RBROT 210824 mishandeling buurman; aansprakelijkheid cf oordeel strafrechter; gevorderd € 76.720, toegewezen € 16.003,12
- Meer over dit onderwerp:
RBROT 210824 mishandeling buurman; aansprakelijkheid cf oordeel strafrechter; gevorderd € 76.720, toegewezen € 16.003,12
2 De feiten
2.1.
Partijen zijn buren van elkaar. Op 14 mei 2022 hebben zij met elkaar gevochten (hierna: het incident).
2.2.
[persoon A] heeft direct na het incident aangifte gedaan. Het proces-verbaal van zijn aangifte luidt als volgt:
Ik doe aangifte van mishandeling.
(…) Ik hoorde dat de buurman een opmerking maakte. Ik kan mij niet meer herinneren wat hij exact zei. Ik vroeg hem waarom hij die opmerking maakte. Het ging erom dat mijn kinderen iets tegen hem gezegd zouden hebben.
Ik hoorde dat de buurman een opmerking maakte over mijn kinderen. Ik hoorde hem iets zeggen in de trant van dat mijn kinderen hem zouden uitlokken. Ik zei tegen hem dat hij de kinderen niet zo moest lastigvallen.
Tijdens de woordenwisseling vloog de buurman mij aan. De buurman draaide zich om, liep op mij af en sprong letterlijk tegen mij aan. Wij vlogen de heg in en rolden wat over de grond. Wij belandden zo in het grasveld naast mijn huis. Toen ik op de grond lag, zag en voelde ik dat hij mij meerdere keren in mijn gezicht schopte. Ik kan u niet vertellen hoe vaak dit was. Ik probeerde mij af te weren maar hij ging maar door. Dit alles speelde zich af terwijl er verschillende kinderen stonden te kijken. Mijn kinderen riepen meerdere malen “stop met vechten!”. Ook kwamen er steeds meer mensen bij. Hierop zag ik dat de buurman wegliep.
Ik heb nu veel pijn in mijn voorhoofd, neus, lippen, kaak, schouders en nek. Mijn onderlip is flink gescheurd. Mijn neus is blauw en opgezwollen. Ik heb een bult op mijn voorhoofd. Ook zitten er meerdere tanden aan de linkerkant los. Ik ga nu met de ambulance mee naar het Dirksland ziekenhuis. (…)
2.3.
[persoon A] is aansluitend gezien op de spoedeisende hulp van het Van Weel-Bethesda Ziekenhuis. In het verslag van de spoedeisende hulp is onder meer het volgende geconstateerd:
Hoofd/hals: (…) hematoom en drukpijn os nasale, geen septumhematoom (…)
Ter toelichting: een hematoom is een bloeduitstorting en ‘os nasale’ is het neusbeen. Een septumhematoom is een bloeduitstorting aan één of beide zijden van het neustussenschot en wordt meestal gezien als complicatie na een neusfractuur.
2.4.
De volgende dag, 15 mei 2022, is [persoon B] als verdachte gehoord over het incident. Het proces-verbaal van zijn verklaring luidt onder meer als volgt:
Zaakgericht
V: Je bent aangehouden ter zake eenvoudige mishandeling. Wat kun je hier zelf over verklaren?
A: Ik was buiten met mijn auto bezig. Het lukte niet dus ik was toen gestopt ik liep toen langs hem. Hij maakte toen de opmerking naar zijn zoontje met iets was “Kijk dit is pas een echte BMW” hierop doelde hij op mijn BMW. Die van mij komt uit 2015 en die van hem is nieuwer. En toen zei ik iets van “je moet je bek houden pissebed”. Toen wilde ik doorlopen maar hij bleef doorgaan met het dreigen en uitdagen. Hij maakt namelijk vaker pest opmerkingen via zijn kinderen gericht op mij. We kregen vervolgens een woordenwisseling. Hij maakte steeds kleinerende opmerkingen over bijvoorbeeld mijn kleding. Hij dreigde toen dat hij mij op mijn bek ging slaan. En dat die me ging pakken. We stonden op ongeveer 2 meter van elkaar af. Ik zei toen nog dat hij moest stoppen met dit pestgedrag omdat zijn zoon dit ook overneemt richting mijn zoon. Toen liep ik weg naar de achterkant van het huis. Toen ging het gescheld en het gedreig gewoon door. Toen ik eenmaal bij het pad aangekomen was draaide ik me om en stonden we op ongeveer 25 meter afstand. Hij zei toen ook dingen zoals: “mietje, durf je niet”. Toen ben ik teruggelopen en stond ik op ongeveer 15 meter afstand. En toen zei ik “kom dan”. Vanaf het begin van de confrontatie had ik al meerdere malen gezegd: “je wilt vechten terwijl je kinderen erbij staan?” Ik vroeg dat toen weer. Toen liep die meteen op mij af met gebalde vuist en met een agressieve houding. Hij zei toen weer dingen als “ik ga je pakken”. Het is ook geen kleine man. Ik zag dat hij op me af liep en niet zou stoppen dus toen hij voor mij was gaf ik hem een duw en daarop stapte die naar achter. Toen kwam hij weer naar voren. En toen begonnen we te worstelen. Ik heb hem toen uitgehaald en toen gingen we naar de grond.
V: Wat gebeurde er toen?
A: Zijn we doorgegaan met elkaar slaan. Of nou proberen te slaan. Ik heb op hem kunnen klimmen en hem in bedwang kunnen houden. En ik heb toen meerdere malen gezegd dat hij moest stoppen. Pas na een paar keer merkte ik dat hij niet meer tegenwerkte en stopte.
(…)
V: U zei dat u hem had uitgehaald hoe is dat gegaan?
A: We zaten te worstelen en toen had ik zijn pols vast en zijn nek. En toen kwam er een beetje ruimte en heb ik hem met mijn linker vuist geslagen.
V: Waar raakte u hem?
