Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 181219 man wordt in "kote gaeshi"-greep genomen; gevolg: dubbele beenbreuk; Geen eigen schuld in 'dronkenmansgedrag'

RBROT 181219 man wordt in "kote gaeshi"-greep genomen; gevolg: dubbele beenbreuk; Geen eigen schuld in 'dronkenmansgedrag'
- uitgangspunt bij gevalsvergelijking tzv smartengeld is de dag van de schadetoebrengende gebeurtenis 19 november 2017
- smartengeld bij dubbele beenbreuk en zeer lange revalidatie: € 10.000,00

2 De feiten
2.1.
Op zaterdag 18 november 2017 waren [eiser] en [gedaagde] aanwezig op een feest in een muziekcafé te [plaats] . Na middernacht (zondag 19 november 2017) is [eiser] op [gedaagde] en diens echtgenote afgestapt en met hen in gesprek geraakt.

2.2.
Op enig moment heeft [gedaagde] op [eiser] (al dan niet deels) een greep uit de aikido sport toegepast. Het betrof de zogenaamde ‘kote gaeshi’-greep. [gedaagde] heeft de rechterarm en hand van [eiser] rechtsom gedraaid en de rechterhand van [eiser] (enigszins) naar beneden gedrukt. [eiser] is direct naar de grond gezakt. [eiser] is vervolgens naar het ziekenhuis gebracht, alwaar een dubbele beenbreuk (breuk in het linker scheen- en kuitbeen) is geconstateerd.

2.3.
Op 24 november 2017 is [eiser] geopereerd en is osteosynthesemateriaal (metalen platen en schroeven) in zowel zijn scheenbeen als zijn kuitbeen aangebracht, waardoor [eiser] zich aanvankelijk in een rolstoel en (in ieder geval tot en met juni 2018) met krukken heeft voortbewogen. Sinds januari 2018 ondergaat [eiser] fysiotherapie.

2.4.
[eiser] heeft [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de door [eiser] geleden en nog te lijden schade. Naar aanleiding van de aansprakelijkstelling heeft de schadeverzekeraar van [gedaagde] een onderzoek naar de toedracht van het op 19 november 2017 voorgevallen incident bevolen.

2.5.
Op 27 februari 2018 is het rapport van het toedrachtsonderzoek uitgebracht. Op basis van de in dit rapport opgenomen schriftelijke getuigenverklaringen van [eiser] en [gedaagde] zelf, alsook van de echtgenote van [gedaagde] en van mevrouw [naam] (de echtgenote van de eigenaar van het muziekcafé waar het incident heeft plaatsgevonden). Naar aanleiding van de in toedrachtsrapport opgenomen getuigenverklaringen heeft de schadeverzekeraar van [gedaagde] aansprakelijkheid van de hand gewezen.

2.6.
[eiser] is verzekerd voor arbeidsongeschiktheid. Op grond hiervan geniet hij een arbeidsongeschiktheidsuitkering. De door de arbeidsongeschiktheidsverzekeraar ingeschakelde arbeidsdeskundige heeft de mate van arbeidsongeschiktheid eerder bepaald op 80%. Thans is [eiser] voor 50% arbeidsongeschikt.

3 Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

- voor recht zal worden verklaard dat [gedaagde] jegens [eiser] aansprakelijk is voor de volledige schade die [eiser] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het in de dagvaarding beschreven handelen van [gedaagde] op 19 november 2017,

- [gedaagde] zal worden veroordeeld tot vergoeding aan [eiser] van de door [eiser] geleden en nog te lijden schade, zulks nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,

- [gedaagde] zal worden veroordeeld aan [eiser] een voorschot op de totale schade te betalen ten bedrage van € 12.000,- aan immateriële schade en € 80.174,18 aan materiele schade,

- [gedaagde] zal worden veroordeeld in de proceskosten.

