Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 020518 Adoptiezoon stelt dat adoptiemoeder hem mishandeld heeft; bewijsopdracht adoptiezoon

RBROT 020518 Adoptiezoon stelt dat adoptiemoeder hem mishandeld heeft; bewijsopdracht adoptiezoon

Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – verkort weergegeven – om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. te verklaren voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden en zo mogelijk nog te lijden schade;
II. [gedaagde] te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met rente;
III. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, vermeerderd met nakosten en de wettelijke rente daarover.

3.2.
Aan zijn vordering legt [eiser] het volgende ten grondslag. In de periode van 1 januari 2000 tot en met 21 december 2007 heeft [gedaagde] [eiser] stelselmatig mishandeld. [gedaagde] sloeg [eiser] met een riem, haar vuisten, de platte hand en de onderkant van een Pringles bus. Ook werd [eiser] regelmatig opgesloten in de meterkast, soms tot diep in de nacht. Door de stelselmatige mishandelingen had [eiser] vaak een blauw oog, liep hij een bloedneus op en zat zijn lichaam onder de blauwe plekken en striemen. Ook is [eiser] regelmatig door [gedaagde] bedreigd. [eiser] heeft als gevolg van dit alles schade geleden, bestaande uit geestelijk letsel – waaronder (angst)stoornissen en trauma’s – en inkomensschade. Daarnaast vordert [eiser] smartengeld.

Ter zitting is de vordering nog toegelicht in die zin dat deze zo moet worden begrepen dat gevorderd wordt te verklaren voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden en zo mogelijk nog te lijden schade als gevolg van de onrechtmatige daad van [gedaagde] .

3.3.
[gedaagde] voert verweer en betwist dat zij [eiser] zou hebben mishandeld en/of bedreigd. [eiser] heeft hetgeen hij stelt omtrent de handelingen van [gedaagde] in het geheel niet geconcretiseerd naar datum, tijd en/of locatie. [eiser] heeft dus niet voldaan aan de stelplicht. Overigens kunnen sommige handelingen feitelijk gezien niet hebben plaatsgevonden, zo was de meterkast te klein om iemand in op te sluiten en kan [gedaagde] onmogelijk slaande bewegingen hebben verricht vanwege vele operaties aan haar arm. Daarnaast is naar aanleiding van de aangifte niet tot vervolging overgegaan en is over de gestelde mishandelingen niets bekend bij de instanties die [eiser] hebben behandeld.

Ook de gestelde klachten worden niet aannemelijk gemaakt of onderbouwd. Daarnaast geldt dat als [eiser] al schade heeft geleden, niet is komen vast te staan dat deze voortvloeit uit het vermeend onrechtmatig handelen van [gedaagde] . Tot slot voert [gedaagde] aan dat de (geld)vorderingen van [eiser] reeds lange tijd zijn verjaard.

De beoordeling

Verjaring?

4.1.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat de vordering van [eiser] is verjaard. [gedaagde] stelt dat uit artikel 3:310 lid 5 BW volgt dat na verloop van 5 jaar nadat [eiser] bekend is geworden met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon de vordering is verjaard. De schade heeft zich immers direct geopenbaard en ook is onmiddellijk duidelijk wie de schade heeft veroorzaakt. Het onrechtmatig handelen van [gedaagde] zou hebben plaatsgevonden in de periode 2000 – 2008, zodat reeds meer dan 5 jaar is verstreken. Tot slot heeft [gedaagde] ter zitting verzocht om in de gelegenheid te worden gesteld om op het standpunt van [eiser] ter zake de redelijkheid en billijkheid te reageren.

4.2.
[eiser] betwist dat sprake is van verjaring. [eiser] voert aan dat hij minderjarig was en de gevolgen van het instellen van een vordering niet kon overzien. Daarnaast voert [eiser] aan dat hij niemand over de mishandelingen heeft verteld omdat hij dit niet durfde en dat hij als kind een zelfmoordpoging heeft gedaan. De termijn dient in dit geval, zoals blijkt uit jurisprudentie, op grond van de redelijkheid en billijkheid te worden opgerekt, aldus [eiser] .

4.3.
Het verzoek van de zijde van [gedaagde] om gelegenheid te krijgen te reageren op het beroep dat [eiser] in dit verband doet op de redelijkheid en billijkheid wordt afgewezen. De zitting is bedoeld om inlichtingen te verschaffen en standpunten uit te wisselen, waarbij alle relevante aspecten van het geschil aan de orde komen. [gedaagde] heeft aangevoerd dat sprake is van verjaring van de vordering. Het lag daarom in de rede dat [eiser] , die op dit standpunt nog niet had kunnen reageren, dit ter zitting zou doen. [gedaagde] had hierop bedacht moeten zijn en moeten begrijpen dat dit punt ter zitting zou worden besproken, waarbij zij de gelegenheid zou krijgen om te reageren op hetgeen [eiser] naar voren zou brengen. Het verzoek om deze gelegenheid alsnog te krijgen is niet gemotiveerd. Dat het ter zitting niet of onvoldoende mogelijk was is door [gedaagde] niet gesteld en onderbouwd.

4.4.
Indien de – door [eiser] gestelde en door [gedaagde] betwiste – mishandeling niet komt vast te staan, wordt de (geld)vordering van [eiser] afgewezen. Het verweer dat de vordering is verjaard behoeft in dat geval geen bespreking.