A: Volgens mij op zijn mond. Er was gelijk veel bloed. Ik denk dat er een tand uit was want hij riep later ook dat hij een tand kwijt was.
V: Hoe vaak heeft u hem geslagen?
A: Ik weet het niet. Ik heb hem herhaaldelijk geprobeerd te slaan maar soms blokte hij.
V: Want bent u zelf ook geslagen?
A: Ik heb lichte pijnlijke plekken maar geen beurse plekken. Ik heb geen letsel en tijdens het gevecht kan ik me niet herinneren dat ik dat heb gevoeld.
(…)
Mijn vriendin is ook bang voor hem.
V: Waarom is zij bang voor hem?
A: Bij de vorige confrontatie, ongeveer 2 jaar geleden. Toen begon die ook dingen te zeggen over mijn vriendin. Over dat ze buitenlands is en dat ze geen Nederlands praat. De buurvrouw zei ook een keer tegen haar kind, terwijl ze voor onze woning stonden: “kijk daar werkt een zwartwerker” over mijn vriendin. Terwijl dat helemaal niet zo is. Ook zitten ze al jaren te pesten als mensen op het parkeervak voor hun woning de auto neerzetten. Maar het is gewoon een openbare parkeerplaats. Deze mensen zitten ons al jaren te neten.
V: Wilt u verder nog iets verklaren?
A: Hij wilde een fysieke confrontatie en die heeft die gekregen. Hij heeft ook met meerdere buren een akkefietje gehad. (…) Hij parkeert soms ook zijn auto dicht op mijn auto terwijl die dan alle ruimte heeft. Hij doet dat gewoon om te zieken. Hij heeft meerdere keren gezegd dat die fysieke confrontatie aan wil gaan en dat is nu gebeurd. Ik heb vaak genoeg geprobeerd om op afstand te blijven. Ik heb mijzelf verdedigd hij is op mij afgekomen met verbale en fysiek bedreiging. Ik moet morgen ook gewoon weer werken dus ik hoop dat ik hier zo snel mogelijk weg kan.
2.5.
Op 19 mei 2022 is in het Van Weel-Bethesda Ziekenhuis is bij [persoon A] een gebroken vinger als diagnose gesteld.
2.6.
Op 23 mei 2022 heeft ook [persoon B] aangifte gedaan van het incident.
2.7.
In de strafrechtelijke procedure is [persoon B] veroordeeld voor mishandeling van [persoon A] . De vordering tot schadevergoeding van [persoon A] is in die procedure gedeeltelijk toegewezen; [persoon B] is veroordeeld tot betaling aan [persoon A] van € 876,73, bestaande uit € 126,73 materiële schade en € 750,00 immateriële schade. Een verkort proces-verbaal van de openbare terechtzitting waarop deze beslissing is meegedeeld, luidt als volgt:
De verdachte probeerde het anders op te lossen. Dat heeft niet gewerkt. Het is strafbaar om elkaar fysiek te lijf te gaan. Het beeld is niet dat de verdachte aangever flink tegen het hoofd heeft geschopt. De verdachte was ook bekend met Jiu Jitsu. De verdachte heeft aangever wel een aantal keren geraakt.
2.8.
Op 10 mei 2023 heeft verzekeringsarts [persoon C] (hierna: [persoon C] ), in opdracht van [persoon A] een advies opgesteld over de medische gevolgen van het incident. In zijn rapport schrijft [persoon C] onder meer het volgende.
Samenvatting en beschouwing van de letsels:
Betrokkene was een 46-jarige man toen hij op 14-05-2022 herhaald tegen het hoofd geschopt werd. (…)
Betrokkene gaf aan het gevoel te hebben dat tanden los zaten. Op de SEH werd dit niet gevonden. Later kwam betrokkene bij de eigen tandarts die wel losse tanden constateerde. De twee middelste voortanden in de bovenkaak stonden los en de vitaliteit ging verloren. De tandarts moest hiervoor wortelkanaalbehandeling uitvoeren. (…)
Op 18-05-2022 bezocht betrokkene het ziekenhuis ter controle. De flinke bloeduitstorting van de neus viel op. Verder kon betrokkene het topje van de ringvinger niet goed strekken. Op de röntgenfoto werd een afscheuringsbreuk gevonden van de strekpees. Betrokkene kreeg een spalk om het gewricht gedurende zes weken gestrekt te houden zodat het afgescheurde botbrokje vast zou kunnen groeien. (…)
De fysiotherapeut begeleidde betrokkene voor de nekklachten. Aanvankelijk leek er enige verbetering. De fysiotherapeut geeft aan dat psychosociale en externe factoren een rol zouden kunnen spelen bij het aanhouden van klachten. Betrokkene kwam ook nog onder begeleiding van een chiropractor. De chiropractor vond afwijkingen aan de onderste nekwervel en aan de bovenste borstwervel. De chiropractor verwacht dat dit een zwakke plek zal blijven. Uit het telefoongesprek blijkt dat betrokkene tot heden onder behandeling is, dat er weliswaar verbetering is ten opzichte van de toestand kort na het letsel maar dat er zeker geen sprake is van volledig herstel.
(…)
Advies:
Het is duidelijk dat betrokkene gedurende twee maanden sterk beperkt was in de uitvoering van alle arbeid. Met de spalk om de rechter ringvinger was het typen moeizaam. Betrokkene werd gehinderd door de diverse pijnklachten.
Bij de beschreven kneuzingen, nekklachten en cognitieve klachten is het gebruikelijk elke twee maanden de arbeid op te bouwen met 20% tot 25% erbij. Er is enige individuele variatie. De informatie van de therapeuten onderbouwen de arbeidsongeschiktheid.
Aannemelijk was betrokkene de eerste twee maanden arbeidsongeschikt voor alle arbeid, gerekend vanaf 14-05-2022. Met het aangegeven opbouwschema kan uitgegaan worden van 75-80% arbeidsongeschiktheid per 14-07-2022, 50-60% arbeidsongeschiktheid per 14-09-2022 en 25-40% arbeidsongeschiktheid per
14-11-2022. (…)
2.9.
