, werkzaam bij het Sinai centrum, in het geding gebracht. Die brief vermeldt de behandeling die zij sinds april 2023 volgt voor de volgende diagnoses: PTSS, aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis: gecombineerd beeld, autismespectrumstoornis, depressieve stoornis: eenmalige episode – matig.

4.29.

De rechtbank stelt vast dat al deze medische informatie afkomstig is uit de behandelend sector en klaarblijkelijk is gebaseerd op het eigen verhaal van [eiseres] . Dat de door [eiseres] gestelde ernstige psychische klachten gerelateerd kunnen worden aan de mishandeling op 26 december 2021, is niet vastgesteld en onderbouwd met objectief medisch onderzoek. Dat had wel gemoeten, zoals [gedaagde] terecht stelt, gelet op een aantal na te melden contra-indicaties.

4.29.1.

Uit het procesdossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat [eiseres] namelijk al jaren vóór de mishandeling op 26 december 2021 bekend was met pre-existente psychische klachten. Verzekeringsarts P . Quale van het UWV heeft het in zijn verslag van 28 november 2023 betreffende de beoordeling WIA per einde wachttijd, over een complex beeld met meerdere aandoeningen. Uit dat verslag blijkt ook dat [eiseres] tot 2020 een Participatiewet-uitkering ontving en dat zij door de gemeente Amstelveen naar werk bij Sociomerce B.V. is begeleid waar zij onder begeleiding van een jobcoach tot 20 april 2022 als lead generation specialist in dienst was. Zij is volledig arbeidsongeschikt geraakt voor haar werk, waarna haar dienstverband niet is verlengd. Volgens het verslag van verzekeringsarts P . Quale van het UWV en het daarop volgende UWV-besluit tot WIA-uitkering per 21 augustus 2023 was haar eerste ziektedag 23 augustus 2021. De ex-werkgever van [eiseres] heeft in zijn e-mail van 17 januari 2023 ook verklaard dat zij in augustus 2021 is uitgevallen. [eiseres] stelt dat deze datum niet juist is en dat zij in 2022 nog heeft gewerkt.

4.30.

[eiseres] heeft geen nader inzicht gegeven over haar medische situatie kort vóór en na de mishandeling op 26 december 2021. Daarvoor was zeker aanleiding, gelet op de hiervoor vermelde pre-existente klachten. De door haar ervaren klachten zouden gezien de medisch beschikbare informatie ook het gevolg kunnen zijn van doorgemaakte life events zoals ziekte en overlijden van haar moeder, jeugdtrauma’s (scheiding ouders, mishandelingen door anderen, pestgedrag), een auto-ongeluk en een netvliesloslating. Die zouden dus een alternatieve verklaring kunnen vormen voor de psychische klachten waarvoor zij zich heeft laten behandelen.

4.31.

[eiseres] heeft niet aannemelijk gemaakt - de nu voorhanden zijnde gegevens zijn daarvoor in ieder geval niet toereikend - dat zij haar psychische (PTSS) klachten heeft gekregen omdat [gedaagde] haar op 26 december 2021 heeft mishandeld. Het juridisch causaal verband tussen de uit de PTSS klachten voortvloeiende schade en de mishandeling op 26 december 2021 is dus niet komen vast te staan.

Conclusie schadeposten inkomensschade, kosten medische behandelingen en reiskosten

4.32.

Dit betekent dat de vorderingen van [eiseres] tot vergoeding van inkomensschade, kosten voor het volgen van medische behandelingen en reiskosten, die alle gerelateerd zijn aan het psychische letsel, daarop stranden.

4.33.

[eiseres] heeft nog bewijs aangeboden van haar stelling over het ingangsmoment van haar arbeidsongeschiktheid, maar voor bewijslevering is onder bovengenoemde omstandigheden geen plaats. Naast het feit dat [eiseres] niet aan haar stelplicht heeft voldaan, kan bewijslevering op dit punt niet tot een andere uitkomst leiden, gelet op wat de rechtbank hiervoor over het ontbreken van benodigde objectieve medische gegevens, in het licht van de pre-existentie, heeft overwogen.

Schadepost eigen risico ziektekosten

4.34.

De vordering van [eiseres] tot vergoeding van het eigen risico in de jaren 2021 tot en met 2024, voor zover die kosten zijn gemaakt voor de behandeling van haar psychische klachten, slaagt om dezelfde reden niet. [eiseres] heeft niet voldoende concreet het verband aangegeven tussen de mishandeling op 26 december 2021 en medische kosten die zij als gevolg daarvan zelf heeft betaald. Dat [eiseres] voor haar blauwe plekken op haar armen en voet een medische behandeling heeft moeten ondergaan is gesteld noch gebleken. Ook deze schadepost zal daarom bij gebrek aan een onderbouwing worden afgewezen.