Indien wél zou komen vast te staan dat [gedaagde] [eiser] heeft mishandeld geldt het volgende. De vordering verjaart ingevolge artikel 3:310 lid 1 BW door verloop van vijf jaren, te rekenen vanaf de dag volgend op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de aansprakelijke persoon bekend is geworden, en in ieder geval door verloop van twintig jaar na de gebeurtenis waardoor de schade is ontstaan. Het begrip “bekendheid” in deze bepaling moet subjectief worden opgevat en dat betekent dat het tijdstip van de korte verjaringstermijn niet gaat lopen voordat de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van schade in te stellen (HR 31 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL8168, Saelman/ziekenhuis ). Indien sprake is van een situatie waarin de schuldeiser de vordering niet geldend heeft kunnen maken en dit voortvloeit uit omstandigheden die aan de debiteur moeten worden toegerekend, is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de debiteur zich erop zou vermogen te beroepen dat de vijfjarige verjaring een aanvang heeft genomen op het in artikel 3:310 lid 1 BW omschreven aanvangstijdstip daarvan. In zodanig geval moet dan ook worden aangenomen dat de verjaringstermijn eerst een aanvang neemt wanneer die omstandigheden het geldend kunnen maken van de vordering niet langer verhinderen (zie: HR 23 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2748).

4.5.
Uit de brief van 3 augustus 2016 van het Schadefonds Geweldsmisdrijven blijkt dat [eiser] op 21 maart 2016 een uitkering bij dit fonds heeft aangevraagd ter zake stelselmatig huiselijk geweld. Op 21 maart 2016 was [eiser] kennelijk voor het eerst in staat naar buiten te treden met hetgeen hij stelt te hebben meegemaakt in zijn jeugd, zodat deze datum kan worden aangemerkt als het eerste te markeren moment waarop [eiser] in staat was een rechtsvordering tegen [gedaagde] in te stellen. Gelet op het feit dat [eiser] stelt als (jong) kind op dagelijkse basis jarenlang in zijn ouderlijk huis te zijn mishandeld en hier geestelijk letsel en trauma’s door te hebben opgelopen, kan dit tot geen andere conclusie leiden dan dat hem zodanig geestelijk letsel is toegebracht, dat hij als gevolg daarvan niet eerder dan op het moment van de aanvraag van de uitkering in staat is geweest zijn vorderingsrecht uit te oefenen. [eiser] heeft [gedaagde] met de brief van 18 januari 2017 vervolgens binnen vijf jaar na de aanvraag uitkering bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven aansprakelijk gesteld. De vordering van [eiser] is derhalve – indien komt vast te staan dat het gestelde onrechtmatig handelen heeft plaatsgevonden – niet verjaard.

Onrechtmatig handelen [gedaagde] ?

4.6.
Kern van het geschil is de vraag of [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door hem te mishandelen. Alhoewel de onrechtmatige gedragingen waar [gedaagde] zich schuldig aan zou hebben gemaakt door [eiser] niet worden geconcretiseerd naar datum en tijdstip, is dit, gezien het feit dat de gestelde (psychische en fysieke) mishandelingen geruime tijd geleden en over een langere periode meermaals hebben plaatsgevonden en [eiser] nog een kind was, niet onbegrijpelijk. Daarnaast wordt het verhaal van [eiser] onderbouwd door de schriftelijke verklaringen van zijn adoptievader, [kind 1] , [persoon 1] en [persoon 2] . Weliswaar heeft [kind 1] in een latere verklaring zijn eerder verklaring ingetrokken, echter desondanks heeft [eiser] zijn stellingen voldoende onderbouwd. [gedaagde] betwist de stellingen van [eiser] gemotiveerd.

Nu [eiser] zich beroept op het rechtsgevolg van het door hem gestelde onrechtmatig handelen van [gedaagde] en hij bewijs heeft aangeboden van zijn stellingen, zal [eiser] in de gelegenheid worden gesteld te bewijzen dat [gedaagde] hem in de periode 1 januari 2000 tot en met 31 december 2007 stelselmatig lichamelijk en/of psychisch heeft mishandeld.

4.7.
Indien [eiser] niet slaagt in zijn bewijsopdracht, dan is niet komen vast te staan dat [gedaagde] [eiser] in de periode 1 januari 2000 tot en met 31 december 2007 heeft mishandeld, zodat niet kan worden geoordeeld dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. De vordering ter zake schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, zal in dat geval worden afgewezen.

4.8.
Als [eiser] wel slaagt in zijn bewijsopdracht, dat staat vast dat [gedaagde] in de periode 1 januari 2000 tot en met 31 december 2007 [eiser] heeft mishandeld en dus onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld.

4.9.
Vervolgens zal moeten worden vastgesteld in hoeverre causaal verband bestaat tussen dat onrechtmatig handelen en de door [eiser] gestelde schade. Nu [eiser] zich op het rechtsgevolg van zijn stellingen beroept, geldt ook de bewijslast ten aanzien van deze stellingen op hem. Het ligt in de rede om dit bewijs te leveren in de vorm van een deskundigenonderzoek. Een psychiater is immers in staat om op grond van dossier- en lichamelijk onderzoek te beoordelen, of bij [eiser] sprake is van beperkingen die aan het onrechtmatig handelen van [gedaagde] kunnen worden toegeschreven. Partijen worden geacht om zich in de conclusie na enquête of bij afzonderlijke akte uit te laten over de persoon van de deskundige en de aan hem (of haar) te stellen vragen.

4.10.
Indien komt vast te staan welke psychische en fysieke beperkingen het onrechtmatig handelen van [gedaagde] tot gevolg heeft gehad, zal tot slot moeten worden vastgesteld in hoeverre deze klachten tot schade bij [eiser] hebben geleid.

4.11.
Iedere beslissing zal verder worden aangehouden. ECLI:NL:RBROT:2018:3664