Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 080223 eisers slagen niet in bewijs mishandeling; gedaagden niet in bewijs onrechtmatigheid beschuldiging

RBROT 080223 eisers slagen niet in bewijs mishandeling; gedaagden niet in bewijs onrechtmatigheid beschuldiging

(red. LSA LM: na verslag van de getuigenverhoren vervolgt de rechtbank:)

2.20.
De rechtbank komt tot het oordeel dat [eisers] niet zijn geslaagd in het hen opgedragen bewijs van de gestelde mishandeling. De motivering voor dat oordeel luidt als volgt.

2.21.
[eiser01] heeft tijdens het getuigenverhoor verklaard dat [gedaagde01] in de nacht van 19 op 20 april 2018 in Bar Basso aan hem een kopstoot heeft uitgedeeld. Op grond van artikel 164 lid 2 Rv geldt dat de verklaring van [eiser01] als partijgetuige geen bewijs in het voordeel van [eisers] kan opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Er moet aanvullend bewijs voorhanden zijn dat zodanig sterk is en zodanig essentiële punten betreft dat het de partijgetuigenverklaring voldoende geloofwaardig maakt (HR 31 maart 1995, NJ 1997/592).

2.22.
[naam03] verklaart over een kopstoot van [gedaagde01] aan [eiser01] . De rechtbank acht deze verklaring niet zo geloofwaardig om de volgende redenen. De verklaring van [naam03] bij de politie en haar verklaring ten overstaan van de rechtbank verschillen op essentiële punten van elkaar. Daar waar [naam03] bij de politie in 2020 heeft verklaard alleen de kopstoot te hebben gezien en niet te hebben gezien wat daaraan vooraf ging, verklaart [naam03] bij de rechtbank in 2022 redelijk gedetailleerd over hetgeen is voorgevallen voorafgaand aan de kopstoot. Tegenover de politie heeft [naam03] voorts verklaard dat ze had gezien dat [gedaagde01] opsprong om [eiser01] de kopstoot te geven, terwijl ze tegenover de rechtbank desgevraagd heeft verklaard niet te weten of [gedaagde01] sprong. J. heeft bij de politie en bij de rechtbank eveneens verklaard over een door [gedaagde01] aan [eiser01] gegeven kopstoot. Daarbij moeten echter de volgende kanttekeningen worden geplaatst. [naam02] heeft zijn verklaring bij de politie dat sprake was van een kopstoot later in het verhoor genuanceerd in die zin dat hij vond dat sprake was van een ‘korte tik’. [naam02] heeft bovendien tegenover de rechtbank op de vraag of hij het meer beschouwde als kopstoot of een korte tik, verklaard dat hij het meer als een korte tik beschouwde. Tevens heeft [naam 02] zowel bij de politie als bij de rechtbank verklaard dat hij niet kon beoordelen of [gedaagde01] die ‘korte tik’ bewust heeft uitgedeeld. De verklaring van [naam02] levert daarom geen (overtuigend) onvoldoende bewijs op dat [gedaagde01] opzettelijk letsel heeft toegebracht aan [eiser01] . [naam05] heeft bij de politie eveneens verklaard over een door [gedaagde01] aan [eiser01] gegeven kopstoot. [naam05] heeft zijn verklaring bij de politie dat sprake was van een kopstoot later in het verhoor eveneens genuanceerd in die zin dat hij vond dat sprake was van een ‘tikkie’. Op de vraag aan hem of hij het idee had dat die kopstoot opzettelijk werd gegeven, geeft hij een ontwijkend antwoord. [naam05] is bovendien niet bij de rechtbank als getuige gehoord en heeft dus geen verklaring onder ede ten overstaan van de rechtbank afgelegd. Ook de verklaring van [naam05] levert geen (overtuigend) bewijs op dat [gedaagde01] opzettelijk letsel heeft toegebracht aan [eiser01] .

2.23.
Tegenover de voorgaande verklaringen staan de verklaringen van [naam01] , [naam04] en [gedaagde01] . Uit de verklaring van [naam01] volgt dat geen sprake was van een kopstoot maar dat [eiser01] en [gedaagde01] met de hoofden tegen elkaar aankwamen en dat op die manier een botsing tussen de twee heren plaatsvond. [naam01] heeft hier nog aan toegevoegd dat [eiser01] tegen de stilstaande [gedaagde01] aanliep. Dat [eiser01] in een voorwaartse beweging op [gedaagde01] afkwam en daarop een botsing van de hoofden tegen elkaar is gevolgd, volgt ook uit de verklaringen van [naam04] en [gedaagde01] .

2.24.
Op grond van alle hiervoor genoemde getuigenverklaringen en de aanvullend in het geding gebrachte bewijsstukken, in onderling verband en samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat niet voldoende aannemelijk is dat [gedaagde01] aan [eiser01] een kopstoot heeft uitgedeeld en [eiser01] aldus opzettelijk letsel heeft toegebracht. Niet bewezen is dat [gedaagde01] [eiser01] heeft mishandeld.