3.2.
[eiser] legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag. Het toepassen van de ‘kote gaeshi’-greep op [eiser] door [gedaagde] heeft geleid tot een dubbele beenbreuk bij [eiser] . Aldus heeft [gedaagde] jegens [eiser] een onrechtmatige daad gepleegd als gevolg waarvan [eiser] schade heeft geleden en nog zal lijden. Omdat sprake is van ernstig lichamelijk letsel waarbij nog geen sprake is van een medische eindtoestand, heeft [eiser] met betrekking tot de geleden en nog te lijden schade belang bij de gevorderde verklaring voor recht. De door [eiser] geleden schade bedraagt in ieder geval:

- aan immateriële schade een bedrag van € 12.000,-,

- aan materiele schade een bedrag van € 80.174,18, te weten:

- vervangende arbeidskrachten tot heden € 61.575,48

- verminderde zelfwerkzaamheid € 9.850,00

- ziektekostenverzekering € 1.622,20

- medische informatie € 138,75

- juridische rechtsbijstand tot aan de dagvaarding € 6.987,75 + € 80.174,18.

3.3.
[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vordering. [eiser] betwist dat hij jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld. Door overmatig drankgebruik vertoonde [eiser] jolig, opdringerig en uitdagend gedrag. [gedaagde] heeft [eiser] gevraagd en gewaarschuwd om daarmee op te houden. Omdat [eiser] niet stopte met zijn gedrag, heeft [gedaagde] de ‘kote gaeshi’-greep op [eiser] toegepast. De greep vormde een gepaste reactie op het gedrag van [eiser] . De greep was niet gevaarzettend en/of letselveroorzakend, omdat [gedaagde] de greep beheerst en gecontroleerd heeft uitgevoerd. Een causaal verband tussen de greep en het uiteindelijke letsel ontbreekt. Bovendien ligt bij een verkeerde uitvoering van de greep pols-armletsel voor de hand, maar niet beenletsel. Er is sprake van een ongelukkige samenloop van omstandigheden dan wel is sprake van een situatie vergelijkbaar met een sport- en spelsituatie. Subsidiair voert [gedaagde] aan dat er aan de zijde van [eiser] sprake is van eigen schuld, omdat [eiser] door de forse alcoholconsumptie uitdagend gedrag vertoonde en minder stevig op zijn benen stond.

Voor wat betreft de schade voert [gedaagde] aan dat de zaak zich niet leent voor verwijzing naar een schadestaatprocedure. Verder betwist [gedaagde] de hoogte van (enkele posten aan) materiele schade en betwist hij eveneens de hoogte van de immateriële schade.

4 De beoordeling
Onrechtmatig handelen

4.1.
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] de ‘kote gaeshi’ greep (deels) op [eiser] heeft toegepast. Deze greep bestond – in ieder geval – hieruit, dat [gedaagde] de hand van [eiser] heeft vastgepakt, deze rechtsom heeft gedraaid en vervolgens (enigszins) naar beneden heeft gedrukt.

4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee sprake van een inbreuk op de lichamelijke integriteit van [eiser] , hetgeen in beginsel onrechtmatig is. [gedaagde] voert aan dat hij met deze (al dan niet gedeeltelijke) uitvoering van de ‘kote gaeshi’-greep niet onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld, omdat het volgens hem een passende reactie was op het baldadige en uitdagende gedrag dat [eiser] door overmatige alcoholconsumptie vertoonde. Daarbij voert [gedaagde] aan dat hij [eiser] slechts heeft willen fixeren en hem niets aan wilde doen.

4.3.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Volgens [gedaagde] vertoonde [eiser] als gevolg van een hoge alcoholconsumptie baldadig en uitdagend gedrag en maakte [eiser] met zijn vinger richting [gedaagde] een ‘prikkende beweging’. Indien juist is dat [eiser] dergelijk gedrag heeft vertoond, is voorstelbaar en niet onbegrijpelijk dat [gedaagde] daar niet van gediend was, maar in geen enkel opzicht is gebleken dat het door [gedaagde] omschreven gedrag van [eiser] een voor [gedaagde] bedreigende situatie opleverde. [gedaagde] had voor een andere reactie kunnen kiezen, hij had weg kunnen lopen of [eiser] bijvoorbeeld met zijn hand op afstand kunnen houden of hem eventueel van zich af kunnen duwen. Het toepassen van een (al dan niet volledige) ‘kote gaeshi’-greep is in de gegeven omstandigheden dan ook een buitenproportionele handeling geweest die zich door het mogelijke ‘dronkemansgedrag’ of ‘uitlokken’ van [eiser] niet liet rechtvaardigen.

