Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNHO 231024 mishandeling na afloop voetbalwedstrijd; smartengeld gebroken neus € 1000,00; psychische schade en/of hersenletsel komt niet vast te staan

RBNHO 231024 mishandeling na afloop voetbalwedstrijd; smartengeld gebroken neus € 1000,00; psychische schade en/of hersenletsel komt niet vast te staan
- afwijzing HH; richtlijnen DLR bieden aanknopingspunten voor begroten schade, niet voor het bestaan daarvan

 

2De verdere beoordeling

2.1.

Bij akte van 26 juli 2024 heeft [gedaagde] een aantekening van een mondeling vonnis van de strafrechter overgelegd. Uit de aantekening blijkt dat de strafrechter hem heeft veroordeeld voormishandeling en een poging tot zware mishandeling. Daaruit blijkt ook dat [eiser] in de strafprocedure niet-ontvankelijk is verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding. In de akte heeft [gedaagde] zijn standpunt herhaald dat sprake was van zelfverdediging. Ook heeft hij een eigen verklaring overgelegd.

2.2.

[eiser] heeft hierop bij akte van 28 augustus 2024 gereageerd. Hij stelt dat hij zelf heeft verzocht om niet-ontvankelijk verklaard te worden in de strafprocedure zodat hij het recht zou houden om in deze procedure schadevergoeding te vorderen.

2.3.

Omdat [gedaagde] is veroordeeld in de strafprocedure, staat in deze procedure in beginsel vast dat hij onrechtmatig heeft gehandeld. Weliswaar heeft hij aangevoerd dat hij zou hebben gehandeld uit zelfverdediging, maar dit heeft hij onvoldoende onderbouwd. Zijn eigen verklaring is daartoe onvoldoende. Hij heeft ook niet toegelicht waarom de strafrechter – als sprake zou zijn geweest van zelfverdediging – hem alsnog heeft veroordeeld. Daarom slaagt dit betoog niet en staat vast dat hij onrechtmatig heeft gehandeld.

2.4.

De vervolgvraag is welke schade [eiser] hierdoor heeft geleden. [eiser] vordert -samengevat – vergoeding van medische kosten, vervoerskosten, kosten van huishoudelijke hulp, verzorgingskosten en immateriële schadevergoeding. De kantonrechter zal deze vordering per schadepost bespreken.

Materiële schade

2.5.

[eiser] stelt dat hij als gevolg van het incident € 225,09 aan medische kosten heeft moeten maken. Deze kosten zijn voor zijn eigen rekening gebleven vanwege het eigen risico van zijn zorgverzekering. Ter onderbouwing heeft hij een overzicht van zorgkosten van zijn zorgverzekeraar overgelegd. Hieruit blijkt dat er op 27 oktober 2022 drie facturen van de afdeling kaakchirurgie van het Rode kruis ziekenhuis zijn voldaan, ter waarde van € 225,09. Daarmee heeft hij voldoende aannemelijk gemaakt dat hij de gevorderde zorgkosten heeft gemaakt vanwege het incident, zodat deze kunnen worden toegewezen.

2.6.

Daarnaast stelt [eiser] dat hij € 50,00 aan vervoers- en parkeerkosten heeft gemaakt voor de bezoeken aan het ziekenhuis. Hij heeft hiervoor echter geen enkel betalingsbewijs overgelegd. Daarom heeft hij onvoldoende onderbouwd dat hij deze kosten heeft gemaakt. De vordering tot vergoeding van deze kosten zal daarom worden afgewezen.

2.7.

Verder vordert [eiser] vergoeding van de kosten voor huishoudelijke hulp en kosten van verzorging. Hij stelt dat hij gedurende 13 weken hulp nodig heeft gehad in de huishouding vanwege het opgelopen letsel. Daarbij voert hij aan dat hij normaal gesproken 25% van de werkzaamheden in huis verricht en daar tijdens het herstel niet meer toe in staat was. Onder verwijzing naar de richtlijnen van de Letselschaderaad vordert hij daarom een bedrag van € 629,25. Daarnaast vordert hij een bedrag van € 250,00 voor kosten van verzorging door zijn moeder (€ 50,00 per dag).

2.8.

Volgens vaste rechtspraak geldt dat wanneer familie en vrienden van het slachtoffer huishoudelijke hulp en verpleging verlenen waarvoor niet wordt betaald, onder omstandigheden toch kan worden geoordeeld dat voor deze hulp een vergoeding moet worden betaald. Hierbij mag geen hogere vergoeding worden toegewezen dan het geschatte bedrag van verpleging of huishoudelijke hulp. De richtlijnen van de Letselschaderaad bieden daarbij aanknopingspunten voor het begroten van de schade, maar niet voor het bestaan daarvan.

2.9.