De rechtbank gaat niet mee in de stelling van [eisers] dat aan de verklaring van [naam01] minder waarde moet worden gehecht, omdat hij heeft verklaard in lijn met zijn ongeloofwaardige schriftelijke verklaring van 20 juni 2018. [eisers] achten deze schriftelijke verklaring ongeloofwaardig omdat die zeer veel overeenkomsten zou vertonen met de schriftelijke verklaring van [naam04] van 11 mei 2018. [naam01] en [naam04] hebben na de betreffende schriftelijke verklaringen een verklaring bij de politie afgelegd én een verklaring onder ede bij de rechtbank. Bij beide gelegenheden hebben zij allebei afzonderlijk als getuige een verklaring afgelegd in dezelfde lijn als hun schriftelijke verklaring. De rechtbank acht deze verklaringen geloofwaardig. Ze verklaren niet alleen beiden telkens consistent met hun vorige (schriftelijke) verklaring(en), hun verklaringen komen ook in grote lijnen (onder meer ten aanzien van gang van zaken voorafgaand aan het incident) overeen met de verklaringen van anderen.

2.25.
[eisers] hebben bij de conclusie na enquête als Bijlage A nogmaals het e-mailbericht van 22 april 2018 in het geding gebracht, waarin [gedaagde01] aan zijn werkgever Kvadrat schrijft: ‘In order to defend myself I bounced my head against him, because otherwise I felt that he would have done that to me.’. Volgens [eisers] beschrijft [gedaagde01] hier dat hij feitelijk aan [eiser01] een kopstoot gaf. Kvadrat en [gedaagde01] hebben dit herhaaldelijk betwist. Voorts hebben zij hierover aangevoerd dat de e-mail werd geschreven tijdens de vlucht terug naar Nederland na emotionele dagen, dat het werkwoord ‘to bounce’, letterlijk ‘stuiteren’ betekent en dat daar dus niet de door [eisers] gestelde uitleg aan kan worden gegeven, en dat dit woord net als andere door [gedaagde01] in de betreffende e-mail gebruikte woorden geen logische keuze is, hetgeen onder meer kan worden verklaard door het feit dat [gedaagde01] geen ‘native speaker’ is. De rechtbank is van oordeel dat, mede in het licht van het e-mailbericht in zijn geheel als ook de nadere verklaringen die [gedaagde01] hierover heeft gegeven, aan de door [gedaagde01] in de e-mail gekozen bewoordingen niet de door [eisers] gewenste verstrekkende gevolgen kunnen worden verbonden. De betreffende zin in de e-mail kan dus niet mede strekken tot het bewijs dat [gedaagde01] bewust een kopstoot aan [eiser01] heeft uitgedeeld.

2.26.
De feiten die [eisers] ter onderbouwing van hun vorderingen hebben aangedragen - die kort gezegd erop neerkomen dat [eiser01] is mishandeld op de manier die [eisers] hebben beschreven - zijn dus niet komen vast te staan. De vorderingen 1, 2 en 5 worden daarom, evenals de vorderingen 3 en 4 waarop in het tussenvonnis van 22 mei 2019 al een beslissing is genomen, afgewezen.

2.27.
[eisers] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in conventie in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van Kvadrat en [gedaagde01] worden begroot op:
- griffierecht € 626,00
- getuigenkosten € 639,88
- salaris advocaat € 3.588,00 (6 punten × tarief II à € 598,00).

Totaal € 4.853,88

2.28.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskostenveroordeling is niet betwist en wordt toegewezen.

2.29.
Bij de proceskostenveroordeling kan nog een bedrag komen voor de betekening van de uitspraak. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853).

in reconventie

2.30.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 22 mei 2019 iedere beslissing in reconventie aangehouden, omdat het oordeel in reconventie afhankelijk was van het oordeel in conventie ten aanzien van de gestelde mishandeling van [verweerder01] door [eiser03] .

2.31.
Kvadrat en [eiser03] hebben in reconventie gevorderd om voor recht te verklaren dat [verweerders] jegens hen onrechtmatig hebben gehandeld door [eiser03] ten onrechte te beschuldigingen van bedreigingen en/of een aanval en mishandeling op 20 april 2018 in Milaan en/of door een onjuiste aangifte in verband met deze stellingen jegens [eiser03] te doen.