Op 27 mei 2024 heeft [persoon A] een septumcorrectie ondergaan. Dat is een operatie aan het neustussenschot.
3 Het geschil
in conventie
3.1.
[persoon A] vordert – na schriftelijke eisvermeerdering – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [persoon B] te veroordelen om aan hem € 76.720,70 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dagen waarop de onderscheiden schadeonderdelen manifest werden althans, subsidiair, vanaf de dag van dagvaarding en [persoon B] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[persoon B] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [persoon A] in zijn vordering althans tot afwijzing van die vordering, met veroordeling van [persoon A] in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
in voorwaardelijke reconventie
3.3.
Op voorwaarde dat de rechtbank tot enige aansprakelijkheid van [persoon B] voor het door [persoon A] gestelde letsel zou komen, vordert [persoon B] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, een onafhankelijk medisch deskundige te benoemen teneinde het letsel en de mate van arbeidsongeschiktheid van [persoon A] te kunnen beoordelen en vaststellen.
3.4.
[persoon A] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [persoon B] in zijn vordering, althans deze hem te ontzeggen, met veroordeling van [persoon B] in de proceskosten.
4 De beoordeling
in conventie
Eisvermeerdering
4.1.
[persoon A] heeft bij dagvaarding betaling van € 74.886,94 gevorderd en bij akte zijn eis vermeerderd met € 1.833,76. [persoon B] heeft geen bezwaar gemaakt tegen die eisvermeerdering. Omdat de eisvermeerdering niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde zal de rechtbank recht doen op basis van de gewijzigde eis, zoals weergegeven onder 3.1.
Aansprakelijkheid
4.2.
Partijen twisten over de vraag of [persoon B] aansprakelijk is voor de door [persoon A] als gevolg van het incident geleden schade. Volgens [persoon A] staat met de strafrechtelijke veroordeling van [persoon B] vast dat hij [persoon A] heeft mishandeld en nu daardoor schade is ontstaan staat volgens [persoon A] tevens vast dat er sprake is van onrechtmatig handelen in de zin van artikel 6:162 BW. [persoon B] voert aan dat de civiele rechter slechts gebonden is aan de door de strafrechter bewezen verklaarde feiten. Hij stelt zich op het standpunt dat hij slechts is veroordeeld voor een eenvoudige mishandeling, zijnde het slaan van [persoon A] , en niet voor schoppen en/of het aanleggen van een nekklem, zoals door [persoon A] gesteld. [persoon B] biedt ten slotte tegenbewijs aan van zijn stelling dat hij [persoon A] niet heeft geschopt.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 161 Rv het vonnis van de strafrechter dwingend bewijs oplevert van het feit waarvan de strafrechter bewezen heeft verklaard dat [persoon B] dat feit heeft begaan. Zodoende staat met het vonnis van de strafrechter vast dat [persoon B] [persoon A] heeft mishandeld. Dit levert in zoverre naar het oordeel van de rechtbank een toerekenbare onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 BW op jegens [persoon A] , en daarmee ook een verplichting voor [persoon B] om de schade die [persoon A] door die mishandeling lijdt te vergoeden. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat in het midden kan blijven of de mishandeling ziet op schoppen dan wel slaan dan wel een nekklem. Feit is dat [persoon B] fysiek geweld heeft gebruikt jegens [persoon A] en dat is op zichzelf in strijd met de wet, een inbreuk op de lichamelijke integriteit van [persoon A] en maatschappelijk onbetamelijk. Door de mishandeling, ook als dat “alleen maar” het slaan van [persoon A] is geweest, heeft [persoon B] onrechtmatig jegens [persoon A] gehandeld. Het aanbod van [persoon B] om tegenbewijs te leveren passeert de rechtbank dan ook, omdat dat niet zal leiden tot een ander oordeel dan dat [persoon B] aansprakelijk is voor de gevolgen van het incident. Van belang is vervolgens de vraag welke schade van [persoon A] het gevolg is van het incident.
Causaal verband
4.4.
[persoon A] stelt dat hij door de mishandeling klachten en beperkingen heeft opgelopen die hebben geleid tot materiële en immateriële schade. Deze stelling heeft hij onderbouwd met onder meer het rapport van [persoon C] en het huisartsenjournaal waaruit blijkt dat hij voorafgaand aan het incident slechts in april 2018 de huisarts heeft bezocht wegens hoesten, en na het incident regelmatig de huisarts heeft bezocht met klachten gerelateerd aan het incident. [persoon B] betwist dat een causaal verband bestaat tussen het incident en de door [persoon A] gevorderde schade. Zo wijst [persoon B] erop dat bij de spoedeisende hulp direct na het incident niet is geconstateerd dat de vinger en neus van [persoon A] zijn gebroken en voert hij aan dat [persoon A] zijn schade onvoldoende heeft onderbouwd.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [persoon A] gemotiveerd onderbouwd dat hij als gevolg van het incident klachten en beperkingen heeft opgelopen en heeft [persoon B] daartegenover zijn betwisting onvoldoende onderbouwd. Het had op de weg van [persoon B] gelegen om zijn betwisting nader te onderbouwen door bijvoorbeeld tegenover het rapport van [persoon C] een eigen medisch deskundige in te schakelen.
4.6.