Het lag daarom op de weg van [eiser] om de noodzaak van huishoudelijke hulp te onderbouwen en gegevens te verstrekken over de omvang van de hulp. Hij heeft echter onvoldoende concreet gemaakt welke taken van hem zijn overgenomen, gedurende welke periode en door wie. Hetzelfde geldt voor de gevorderde kosten van verzorging. De enkele stelling dat hij behoefte had aan huishoudelijke hulp en verzorging, is daartoe onvoldoende. [eiser] heeft daarom, voor wat deze kosten betreft, niet aan zijn stelplicht voldaan. Zijn vordering tot vergoeding van kosten van huishoudelijke hulp en verzorging wordt afgewezen.

Immateriële schade

2.10.

Daarnaast vordert [eiser] € 3.500,00 aan immateriële schadevergoeding (smartengeld). Hij stelt dat hij een gebroken neus en lichte hersenschudding aan het incident heeft overgehouden. Daarnaast stelt hij dat hij mentale klachten heeft ontwikkeld in de vorm van (onder meer) angst, slecht slapen, stress en concentratieproblemen. [gedaagde] betwist (de hoogte van) deze kosten.

2.11.

Op de zitting heeft [eiser] verklaard dat zijn arts geen hersenschudding heeft vastgesteld. De gestelde hersenschudding staat dus niet vast. Voor het bestaan van de gestelde psychische schade geldt dat [eiser] voldoende concrete gegevens moet aanvoeren. Daarvoor is nodig dat naar objectieve maatstaven het bestaan van het geestelijk letsel kan worden vastgesteld.1 In de door [eiser] overgelegde stukken en zijn toelichting daarop, zijn echter onvoldoende concrete aanknopingspunten te vinden om vast te stellen dat sprake is van geestelijk letsel, zodat dit evenmin is vast komen te staan. Daarom staat in deze procedure alleen vast dat [eiser] aan het voorval een gebroken neus heeft overgehouden.

2.12.

Bij de begroting van het smartengeld moet de rechter rekening houden met alle omstandigheden van het geval, zoals de aard en ernst van het letsel, de aard van de verweten gedraging (de mate aan verwijtbaarheid), de aard van de aansprakelijkheid en de mate waarin het rechtsgevoel van de benadeelde is geschokt. De rechter moet ook letten op wat Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen hebben toegewezen (met inachtneming van de sinds die uitspraken opgetreden geldontwaarding). In de Smartengeldgids worden verschillende categorieën letsel benoemd. De kantonrechter categoriseert het letsel van [eiser] als een ‘licht letsel’. [eiser] had een gebroken neus en is geopereerd. De neus kon worden rechtgezet. Hij heeft ook niet gesteld dat hij blijvende klachten heeft overgehouden. Daarnaast houdt de kantonrechter rekening met de ernst van de gedraging, namelijk het bewust slaan en trappen door [gedaagde]. Rekening houdend met hetgeen rechters in vergelijkbare zaken aan smartengeld toekennen, is de gevorderde schadevergoeding te hoog. De kantonrechter zal het gevorderde bedrag daarom toewijzen tot een bedrag van € 1.000,00 en voor het overige afwijzen.

Conclusie

2.13.

De slotsom is dat de kantonrechter € 225,09 zal toewijzen aan materiële en € 1.000,00 aan immateriële schadevergoeding.

Overige kosten

2.14.

[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De hoofdvordering valt niet onder het toepassingsbereik van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De kantonrechter zal daarom de gevorderde vergoeding toetsen aan de oriëntatiepunten voor de beoordeling van dergelijke vorderingen uit het Rapport BGK-integraal, maar met toepassing van de wettelijke tarieven die geacht worden redelijk te zijn. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten is slechts toewijsbaar, indien deze kosten in redelijkheid zijn gemaakt en de omvang daarvan eveneens redelijk is.

2.15.

De vordering van [eiser] is hoger dan het in het Rapport Voor-werk II gehanteerde forfaitaire tarief, dat in zijn algemeenheid redelijk wordt geacht. Uit de stellingen van [eiser] kan niet worden afgeleid dat [eiser] duidelijk meer buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt dan in dit tarief is besloten. De door [eiser] gemaakte kosten moeten dan ook als onredelijk worden aangemerkt, voor zover zij het forfaitaire tarief overschrijden. De vordering zal daarom worden toegewezen tot een bedrag gelijk aan twee punten van het toepasselijk liquidatietarief in eerste aanleg, met een maximum van 15% van de toe te wijzen hoofdsom en de tot de dagvaarding verschenen rente. De kantonrechter zal daarom € 183,76 toewijzen.

2.16.

[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:

- kosten van de dagvaarding

107,32

 

- griffierecht

214,00

 

- salaris gemachtigde

337,50

(2,5 punten × € 135,00)

Totaal

658,82

 

 

ECLI:NL:RBNHO:2024:11430