Smartengeld

4.35.

[eiseres] stelt dat zij recht heeft op een vergoeding van smartengeld van € 4.000,-, omdat zij wegens de mishandeling al geruime tijd significante beperkingen heeft moeten ondervinden in haar levensomstandigheden, meer specifiek in haar beroepsmogelijkheden en vrijetijdsbesteding. Op het bedrag van € 4.000,- moet in mindering worden gebracht de € 400,- die [gedaagde] al in de strafzaak heeft voldaan, zodat een vordering van € 3.600,- resteert. [eiseres] verwijst ter onderbouwing van haar vordering naar een zaak uit de Smartengeldgids, met nummer 2101 (schadebedrag € 6.333).

4.36.

[gedaagde] voert aan dat de vordering moet worden afgewezen. Volgens [gedaagde] heeft hij met de betaling van € 400,- in de strafzaak ruimschoots voldaan aan zijn betalingsverplichting. Hij verwijst naar zaken uit de Smartengeldgids, met nummers 2752, 709, 857, waarin schadebedragen tussen € 150,- en € 250,- zijn toegekend.

4.37.

De rechtbank stelt voorop dat de rechter bij de vaststelling van de omvang van immateriële schadevergoeding acht moet slaan op alle omstandigheden van het geval, zoals in dit geval de aard en mate van verwijtbaarheid van de schadeveroorzakende gedraging, de aard van de aansprakelijkheid, de aard en de ernst van het letsel en, in het verlengde hiervan, de aard, ernst en duur van de pijn, het verdriet en de gederfde levensvreugde. Daarnaast moet de rechter ook letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, rekening houdend met de sindsdien opgetreden geldontwaarding.

4.38.

De rechtbank is van oordeel dat de situatie van [eiseres] niet vergelijkbaar is met de zaak waarnaar zij verwijst. In die zaak ging het om mishandeling van twee kinderen door hun vader gedurende een periode van twee jaren waardoor er bij beiden trauma gerelateerde klachten zijn ontstaan. Zoals de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld kunnen de psychische klachten bij [eiseres] als gevolg van de mishandeling op 26 december 2021 niet in rechte worden aangenomen. Wel heeft [eiseres] blauwe plekken op haar armen en op haar voet opgelopen die in redelijkheid kunnen worden toegerekend aan de mishandeling op 26 december 2021. Hoewel het gaat om oppervlakkig en beperkt letsel, is dit vervelend voor [eiseres] geweest. Met inachtneming van deze omstandigheden en aansluitend bij vergelijkbare gevallen acht de rechtbank, gezien de aard, duur en ernst van het letsel, een bedrag van € 400,- (inclusief wettelijke rente) een billijke vergoeding. Voor een hoger bedrag ziet de rechtbank, mede gelet ook op wat hiervoor over de diverse schadeposten en het juridisch causaal verband is overwogen, geen aanleiding. Nu [gedaagde] met de betaling van € 400,- in de strafzaak de schade al heeft vergoed, is er geen grond voor toewijzing van de vordering.

Slotsom

4.39.

Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de schadevorderingen van [eiseres] moeten worden afgewezen. De nevenvordering onder IV. deelt in het lot van de afwijzing. Het overige dat door partijen is aangevoerd behoeft geen afzonderlijke bespreking meer.

Proceskosten

4.40.

Hoewel de rechtbank [eiseres] grotendeels in het ongelijk heeft gesteld, kan, gelet op wat hiervoor is overwogen over het onrechtmatig handelen van [gedaagde] , niet worden gezegd dat de ingestelde vordering kwalificeert als misbruik van procesrecht of tot een onrechtmatige daad leidt. Er zijn daarom geen buitengewone omstandigheden die een volledige vergoedingsplicht van de proceskosten rechtvaardigen.5 De proceskosten zullen daarom niet worden begroot op de daadwerkelijk door [gedaagde] gemaakte advocaatkosten ten bedrage van € 2.000,-. Ook is er geen grond voor toekenning van een ander bedrag aan salaris advocaat.

Vanwege de familierechtelijke betrekking zal de rechtbank de proceskosten tussen partijen compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. ECLI:NL:RBNHO:2024:13294