Met betrekking tot de gebroken neus en vinger stelt de rechtbank vast dat – ondanks het feit dat dit in eerste instantie niet wordt geconstateerd op de spoedeisende hulp – het causaal verband met het incident is gegeven, gelet op het rapport van [persoon C] en het feit dat bij de spoedeisende hulp wél een bloeduitstorting en drukpijn bij het neusbeen zijn geconstateerd en slechts een paar dagen na het incident, op 19 mei 2022, een gebroken vinger is vastgesteld. Van belang is hierbij dat in de medische voorgeschiedenis van [persoon A] geen meldingen zijn over klachten aan de neus of vinger; de periode tussen het incident en de uiteindelijke diagnoses (gebroken neus/gebroken vinger) zeer kort is en dat niet is gesteld of gebleken dat een ander voorval in de tussenliggende dagen deze klachten bij [persoon A] zou kunnen hebben veroorzaakt. Daarbij komt dan ook nog dat een gebroken neus en een gebroken vinger bij uitstek klachten zijn die passen bij hetgeen op 14 mei 2022 is voorgevallen. In lijn hiermee overweegt de rechtbank dat ook het laten uitvoeren van de septumcorrectie als een gevolg van het incident moet worden aangemerkt.
4.7.
Met betrekking tot de whiplash-gerelateerde klachten van [persoon A] overweegt de rechtbank dat [persoon B] de stellingen van [persoon A] dat hij een blanco medische voorgeschiedenis heeft, dat het incident het letsel kan hebben veroorzaakt en dat een alternatieve verklaring voor dit letsel ontbreekt, onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Dat is van belang gelet op het in de rechtspraak ontwikkelde criterium in whiplashzaken. Dat criterium houdt in dat als de omstandigheden daartoe aanleiding geven de rechter het vermoeden kan aannemen dat niet eerder bestaande klachten die zich (kort) na het incident hebben geopenbaard moeten worden gezien als een gevolg daarvan voor zover geen duidelijke aanwijzingen bestaan voor het tegendeel. Voor het aannemen van dit vermoeden bestaat minder grond als de benadeelde voor het ongeval al medische klachten had van dezelfde aard.
4.8.
De rechtbank neemt dan ook aan dat schade van [persoon A] als gevolg van de whiplash-gerelateerde klachten in beginsel in causaal verband staat met het incident, waarbij wel een beperking in tijd geldt. [persoon C] schrijft in zijn rapport immers dat volgens de fysiotherapeut het aanhouden van klachten mogelijk ook een gevolg kan zijn van psychosociale en externe factoren. Dat deze psychosociale en externe factoren een gevolg zijn van het incident blijkt niet uit het rapport van [persoon C] . Daar komt bij dat voor zover de whiplash-gerelateerde klachten [persoon A] beperken in het uitvoeren van zijn arbeid (de schadepost verlies aan verdienvermogen) volgens het advies in het rapport van [persoon C] de klachten in januari 2023 niet meer zouden leiden tot arbeidsongeschiktheid.
4.9.
[persoon A] heeft wel gesteld dat hij ook na januari 2023 nog whiplash-gerelateerde klachten heeft (gehad) waarvoor hij fysiotherapeutische en chiropractische behandelingen heeft, maar het rapport van [persoon C] biedt onvoldoende onderbouwing voor het vaststellen van causaal verband tussen het incident en de aanhoudende schade. Medische gegevens van na januari 2023 zijn ook niet aan [persoon C] ter hand gesteld en meegenomen in zijn rapport, noch zijn er gegevens van na januari 2023 in de procedure overgelegd. Ook een aanvullend rapport van [persoon C] ontbreekt.
4.10.
In het hiernavolgende zal per schadepost worden ingegaan op de toewijsbaarheid van de gevorderde schade. In dit kader wordt nader beoordeeld in hoeverre de afzonderlijke schadeposten in causaal verband staan met de klachten en beperkingen van [persoon A] als gevolg van het incident.
Eigen risico
4.11.
[persoon A] maakt aanspraak op het door hem zowel in 2022 als in 2024 betaalde eigen risico van € 385,00. Ter onderbouwing heeft hij een overzicht van zijn zorgverzekeraar met de stand van zijn eigen risico in 2022 overgelegd. [persoon B] betwist dat het eigen risico is gebruikt ten gevolge van het incident.
4.12.
De rechtbank komt tot het oordeel dat ten aanzien van het eigen risico in 2022 [persoon B] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat het bedrag van € 385,00 aan eigen risico betrekking heeft op zorgkosten die het gevolg zijn van het incident. Daartoe wordt overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat uit het overzicht van de zorgverzekeraar blijkt dat het eigen risico over 2022 volledig is gebruikt. Daarnaast is niet gebleken van een andere reden waarom dit eigen risico is gebruikt dan de zorgkosten die zijn gemaakt als gevolg van het incident. Ten slotte komt het de rechtbank logisch voor dat reeds met het bezoek aan de spoedeisende hulp direct na het incident, waarbij ook foto’s zijn gemaakt, het eigen risico opgesoupeerd was. Deze kosten staan in causaal verband met het incident. Het eigen risico over 2022 ten bedrage van € 385,00 zal worden toegewezen.
4.13.
Ten aanzien van het eigen risico dat betrekking heeft op 2024 heeft [persoon A] geen stukken ter onderbouwing overgelegd. De rechtbank overweegt dat het op de weg van [persoon A] had gelegen om te onderbouwen dat hij (ook) in dat jaar zijn eigen risico daadwerkelijk heeft betaald. Nu hij dat niet heeft gedaan, zal het gevorderde eigen risico over 2024 worden afgewezen.
Fysiotherapie
4.14.
Aan kosten voor fysiotherapie vordert [persoon A] in totaal € 3.019,58. Dit bedrag bestaat uit kosten voor FysioHellevoet, fysiotherapeut Arendshorst en Voet en Los. [persoon A] heeft nota’s overgelegd van deze instanties, waarvan de bedragen optellen tot respectievelijk € 356,80, € 142,78 en € 2.985,00. De som van deze bedragen is € 465,00 hoger dan het gevorderde bedrag; kennelijk heeft [persoon A] bij het formuleren van zijn vordering een nota van Voet en Los over het hoofd gezien. Volgens [persoon A] zijn alle door hem gevorderde kosten incidentgerelateerd; dat wordt door [persoon B] betwist.
