Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 160922 mishandeling; beoordeling verschillende schadeposten; h.h., verlies zwzh en bgk afgewezen; onvoldoende onderbouwd

RBROT 160922 mishandeling; beoordeling verschillende schadeposten; h.h., verlies zwzh en bgk afgewezen; onvoldoende onderbouwd

in vervolg op:
RBROT 040621 hoofdelijke aansprakelijkheid voor mishandeling in groepsverband

4.
De beoordeling

4.1.
Gelet op het hierboven genoemde vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam staat het onrechtmatig handelen van [gedaagde 2] en [persoon A] vast. Dit vonnis is definitief, tegen het vonnis staat geen rechtsmiddel meer open.

4.2.
Weliswaar is [gedaagde 2] strafrechtelijk niet vervolgd en is [persoon A] vrijgesproken van de aan hem ten laste gelegde mishandeling van [eiseres] , maar dit betekent niet dat aan het genoemde vonnis van de kantonrechter geen betekenis meer toekomt. Als [gedaagde 2] en/of [gedaagde 1] (als wettelijk vertegenwoordiger van [persoon A] ) het vonnis van de kantonrechter hadden willen bestrijden, hadden zij daartegen hoger beroep moeten instellen wat zij niet hebben gedaan.

4.3.
De kantonrechter neemt het genoemde vonnis (het vonnis van 4 juni 2021) dan ook als uitgangspunt: hoofdelijke aansprakelijkheid van [gedaagde 2] en [persoon A] voor de schade die [eiseres] door hun gedragingen op 2 december 2018 heeft geleden.

4.4.
De schade die op grond van artikel 6:162 BW voor vergoeding in aanmerking komt bestaat uit vermogensschade en ander nadeel, dit laatste voor zover de wet op vergoeding hiervan recht geeft (artikel 6:95 BW).

4.5.
[eiseres] heeft in de dagvaarding de volgende schadeposten opgenomen:
- medische kosten;
- smartengeld;
- verplaatste schade (huishoudelijke hulp);
- verlies zelfwerkzaamheid;
- reiskosten.

medische kosten

4.6.
[eiseres] stelt dat zij een behandeltraject heeft moeten volgen bij een GGZ-psycholoog als gevolg van de gedragingen van [gedaagde 2] en [persoon A] . De kosten hiervoor bedragen € 238,35. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten dat het behandeltraject het gevolg is van het incident op 2 december 2018 en betwisten de gestelde schade.

4.7.
Dat het behandeltraject is ingezet als gevolg van het incident op 2 december 2018 blijkt naar het oordeel van de kantonrechter voldoende uit het - niet door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwiste - verslag van de GGZ-psycholoog van 12 februari 2019. Daarin staat onder meer: “Cl. is een 49 jarige vrouw van Marokkaanse afkomst die zich meldt met angst klachten. Deze klachten zijn ontstaan nadat ze in december 2018 is aangevallen voor haar woning door die jongens uit haar buurt.” Uit de overgelegde factuur van Famed B.V. blijkt dat voor het behandeltraject een bedrag van € 953,38 door de zorgverzekeraar is vergoed en dat € 238,35 voor rekening van [eiseres] is gebleven. De kantonrechter zal daarom het bedrag van € 238,35 als schadevergoeding toewijzen.

4.8.
[eiseres] stelt dat zij als gevolg van het incident een tijd met krukken heeft moeten lopen. De kosten daarvan bedragen volgens haar € 43,60. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten de gestelde schade. Uit de stukken blijkt dat [eiseres] na het incident inderdaad met krukken heeft gelopen. Het is echter onduidelijk of de kosten daarvan zijn vergoed door de zorgverzekeraar. [eiseres] heeft zich hier niet over uitgelaten. Het is echter een feit van algemene bekendheid dat zorgverzekeraars eenvoudige loopmiddelen niet altijd meer vergoeden. De kantonrechter zal er daarom vanuit gaan dat het bedrag van € 43,60 voor rekening van [eiseres] is gekomen en dit bedrag als schadevergoeding toewijzen.

smartengeld

4.9.
[eiseres] vordert een bedrag van € 2.750,- aan smartengeld. Zij voert daartoe het volgende aan. Als direct gevolg van de onrechtmatige gedragingen van [gedaagde 2] en [persoon A] heeft zij letsel opgelopen. Zij had een verzwikte enkel en een schaafwond, ook had (heeft) zij last van herbelevingen, nachtmerries en angst. Zij is door de psycholoog gediagnosticeerd met Post Traumatische Stress Stoornis (PTSS).