Dat [gedaagde] [eiser] niets wilde aandoen – hetgeen tussen partijen niet in geschil is – maakt dit niet anders. De eventuele gevolgen van het toepassen van de verdedigingsgreep door [gedaagde] – ook gevolgen die niet door [gedaagde] zijn voorzien of gewild – dienen voor zijn rekening te komen.

4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is van een passende reactie gelet op het voorgaande geen sprake. Evenmin volgt uit de hiervoor geschetste omstandigheden dat sprake is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden dan wel dat de zaak zich met een sport- en spelsituatie zou zijn te vergelijken. Feiten of omstandigheden waaruit dit wel zou kunnen volgen zijn door [gedaagde] niet aangevoerd. Het handelen van [gedaagde] moet als een onrechtmatige daad worden beschouwd, nu vanwege de niet-passende reactie van [gedaagde] een rechtvaardigingsgrond in de zin van artikel 6:162 lid 2 BW ontbreekt.

Causaal verband

4.5.
Ter zitting heeft [gedaagde] verklaard dat hij de greep niet volledig heeft uitgevoerd, dat daarom geen lichamelijk letsel te verwachten viel en dat er dus ook geen causaal verband is tussen de ‘kote gaeshi’-greep en het beenletsel van [eiser] .

4.6.
Met betrekking tot het vastpakken van de hand van [eiser] heeft [gedaagde] in het kader van het toedrachtsonderzoek het volgende verklaard (productie 2 dagvaarding):

‘(…) Vervolgens heb ik met mijn linkerhand zijn rechterhand vastgepakt, waarna ik zijn rechterhand rechtsom heb gedraaid, gezien vanuit de positie van de heer [eiser] . Vervolgens heb ik zijn hand naar beneden geduwd. (…) Ik heb alleen de hand van de heer [eiser] naar rechts omgedraaid en vervolgens zijn arm enigszins naar beneden geduwd. Ik heb niet doorgeduwd, want als ik dat zou doen, dan zou ik de heer [eiser] naar de grond werken. Ik wilde hem alleen maar fixeren, daar ik hem al meerdere malen had gevraagd te stoppen met zijn handtastelijkheid.’

Vrijwel gelijktijdig met het naar beneden duwen van de arm van de heer [eiser] zakte hij op de grond en riep hij: ‘au, mijn been, mijn been!’ (…)

(…) Ik heb hem puur willen fixeren en heb zijn hand losgelaten op het moment dat hij op de grond viel. (…)’

4.7.
Uit bovenvermeld citaat blijkt dat op het moment dat [gedaagde] de arm van [eiser] naar beneden duwde, [eiser] vrijwel gelijktijdig op de grond zakte en riep dat hij pijn had aan zijn been. Deze gang van zaken wordt bevestigd door hetgeen de echtgenote van [gedaagde] heeft verklaard (productie 3 dagvaarding):

‘(…) ik zag vervolgens dat mijn man zijn rechterhand beetpakte en rechtsom naar buiten draaide. Vrijwel tegelijkertijd riep de heer [eiser] : ‘mijn been, mijn been!(…)’.

Het voorgaande is ook in lijn met hetgeen mevrouw [naam] , de echtgenote van de eigenaar van het muziekcafé, heeft verklaard (productie 4 dagvaarding):

‘(…) Kort daarna zag ik dat de heer [gedaagde] de hand van de heer [eiser] pakte, die hand omdraaide en vervolgens ging de heer [eiser] gelijk neer. (…)’

4.8.
Op grond van deze verklaringen staat vast dat [eiser] tijdens of direct na de het toepassen van de greep door [gedaagde] naar de grond ging en pijn had aan zijn been. Volgens [eiser] is daarmee het causaal verband tussen het handelen van [gedaagde] en het letsel aan het been van [eiser] gegeven. [gedaagde] heeft zijn arm gedraaid en doordat hij niet meebewoog, werd hij in een gebogen houding gedwongen en is het letsel – waaronder een spiraalbreuk – ontstaan. [gedaagde] betwist dat sprake is van een causaal verband tussen zijn handelen en het letsel van [eiser] .