4.15.
De rechtbank overweegt dat de op korte termijn na het incident gemaakte kosten voor fysiotherapie in causaal verband staan met het incident. De nota’s van FysioHellevoet en Arendshorst, die dateren van maximaal een half jaar na het incident, zullen dan ook worden toegewezen. Over de nota’s van Voet en Los, die voornamelijk massages van de rug betreffen in plaats van fysiotherapeutische behandeling, oordeelt de rechtbank dat slechts de eerste nota ten bedrage van € 370,00 voor vergoeding in aanmerking komt. Dat de aanhoudende whiplash-gerelateerde klachten ook na januari 2023 nog in causaal verband staan met het ongeval is immers niet komen vast te staan. Een vergoeding voor de nota’s nadien wordt dan ook afgewezen. Daarbij komt dat een medische onderbouwing van het doorlopend en op langere termijn efficiënt zijn van de massages ontbreekt. Deze onderbouwing volgt ook niet uit het rapport van [persoon C] . In totaal zal aan kosten een bedrag van € 869,58 worden toegewezen.
Tandarts
4.16.
[persoon A] vorderde bij dagvaarding € 496,24 aan vergoeding van tandartskosten, maar uit zijn spreekaantekeningen volgt dat die vordering exclusief controlekosten moet zijn. Bovendien heeft [persoon A] slechts ten aanzien van de door de tandarts uitgevoerde wortelkanaalbehandelingen onderbouwd dat de kosten het gevolg zijn van het tandletsel dat [persoon A] heeft opgelopen bij het incident, door de verklaring van de tandarts en het rapport van [persoon C] . [persoon B] heeft dat onvoldoende gemotiveerd betwist. Aan tandartskosten komen zodoende de twee nota’s waarmee de wortelkanaalbehandelingen in rekening worden gebracht voor vergoeding in aanmerking. Voor zover de vordering betrekking heeft op overige door de tandarts in rekening gebrachte kosten wordt deze vordering afgewezen. Het toe te wijzen bedrag is € 367,25.
Chiropractor
4.17.
In de dagvaarding wordt aan kosten voor de chiropractor een bedrag van € 601,00 gevorderd. Dit betreft kosten voor behandelingen in de periode van augustus 2022 tot en met september 2023. In de eisvermeerdering wordt daar een bedrag van € 195,00 bij opgeteld, gebaseerd op kwitanties uit de periode februari 2024 tot en met mei 2024.
4.18.
Zoals reeds overwogen, staat het bezoeken van de chiropractor in beginsel in causaal verband met het incident. [persoon A] heeft dit ook onderbouwd met een verklaring van de behandelend chiropractor van 20 januari 2023, waarin staat dat de ‘acute fase’ is afgerond en [persoon A] op dat moment in de ‘stabiliserende-onderhoudsfase’ zit en hij één keer in de vier tot zes weken behandeld wordt. De vordering tot vergoeding van de behandelkosten over de periode tot aan die verklaring, waar het in de dagvaarding genoemde bedrag op ziet, wordt toegewezen omdat daarvan het causaal verband met het incident onvoldoende gemotiveerd is betwist. Dit komt ook overeen met de termijn tot januari 2023 waarvan [persoon C] uitgaat in zijn rapport en de termijn waarbinnen het causaal verband tussen de whiplash-gerelateerde klachten en het incident door de rechtbank wordt aangenomen. Ten aanzien van de kosten over de periode na de verklaring, dus vanaf februari 2023, ontbreekt het causaal verband. In totaal zal zodoende het bedrag van € 601,00 worden toegewezen; de eisvermeerdering op dit punt wordt afgewezen.
Reiskosten
4.19.
De gevorderde gemaakte reiskosten houden blijkens de onderbouwing verband met het ondergaan van medische behandelingen. [persoon B] heeft dit althans onvoldoende gemotiveerd betwist. Aangezien [persoon A] deze kosten in redelijkheid heeft kunnen maken en de hoogte van de kosten ook redelijk is, komen de kosten ingevolge artikel 6:107 lid 1 BW en artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder a BW voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van in totaal € 243,30.
Hulpbehoefte algemene dagelijkse levensverrichtingen
4.20.
[persoon A] vordert € 375,00 aan schade wegens het niet in staat zijn tot het verrichten van algemene dagelijkse levensverrichtingen. Hij voert aan dat hij – tot het aanmeten van een spalk op 19 mei 2022 – niet zonder ondersteuning eten kon bereiden en nuttigen en zich kon kleden. Bij eisvermeerdering vordert [persoon A] daarnaast nog € 300,00 aan schadevergoeding wegens ADL-onzelfstandigheid als gevolg van de septumcorrectie.
4.21.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [persoon A] desgevraagd aangegeven dat hij vlak na het incident niet zelfstandig kon douchen, maar dat hij in die periode ook niet mocht douchen. Daarnaast heeft [persoon A] verklaard dat hij hulp heeft gehad van zijn vrouw die voor hem kookte; een huishoudelijke taak die in de situatie zonder ongeval door hemzelf zou zijn verricht. Dit is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om in aanmerking te komen voor een vergoeding voor het niet kunnen verrichten van algemene dagelijkse levensverrichtingen. Het overnemen van de huishoudelijke taak van het koken zal worden vergoed bij de schadepost huishoudelijke hulp behoefte. Voor het overige heeft [persoon A] onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat hij bij zijn algemene dagelijkse levensverrichtingen behoeftig was.
Huishoudelijke hulpbehoefte
4.22.
[persoon A] begroot zijn schade in verband met huishoudelijke hulpbehoefte in totaal op € 2.914,60, waarvan € 2.171,00 ziet op de eerste drie maanden na het incident en € 743,60 op de periode vanaf 14 augustus 2022. Hij gaat in zijn op de Richtlijn Huishoudelijke Hulp van de Letselschaderaad gebaseerde berekening uit van de categorie ‘zwaar beperkt’ in het vermogen tot het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden. [persoon B] heeft betwist dat die categorie van toepassing is, nu deze – in tegenstelling tot wat de richtlijn voorschrijft – niet is vastgesteld door een medisch adviseur
4.23.