4.10.
Het recht op vergoeding van smartengeld vloeit voort uit artikel 6:95 BW in combinatie met artikel 6:106 BW. In artikel 6:106 BW is bepaald dat een benadeelde onder andere recht heeft op smartengeld indien hij lichamelijk letsel heeft opgelopen.

4.11.
Dat [eiseres] lichamelijk letsel heeft opgelopen staat vast. Het betreft een zwelling aan de buitenzijde van haar rechter enkel en een schaafwond op haar linker oorschelp. In een verklaring van de forensisch arts [persoon B] (productie 2 van [gedaagde 1] ) wordt vermeld dat de geschatte genezingsduur van [eiseres] ongeveer 3 à 4 weken bedraagt bij een ongecompliceerd verloop. Volgens [eiseres] heeft het herstel nog steeds niet volledig plaatsgevonden, waartoe zij heeft verwezen naar een aantal door haar overgelegde medische verslagen. Zonder verdere toelichting - die er niet is - kan de kantonrechter hieruit echter niet afleiden dat er sprake is van een gecompliceerd verloop van het genezingsproces en dat de klachten die [eiseres] (nog) stelt te hebben het gevolg zijn van het incident op 2 december 2018.

4.12.
De hoogte van het smartengeld kan niet nauwkeurig worden vastgesteld en zal worden geschat (artikel 6:97 BW). Hierbij houdt de kantonrechter rekening met de richtlijnen van de Letselschaderaad. De kantonrechter is van oordeel dat het fysieke letsel van [eiseres] moet worden gecategoriseerd als licht letsel onder categorie A.1 De kantonrechter heeft bij de begroting tevens gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend met inachtneming van geldontwaarding.2 Voor wat betreft de door [eiseres] gestelde PTSS heeft de kantonrechter onvoldoende aanwijzing dat deze door alleen het incident op 2 december 2018 is veroorzaakt (niet ook andere oorzaken heeft). Niettemin is voorstelbaar dat het incident bij [eiseres] angstgevoelens heeft opgeroepen. Rekening houdend met wat hiervoor is overwogen zal een bedrag van € 600,- aan smartengeld worden toegewezen.

huishoudelijke hulp

4.13.
[eiseres] stelt in de huishouding te zijn bijgestaan door familie omdat zij niet in staat was dit alleen te doen. Voor 2 december 2018 was die noodzaak er niet. Voor de gevorderde kosten van de huishoudelijke hulp (€ 7.394,65) sluit [eiseres] aan bij de richtlijn huishoudelijke hulp van de Letselschaderaad. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten de noodzaak en de kosten van huishoudelijke hulp.

4.14.
[eiseres] heeft onvoldoende onderbouwd dat dergelijke kosten zijn gemaakt. De enkele stelling dat familie haar in de huishouding heeft geholpen en een verwijzing naar de richtlijn huishoudelijke hulp van de Letselschaderaad is daartoe onvoldoende. [eiseres] heeft niet gesteld hoeveel uur huishoudelijke hulp zij heeft gekregen en wanneer. Iedere toelichting ontbreekt. De betreffende vordering zal daarom worden afgewezen.

verlies zelfwerkzaamheid

4.15.
[eiseres] stelt schade te hebben omdat zij het onderhoud aan haar huis en tuin niet meer zelf kon doen. Zij vordert een vergoeding wegens verlies aan zelfwerkzaamheid van € 546,-. Bij de berekening sluit [eiseres] aan bij de richtlijn voor zelfwerkzaamheid van de Letselschaderaad.