4.9.
[gedaagde] heeft in dit verband ter zitting verklaard dat er zich vlakbij de bar een verhoging bevindt en dat er bekeken zou moeten worden of het daardoor bestaande niveauverschil een rol heeft gespeeld bij de val van [eiser] . [gedaagde] heeft dit standpunt niet nader toegelicht en het procesdossier biedt geen enkel aanknopingspunt voor een alternatieve toedracht. In het toedrachtsrapport bevinden zich weliswaar foto’s waarop een zitgedeelte op een verhoging zichtbaar is (productie 1 conclusie van antwoord), maar uit geen van de schriftelijke verklaringen kan worden afgeleid dat het incident tussen [eiser] en [gedaagde] dichtbij die verhoging heeft plaatsgevonden.

4.10.
Ook de stelling van [gedaagde] dat de val van [eiser] kan zijn veroorzaakt doordat [eiser] niet meer stevig op zijn benen stond door de hoge mate van alcoholconsumptie (wat door [eiser] wordt betwist), wordt verworpen, nu ook deze stelling niet is onderbouwd en geen enkele steun vindt in het procesdossier.

4.11.
Nu andere mogelijke oorzaken voor het letsel van [eiser] geen steun vinden in het procesdossier, kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat het handelen van [gedaagde] , namelijk het vastpakken en naar buiten draaien van de rechterhand van [eiser] , het beenletsel van [eiser] heeft veroorzaakt. De vraag of [gedaagde] daarbij de ‘kote gaeshi’-greep nu wel of niet volledig dan wel correct heeft uitgevoerd, is bij deze stand van zaken dus niet relevant. [gedaagde] is aansprakelijk voor de schade die [eiser] als gevolg van het handelen van [gedaagde] heeft geleden.

Eigen schuld

4.12.
Het door [gedaagde] gedane beroep op eigen schuld ex artikel 6:101 BW wordt, mede onder verwijzing naar hetgeen hierover reeds in 4.3. is overwogen, verworpen. Indien juist zou zijn dat [eiser] zich heeft gedragen zoals door [gedaagde] is gesteld – hetgeen [eiser] betwist – dan had [eiser] er niet op bedacht hoeven te zijn dat [gedaagde] op een buitenproportionele wijze zou reageren door een (al dan niet volledige) ‘kote gaeshi’-greep op hem toe te passen. Naar het oordeel van de rechtbank is de door [eiser] geleden schade dan ook niet mede een gevolg van een omstandigheid die aan [eiser] kan worden toegerekend. Er is dan ook geen reden om een deel van de door [eiser] geleden schade voor zijn eigen rekening te laten komen.

4.13.
Gelet op het voorgaande is [gedaagde] volledig aansprakelijk voor alle (zowel materiele als immateriële) schade die [eiser] als gevolg van het handelen van [gedaagde] op 19 november 2017 heeft geleden. De door [eiser] gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen.

Schade

4.14.
[eiser] stelt dat hij als gevolg van het handelen van [gedaagde] schade (waaronder met name inkomensschade) heeft geleden en nog zal lijden. Voor het vaststellen van de omvang van die schade zal de zaak naar de schadestaatprocedure worden verwezen. [gedaagde] heeft nog bepleit om de schade in onderhavige bodemprocedure vast te stellen. De rechtbank ziet daar echter geen aanleiding voor, nu de vaststelling en afwikkeling van de schade zich nog in de beginfase bevinden. Zo dient nog door een medisch deskundige onderzocht te worden of, en zo ja, binnen welke termijn volledig herstel valt te verwachten; dient een arbeidsdeskundige te onderzoeken in hoeverre [eiser] als gevolg van zijn beenletsel beperkingen heeft ondervonden (en mogelijk nog zal ondervinden) ten aanzien van zijn verdienvermogen; en dient daarnaast nog inzicht te worden verschaft in de financiële gegevens van de onderneming van [eiser] teneinde de door hem gevorderde schadevergoeding aangaande vervangende arbeidskrachten en verminderde zelfredzaamheid te beoordelen.

4.15.
Toewijzing van een voorschot op schadevergoeding in deze civiele bodemprocedure, zoals door [eiser] gevorderd, vereist dat vast staat dat [eiser] door het handelen van [gedaagde] minimaal ter hoogte van het toe te wijzen bedrag schade lijdt. De omvang van de schade moet worden bepaald door een vergelijking van de toestand zoals deze in werkelijkheid is met de toestand zoals die (vermoedelijk) zou zijn geweest indien het incident op 17 november 2017 niet zou hebben plaatsgevonden.