De rechtbank overweegt ten eerste dat het uitgangspunt van [persoon A] dat hij voor 50% bijdroeg in het huishouden, waardoor in de berekening een factor 0,5 wordt toegepast, niet door [persoon B] is betwist. Daarnaast acht de rechtbank het redelijk om in de berekening van de huishoudelijke hulpbehoefte van [persoon A] uit te gaan van een periode van 3,5 weken, namelijk 2 à 3 weken na het incident en één week na de septumcorrectie. [persoon A] heeft immers tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd aangegeven dat hij in die periodes een aantal huishoudelijke taken niet kon uitvoeren en [persoon B] heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat [persoon A] in die periodes behoefte had aan huishoudelijke ondersteuning. Ten aanzien van de mate van beperking gaat de rechtbank uit van de categorie ‘licht tot matig beperkt’ in plaats van ‘zwaar beperkt’, gelet op de aard van het letsel. Het bijbehorende tarief conform de eerdergenoemde richtlijn bedraagt € 177,00 per week. Zodoende wordt aan huishoudelijke hulpbehoefte een bedrag van € 309,75 toegewezen (177 x 3,5 x 0,5).
Verlies aan zelfwerkzaamheid
4.24.
[persoon A] vordert € 462,32 aan vergoeding voor verlies aan zelfwerkzaamheid. Dit bedrag is gebaseerd op een berekening aan de hand van normbedragen uit de Richtlijn Zelfwerkzaamheid van de Letselschaderaad. Volgens die richtlijn moet onder zelfwerkzaamheid worden verstaan: reparatiewerkzaamheden en schilderwerkzaamheden in en aan de woning en tuinonderhoud.
4.25.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [persoon A] onvoldoende concreet onderbouwd dat hij daadwerkelijk schade heeft geleden omdat hij een bepaalde periode geen zelfwerkzaamheidswerkzaamheden heeft kunnen verrichten. In dit kader is van belang dat [persoon A] tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd heeft verklaard dat er geen schilder- en reparatiewerkzaamheden op het programma stonden en dat [persoon B] heeft aangevoerd dat [persoon A] een hovenier in dienst heeft voor het tuinonderhoud, hetgeen door [persoon A] wordt erkend. Zonder concrete onderbouwing dat er überhaupt schade is geleden, wordt niet aan een abstracte begroting van deze schade op basis van de Richtlijn Zelfwerkzaamheid toegekomen. Het gevorderde schadebedrag zal dan ook niet worden toegewezen.
4.26.
Ten aanzien van het tuinonderhoud heeft [persoon A] desgevraagd aangegeven dat hij zelf – naast het onderhoud door de hovenier – in de situatie zonder incident één keer per één à twee maanden onkruid wiedde. Gelet op zijn letsel heeft hij dat in de zomermaanden van 2022 niet kunnen doen en heeft zijn vrouw dat gedaan. Voor deze werkzaamheden lijdt [persoon A] wel schade. Hiervoor acht de rechtbank een vergoeding van € 100,00 billijk; dat bedrag zal worden toegewezen. De rechtbank is immers – nu de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld – op grond van artikel 6:97 BW bevoegd om de schade te schatten en is niet verplicht om de eerdergenoemde richtlijn toe te passen, zeker niet nu de geleden schade aanzienlijk kleiner is dan het conform de richtlijn begrote bedrag.
Verlies aan verdienvermogen
4.27.
De meest omvangrijke schadepost is het verlies aan verdienvermogen. Om te berekenen wat de omvang is van het verlies aan verdienvermogen dat het gevolg is van het incident, moet de hypothetische situatie zonder ongeval (en het aantal uren dat [persoon A] in dat geval zou hebben gewerkt) worden vergeleken met het werkelijk aantal gewerkte uren. Vaststaat dat [persoon A] op het moment van het incident werkzaam was als zelfstandig ondernemer op basis van een overeenkomst van opdracht waarin een uurtarief van € 115,00 was overeengekomen. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag hoeveel uren [persoon A] in de hypothetische situatie zonder incident zou hebben gewerkt.
4.28.
[persoon A] voert aan dat hij in de hypothetische situatie zonder incident 40 uur per week zou hebben gewerkt. Hij onderbouwt deze stelling met een verklaring van een HR-adviseur van Damen, waar [persoon A] sinds 9 mei 2022 op detacheringsbasis werkzaam was, waaruit volgt dat het de bedoeling was dat [persoon A] daar fulltime zou gaan werken. Na 14 januari 2023 is [persoon A] volgens het rapport van [persoon C] niet meer arbeidsongeschikt als gevolg van de klachten en beperkingen naar aanleiding van het incident.
4.29.
[persoon B] betwist de stelling van [persoon A] dat hij 40 uur per week zou hebben gewerkt in de hypothetische situatie zonder incident. Hij wijst erop dat [persoon A] volgens zijn eigen urenoverzichten, waarvan de laatste ziet op de laatste week van 2022, nimmer meer dan 25 uur per week heeft gewerkt, ook niet in de laatste periode waarin [persoon A] volgens het rapport van [persoon C] weer grotendeels arbeidsgeschikt wordt geacht. Volgens [persoon B] kan hieruit worden afgeleid dat [persoon A] ook in de situatie zonder incident maximaal 25 uur zou hebben gewerkt en dus niet 40.
4.30.