De gevorderde verklaring van recht met betrekking tot onterechte beschuldigingen

2.32.
Kvadrat en [eiser03] hebben het volgende ter onderbouwing van hun vordering aangevoerd. [verweerder01] heeft jegens hen onrechtmatig gehandeld door te verkondigen dat hij door [eiser03] is bedreigd, aangevallen en mishandeld in de nacht van 19 op 20 april 2018 in Milaan. Kvadrat en [eiser03] stellen in dit verband dat [verweerder01] via berichten op Instagram en Facebook het volgende heeft gecommuniceerd: “Today for the first time in my life I went to the MRI-scanner. Fingers crossed (..) Two months ago In Milan I got attacked and molested , resulting in a heavy concussion, a whiplash and all kinds of other complaints”. Kvadrat en [eiser03] worden aangesproken en aangekeken op het voorval door relaties die van [verweerder01] vernemen of uit zijn social media-berichten hebben begrepen dat [eiser03] hem zou hebben aangevallen en mishandeld. Volgens Kvadrat en [eiser03] zijn deze publicaties en de uitlatingen van [verweerder01] jegens [eiser03] en Kvadrat onrechtmatig gelet op de kleine wereld waarin partijen zich begeven en het feit dat veel mensen beide partijen kennen. Een en ander heeft schadelijke gevolgen voor de eer en goede naam van [eiser03] als persoon, in diens hoedanigheid van country director van Kvadrat en voor Kvadrat als concern. [verweerders] zijn aansprakelijk voor de door Kvadrat en [eiser03] geleden schade.

2.33.
[verweerders] hebben betwist dat [verweerder01] door middel van publicaties en uitlatingen onrechtmatig jegens Kvadrat en [eiser03] heeft gehandeld. [verweerders] betwisten voorts dat zij aansprakelijk zijn voor schade en dat Kvadrat en [eiser03] schade hebben geleden.

2.34.
De rechtbank overweegt als volgt.

2.35.
Kvadrat en [eiser03] hebben hun stellingen die aan de vordering te grondslag liggen, mede gelet op de betwisting door [verweerders] , onvoldoende onderbouwd. Hierbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. In de op Facebook en Instagram geplaatste berichten komt de naam van [eiser03] noch de naam van Kvadrat voor. Kvadrat en [eiser03] hebben weliswaar aangevoerd dat iedereen wist om wie het ging omdat de wereld waarin partijen zich begeven klein is en veel mensen beide partijen kennen, maar aan deze stelling hebben zij verder geen handen en voeten gegeven. Kvadrat en [eiser03] hebben ook hun stelling dat zij worden aangesproken en aangekeken op het voorval door relaties niet feitelijk onderbouwd. Daardoor valt niet valt vast te stellen dat [verweerder01] zich in deze contacten op onnodig grievende wijze of anderszins onrechtmatige wijze heeft uitgelaten en evenmin, als dat zo zou zijn, dat [eiser03] en Kvadrat hierop zijn aangesproken en hierdoor zijn geschaad. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat Kvadrat en [eiser03] onvoldoende hebben aangevoerd om te oordelen dat [verweerder01] door middel van publicaties en uitlatingen onrechtmatig heeft gehandeld

De gevorderde verklaring van recht met betrekking tot de onjuiste aangifte

2.36.
Kvadrat en [eiser03] hebben het volgende ter onderbouwing van deze vordering aangevoerd. [verweerder01] had op 25 april 2018 een aangifte gedaan ten aanzien van onder andere een eenvoudige mishandeling op 20 april 2018 (rechtstreeks) bij het Openbaar Ministerie te Amsterdam. Naar aanleiding hiervan heeft [eiser03] een advocaat in de arm genomen. Op 9 mei 2018 heeft het Openbaar Ministerie te Amsterdam [verweerder01] doorverwezen naar de politie in Rotterdam om daar aangifte te doen. Na navraag door de advocaat van [eiser03] werd uiteindelijk door het Openbaar Ministerie in Rotterdam bevestigd dat er geen aangifte is gedaan in Rotterdam door [verweerder01] . Naar de rechtbank begrijpt, stellen Kvadrat c.s. en [eiser03] dat dit onrechtmatig is en dat zij hierdoor schade hebben geleden bestaande uit kosten van de advocaat van [eiser03] .

Vast staat (inmiddels) dat er wel aangifte is gedaan door [verweerder01] en dat die is opgevolgd door een strafrechtelijk onderzoek en een strafzaak waarin [eiser03] is vrijgesproken. In hoeverre [verweerder01] tegen deze achtergrond een onjuiste aangifte heeft gedaan, hebben Kvadrat en [eiser03] in het geheel niet gemotiveerd zodat niet valt in te zien dat [verweerder01] onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld.

2.37.
Het bovenstaande leidt ertoe dat de vordering in reconventie om voor recht te verklaren dat [verweerder01] jegens [eiser03] onrechtmatig heeft gehandeld als onvoldoende onderbouwd wordt afgewezen en dat aan nadere bewijslevering niet wordt toegekomen. Het gevorderde voorschot op de schade en de gevorderde schadevergoeding op te maken bij staat, worden als gevolg van het voorgaande eveneens afgewezen. ECLI:NL:RBROT:2023:1028