4.16.
[eiser] stelt dat hij als gevolg van zijn beenletsel in de eerste plaats voor een bedrag van € 61.575,48 inkomensschade heeft geleden wegens, naar de rechtbank begrijpt, gederfde winst uit onderneming. Als directeur/-grootaandeelhouder van [naam bedrijf eiser] (drie personeelsleden, waaronder [eiser] zelf) is hij door het beenletsel niet in staat zijn werkzaamheden uit te voeren en heeft hij, teneinde de winstgevendheid van zijn vennootschap te behouden, voor deze werkzaamheden een monteur in dienst genomen en werkzaamheden aan twee zzp’ers opgedragen. Deze schade wordt door [gedaagde] betwist en dient, gelet op hetgeen in 4.13. reeds is overwogen, in de schadestaatprocedure beoordeeld te worden. Het ter zake gevorderde voorschot op de schadevergoeding zal daarom worden afgewezen.

4.17.
Om dezelfde reden zal ook het gevorderde voorschot van € 9.850,- op de schadevergoeding met betrekking tot verminderde zelfredzaamheid (namelijk het door een aannemersbedrijf laten verrichten van resterende verbouwingswerkzaamheden aan een nieuw aangekocht bedrijfspand) worden afgewezen.

4.18.
[eiser] voert verder een totaalbedrag op van € 1.622,20 aan kosten met betrekking tot de zorgverzekering. Dit bedrag bestaat uit een in rekening gebracht eigen risico van € 885,- over het jaar 2017 en een in rekening gebracht eigen risico van € 385,- over het jaar 2018. [gedaagde] heeft deze schadeposten niet weersproken. De door [eiser] opgevoerde kosten aan medische informatie van € 172,25 en de premieverhoging van € 352,20 heeft [gedaagde] evenmin weersproken. Op grond hiervan staat reeds vast dat [eiser] in ieder geval ter hoogte van voormelde bedragen aan materiele schade heeft geleden en hoeft deze schade dus niet meegenomen te worden in de schadestaatprocedure. De vordering tot betaling van een schadevergoeding op deze punten zal daarom in onderhavige procedure reeds worden toegewezen.

4.19.
[eiser] vordert verder een bedrag van € 6.987,75 aan (tot aan de dagvaarding gemaakte) advocaatkosten, welke kosten naar de rechtbank begrijpt als buitengerechtelijke kosten moeten worden aangemerkt. Namens [gedaagde] is aangevoerd dat er “in dit stadium geen nadere opmerkingen of vragen” zijn en dat in de overgelegde urenspecificatie “geen bijzonderheden zijn gesignaleerd”, maar dat “voor de toekomst wel het recht wordt voorbehouden om de buiten rechte gemaakte advocaatkosten aan de dubbele redelijkheidstoets te onderwerpen”. Echter, indien [gedaagde] zich al dan niet op het standpunt had willen stellen dat de ter zake gevorderde buitengerechtelijke kosten de dubbele redelijkheidstoets niet kunnen doorstaan, had hij dit in zijn conclusie van antwoord dan wel ter zitting moeten aanvoeren. Nu hij dit niet heeft gedaan, staat de verschuldigdheid van het ter zake gevorderde bedrag van € 6.987,75 als niet (voldoende) weersproken vast. Ook deze schade hoeft dus niet meegenomen te worden in de schadestaatprocedure. De vordering tot betaling van een schadevergoeding op dit punt zal daarom in onderhavige procedure reeds worden toegewezen.

4.20.
Aldus zal aan reeds geleden materiele schade een bedrag van in totaal € 8.782,20 (€ 885,00 + € 385,00 + € 172,25 + € 352,20 + € 6.987,75) worden toegewezen. De gevorderde rente over dit totaalbedrag zal als niet weersproken eveneens worden toegewezen.

4.21.
Onder verwijzing naar de Smartengeldgids van de ANWB vordert [eiser] een bedrag van € 12.000,- aan immateriële schade. [gedaagde] voert ter zake aan dat een bedrag van € 6.000,- passend is.