De rechtbank volgt [persoon B] in zijn redenering. [persoon A] heeft in het licht van de betwisting van [persoon B] onvoldoende onderbouwd dat hij in de hypothetische situatie 40 uur per week zou hebben gewerkt. Om de schade van [persoon A] wegens het verlies aan verdienvermogen te berekenen wordt het daadwerkelijk aantal gewerkte uren (620, dit aantal is door [persoon B] niet betwist) in de periode vanaf het incident tot 14 januari 2023 vergeleken met de hypothetische situatie waarin [persoon A] in die periode, bestaande uit 31 weken waarin [persoon A] werkzaam was, 25 uur per week zou hebben gewerkt (in totaal 775 uur (31 weken x 25 uur)). Het verschil is 155 uur. Dat verschil moet worden vermenigvuldigd met het uurtarief van € 115,00, resulterend in € 17.825,00. Vervolgens dient, om van dat brutobedrag een nettobedrag te maken, dit bedrag te worden vermenigvuldigd met 0,69, waarbij de rechtbank de rekenwijze volgt die door [persoon A] is gehanteerd en door [persoon B] niet gemotiveerd is weersproken. Dit levert een toe te wijzen bedrag van € 12.299,25 op. Dat [persoon A] ook nog andere betaalde werkzaamheden zou hebben verricht in voornoemde periode waarmee rekening gehouden zou moeten worden in de berekening, zoals door [persoon B] aangevoerd, is, gezien de betwisting door [persoon A] , niet komen vast te staan.
Smartengeld
4.31.
[persoon A] vordert € 5.500,00 aan smartengeld. Hij voert aan dat het letsel divers is, dat hij langdurige behandeltrajecten volgt en dat hij altijd behoedzaam en alert is als hij naar buiten gaat. Ter staving van zijn vordering verwijst hij naar twee uitspraken die volgens hem vergelijkbare situaties betreffen, waarin € 3.000,00 en € 5.000,00 aan immateriële schade is toegewezen.
4.32.
[persoon B] voert aan dat het gevorderde bedrag aan smartengeld buitensporig is. Het vastgestelde letsel dient te worden aangemerkt als gering letsel; [persoon B] verwijst naar een aantal uitspraken waarin bedragen rond de € 500,00 aan smartengeld zijn toegewezen. Ten slotte geldt het feit dat de situatie in de buurt niet prettig is ook voor [persoon B] ; het was volgens hem immers [persoon A] die als eerste dreigend op [persoon B] af kwam lopen.
4.33.
De rechtbank stelt voorop dat voor toekenning van immateriële schade artikel 6:106 aanhef en onder b BW het uitganspunt is: voor nadeel dat niet uit vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Hiervoor is reeds overwogen dat [persoon A] voldoende heeft onderbouwd dat hij lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het incident. Voor de hoogte van de naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding zoekt de rechtbank aansluiting bij wat Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen hebben toegewezen, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, zoals de aard en de ernst van de (letsel)schade, de aard en de ernst van de gevolgen en de aard en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, de mate van gederfde levensvreugde en de ernst van de inbreuk op het rechtsgevoel van de benadeelde (zie o.a. HR 17 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8358).
4.34.
De rechtbank is van oordeel dat de situatie van [persoon A] niet goed vergelijkbaar is met de omstandigheden die hebben geleid tot de door hem genoemde uitspraken. Dit geldt met name voor de ernst van de (invaliderende) gevolgen op langere termijn. De rechtbank gaat immers uit van klachten tot uiterlijk januari 2023 en de septumcorrectie op 27 mei 2024. Daarnaast staat de vinger van [persoon A] blijvend scheef. Hij heeft op de zitting aangegeven dat hij daarmee kan leven. Het beperkt hem niet. Het letsel dat [persoon A] heeft ondervonden/ondervindt rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank toewijzing van een bedrag aan smartengeld van € 750,00. Met inachtneming van het feit dat [persoon B] in de strafprocedure reeds is veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan immateriële schade, zal de vordering voor zover die betrekking heeft op immateriële schade in deze procedure worden afgewezen.
Buitengerechtelijke kosten
4.35.
[persoon A] vordert € 827,99 aan vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. Dit bedrag bestaat uit de door [persoon C] in rekening gebrachte kosten voor het opstellen van zijn rapport en de kosten die de chiropractor, fysiotherapeut en huisarts in rekening hebben gebracht voor informatieverstrekking.
4.36.
De rechtbank overweegt dat deze buitengerechtelijke kosten redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid betreffen als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 onder b BW. Deze kosten komen dan ook als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking.
Eigen schuld
4.37.
[persoon B] doet een beroep op eigen schuld van [persoon A] . Dit is een bevrijdend verweer, wat betekent dat [persoon B] dient te stellen en bij gemotiveerde betwisting van [persoon A] zijn stelling dient te bewijzen.
4.38.
[persoon B] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat [persoon A] een grote mate van eigen schuld treft omdat hij – kort gezegd – het incident heeft uitgelokt, verwezen naar zijn eigen verklaringen (r.o. 2.4). Uit zijn verklaringen volgt inderdaad het beeld dat [persoon A] met zijn gedrag ergernis opwekt, [persoon B] uitdaagt en in die zin ook bijdraagt aan het ontstaan van het incident. Echter, [persoon A] heeft met zijn verklaring dit beeld gemotiveerd betwist. Het is dan ook het woord van [persoon B] tegen het woord van [persoon A] . In die patstelling trekt de partij met de bewijslast ( [persoon B] ) in beginsel aan het kortste eind, nu die partij ook het bewijsrisico draagt.
4.39.
[persoon B] heeft geen steunbewijs aangeleverd van zijn kant van het verhaal. Hij heeft weliswaar een verklaring van zijn partner overgelegd, die heeft verklaard dat [persoon A] schreeuwend met zijn borst tegen [persoon B] opliep, maar tijdens de mondelinge behandeling bleek dat die verklaring betrekking heeft op een eerder incident uit 2020. Ook de geanonimiseerde verklaring van een buurtbewoner, waarin het gedrag van [persoon A] als arrogant wordt getypeerd, vormt dat steunbewijs niet. Deze verklaring is immers algemeen van aard en ziet niet specifiek op (het ontstaan van) het incident.