4.16.
[eiseres] heeft ook op dit punt haar vordering onvoldoende onderbouwd. De enkele stelling dat zij het onderhoud aan huis en tuin niet meer zelf kon doen en een verwijzing naar de richtlijn voor zelfwerkzaamheid van de Letselschaderaad is daartoe onvoldoende. [eiseres] heeft niet gesteld hoeveel uur hulp zij heeft gekregen en waarom zij aan huis of tuin onderhoudswerkzaamheden niet meer zelf kon verrichten. Iedere toelichting ontbreekt. Het gevorderde bedrag zal daarom worden afgewezen.

reiskosten

4.17.
[eiseres] stelt dat zij gelet op de vele bezoeken aan hulpverleners reiskosten heeft moeten maken. Zij begroot de kosten op € 100,-. De reiskosten worden door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwist.

4.18.
De kantonrechter wil aannemen dat [eiseres] heeft moeten reizen. [eiseres] heeft echter onvoldoende onderbouwd welke kosten zij werkelijk heeft gemaakt. Zij heeft geen stukken in het geding gebracht. Omdat ervan kan worden uitgegaan dat [eiseres] enige reiskosten heeft moeten maken zal - schattenderwijs - € 25,- aan reiskosten worden toegewezen.

conclusie

4.19.
Het voorgaande komt erop neer dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk zullen worden veroordeeld om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 906,95. De met ingang van 18 juni 2021 gevorderde wettelijke rente zal als niet weersproken en op de wet gegrond worden toegewezen3.

4.20.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] verklaard een bedrag van € 1.000,- te hebben ontvangen uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Voor zover [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zich op het standpunt hebben willen stellen dat dit bedrag op de door hen te betalen schadevergoeding in mindering moet komen worden zij hierin niet gevolgd.

4.21.
In artikel 6 lid 4 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven is bepaald: “De uitkering komt niet in mindering op het recht op schadevergoeding van het slachtoffer jegens derden. Het slachtoffer betaalt de uitkering terug aan het fonds, voor zover de schade waarop de uitkering betrekking heeft op andere wijze is vergoed.”‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬

4.22.
De wetgever heeft hierbij willen aansluiten bij de bestaande praktijk, waarin het Schadefonds het uitgekeerde bedrag niet op de veroordeelde verhaalt, maar wel rekening houdt met door de veroordeelde te verrichten betalingen aan het slachtoffer. De wetgever heeft het niet wenselijk geacht dat de rechter rekening houdt met een eerdere uitkering uit het Schadefonds (Kamerstukken II, 2009/2010, 32 363, nr. 7, p. 11-12).

4.23.
Op de door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te betalen schadevergoeding zal het door [eiseres] uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven ontvangen bedrag daarom niet in mindering worden gebracht.

buitengerechtelijke incassokosten

4.24.
De verschuldigdheid van de buitengerechtelijke kosten moet worden vastgesteld aan de hand van Rapport Voorwerk II. [eiseres] heeft niet gesteld noch onderbouwd dat dergelijke kosten zijn gemaakt. De gevorderde kosten zullen daarom worden afgewezen.

proceskosten

4.25.
Partijen zijn over en weer in het (on)gelijk gesteld. De kantonrechter ziet daarom aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.
De beslissing

De kantonrechter:

5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, met dien verstande dat als de één heeft betaald de ander in zoverre zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] te betalen € 906,95 met de wettelijke rente daarover vanaf 18 juni 2021 tot de dag van volledige betaling;

5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

1De Letselschade Richtlijn Licht Letsel incl. smartengeld, versie 1 januari 2022.
2HR 17 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8358.
3Hoofdelijke aansprakelijkheid en de ingangsdatum van de wettelijke rente vloeien voort uit het vonnis van de kantonrechter van 4 juni 2021 onder 5.

ECLI:NL:RBROT:2022:7786