4.22.
Smartengeld is bedoeld om de benadeelde genoegdoening en compensatie te bieden voor wat hem is aangedaan. Bij het vaststellen van de hoogte van het schadebedrag moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden, waarbij het gaat om de aard en ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor de benadeelde. Daarbij moet worden aangesloten bij de bedragen die door de rechter in Nederland plegen te worden toegekend in vergelijkbare gevallen.

4.23.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] niet de bedoeling had om [eiser] letsel toe te brengen. Om voor de vaststelling van de hoogte van het smartengeld dan een-op-een aan te sluiten bij letselzaken waarin mishandeling aan de orde was, acht de rechtbank niet passend. Feit is echter wel dat [gedaagde] bewust de ‘kote gaeshi’-greep op [eiser] heeft toegepast in een situatie waarin ‘weglopen’ of ‘wegduwen’ meer voor de hand had gelegen, waardoor deze zaak zich evenmin laat vergelijken met zaken waarin ‘slechts’ sprake was van een ongeluk of van een ongelukkige samenloop van omstandigheden.

4.24.
De rechtbank neemt verder in aanmerking dat [eiser] door het handelen van [gedaagde] zijn linker scheen- en kuitbeen heeft gebroken en als gevolg daarvan een tamelijk langdurig revalidatietraject is ingegaan. [eiser] heeft ruim 1,5 maand gebruik gemaakt van een rolstoel en heeft zeven maanden op krukken gelopen. Verder ondergaat hij sinds januari 2018 fysiotherapie. Door de dubbele beenbreuk en de moeizame botconsolidatie is (zo blijkt uit de door [eiser] overgelegde medische rapportage) een afwijkend looppatroon van het linkerbeen ontstaan dat op dit moment nog niet volledig hersteld is. Onder meer door het in zijn been geplaatste osteosynthesemateriaal ondervindt [eiser] thans nog (in meer of mindere mate) beperkingen in het (trap)lopen, knielen, kruipen en hurken.

4.25.
Alles in aanmerking nemend, acht de rechtbank toekenning van een bedrag van € 10.000,- aan smartengeld passend. Daarmee heeft de rechtbank tevens rekening gehouden met het verdere herstelproces dat [eiser] ook na de datum van dit vonnis nog dient te doorlopen. Aldus hoeft de door [eiser] geleden en nog te lijden immateriële schade niet meegenomen te worden in de schadestaatprocedure en zal in onderhavige procedure de gevorderde schadevergoeding tot voormeld bedrag reeds worden toegewezen.

4.26.
[gedaagde] voert aan dat, wanneer wordt aangeknoopt bij actuele normen ter vaststelling van het smartengeld, geen afzonderlijke vergoeding van wettelijke rente over het smartengeld is verschuldigd. Omdat de toegekende bedragen aan smartengeld vanwege geldontwaarding een stijgende trend vertonen, is toekenning van wettelijke rente alleen gerechtvaardigd wanneer - zo begrijpt de rechtbank het standpunt van [gedaagde] - voor de toekenning van de hoogte van het smartengeld aangeknoopt wordt bij de normen zoals die golden op het moment van de schadetoebrengende gebeurtenis.

4.27.
De wettelijke rente is in beginsel het wettelijke instrument om bij schadevergoeding rekening te houden met geldontwaarding. De indexeringen in de ANWB Smartengeldgids zijn gebaseerd op de door het CBS gepubliceerde consumentenprijsindexcijfers en dienen met name om de door de jaren heen toegekende bedragen met elkaar te kunnen vergelijken. Uitgangspunt bij vergelijkingen van de onderhavige zaak met eerdere bij vonnis toegewezen bedragen is derhalve het niveau van het smartengeld op de dag van de schadetoebrengende gebeurtenis geweest, te weten 19 november 2017. Dit alles is echter van beperkte betekenis, nu de begroting van de in 4.24. naar billijkheid vastgestelde vergoeding voor immateriële schade niet het resultaat is van een exacte berekening maar van de weging van alle omstandigheden van het specifieke geval. Bovendien dient de duur van de periode waarin de schadeafwikkeling plaatsvindt de begroting van de immateriële schade niet te vertroebelen.

4.28.
Gelet op hetgeen in 4.26. is overwogen, zal de wettelijke rente over de immateriële schadevergoeding worden toegewezen vanaf 19 november 2017. ECLI:NL:RBROT:2019:10588