4.40.
[persoon B] heeft in dit kader nog gewezen op een inconsistentie in de verklaringen van [persoon A] ten aanzien van de locatie waar hij na het incident is aangetroffen. Deze inconsistentie leidt er niet toe dat de volledige verklaring van [persoon A] buiten beschouwing dient te blijven en vormt ook geen onderbouwing van de stelling van [persoon B] dat [persoon A] het incident is begonnen of althans daartoe heeft uitgelokt.
4.41.
Resumerend overweegt de rechtbank dat het gedrag van [persoon A] wellicht tot ergernissen heeft kunnen leiden bij [persoon B] , maar dat maakt niet dat [persoon A] daarmee debet is aan een deel van de door [persoon B] met het incident toegebrachte schade. [persoon B] had meer feiten en omstandigheden moeten stellen en onderbouwen waarom [persoon A] in concrete zin heeft bijgedragen aan het ontstaan van het incident. De rechtbank is van oordeel dat hij dat onvoldoende heeft gedaan waardoor het eigenschuldverweer niet slaagt.
Wettelijke rente
4.42.
[persoon A] vordert wettelijke rente over de gevorderde schade vanaf de dagen waarop de onderscheiden schadeonderdelen manifest werden althans, subsidiair, vanaf de dag van dagvaarding. [persoon B] heeft daartegen verweer gevoerd door te stellen dat het causaal verband tussen het incident en de schade ontbreekt. Dit verweer gaat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ten aanzien van de toegewezen schade niet op. De wettelijke rente ex artikel 6:119 BW is in beginsel toewijsbaar. In de zittingsagenda heeft de rechtbank onder verwijzing naar deze vordering verzocht om een overzicht van de data die volgens [persoon A] moeten worden aangehouden bij het berekenen van de verschillende onderdelen. Aangezien [persoon A] ondanks dat expliciete verzoek een dergelijk overzicht niet heeft overgelegd, zal de rechtbank de wettelijke rente toewijzen vanaf de dag van dagvaarding, zoals subsidiair gevorderd.
Conclusie
4.43.
Op basis van het voorgaande wordt de vordering van [persoon A] gedeeltelijk toegewezen. [persoon B] zal worden veroordeeld tot betaling van € 23.938,12, bestaande uit de onderstaande posten:
eigen risico € 385,00
fysiotherapie € 869,58
tandarts € 367,25
chiropractor € 601,00
reiskosten € 243,30
huishoudelijke hulpbehoefte € 309,75
verlies aan zelfwerkzaamheid € 100,00
verlies aan verdienvermogen € 12.299,25
buitengerechtelijke kosten € 827,99
totaal € 16.003,12
Proceskosten
4.44.
Partijen zijn over en weer op enkele punten in het ongelijk gesteld. Daarom zullen de proceskosten in conventie worden gecompenseerd (artikel 237 lid 1 Rv). Dat betekent dat iedere partij in conventie de eigen kosten dient te dragen.
in reconventie
4.45.
De vordering in reconventie is ingesteld onder de voorwaarde dat [persoon B] aansprakelijk is voor de door [persoon A] geleden schade als gevolg van het incident. Aan die voorwaarde is voldaan (zie 4.3), waardoor de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de vordering in reconventie.
4.46.
[persoon B] verzoekt om de benoeming van een onafhankelijke deskundige op de voet van artikel 194 Rv. In dit artikel is onder meer bepaald dat de rechtbank op verzoek van een partij een deskundigenbericht kan bevelen. Dit betreft een discretionaire bevoegdheid, wat betekent dat de rechtbank – in tegenstelling tot een verzoek om een voorlopig deskundigenbericht – in beginsel niet verplicht is om dit verzoek in te willigen.
4.47.
Ter onderbouwing van zijn vordering voert [persoon B] aan dat op de rapportage van [persoon C] een hoop valt af te dingen. Volgens [persoon B] is [persoon C] een partijdeskundige, gaat hij in zijn rapport uit van een verkeerde feitelijke situatie en komen zijn conclusies niet overeen met de door [persoon A] overgelegde stukken.
4.48.
De rechtbank stelt voorop dat [persoon B] de medische deskundigheid en van [persoon C] en de door hem gehanteerde onderzoeksmethode niet in twijfel trekt. Het rapport van [persoon C] is een inhoudelijke, medische onderbouwing van stellingen van [persoon A] . Tegenover deze onderbouwing kan [persoon B] niet volstaan met het slechts ter discussie stellen van de objectiviteit van [persoon C] en het in algemene zin aanvoeren dat op de conclusies van het rapport een hoop valt af te dingen. Ook heeft [persoon B] niet duidelijk gemaakt op welke punten de conclusies van [persoon C] niet overeenkomen met de overgelegde stukken. Het had op de weg van [persoon B] gelegen om aan de hand van een rapport van een door hemzelf ingeschakelde medisch deskundige eventuele onjuistheden in het rapport van [persoon C] te duiden. Zonder een dergelijke gemotiveerde betwisting gaat de rechtbank uit van de juistheid van de conclusies in het rapport van [persoon C] . Tegen die achtergrond bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding voor het bevelen van een deskundigenbericht.
4.49.
Ten slotte is er in de huidige stand van de procedure ook geen ruimte voor het nemen van een nadere akte door [persoon B] om alsnog een eigen medisch deskundige in te kunnen schakelen, zoals door [persoon B] in het lichaam van zijn conclusie van antwoord, tevens houdende voorwaardelijke eis in reconventie voorgesteld. Dit had [persoon A] eerder moeten doen; dit (subsidiaire) verzoek is tardief ingesteld.
4.50.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de vordering in reconventie wordt afgewezen.
Proceskosten
4.51.
[persoon B] wordt in reconventie als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten). Deze kosten aan de zijde van [persoon A] worden begroot op:
-
salaris advocaat € 1.228,00 (twee punten x tarief II)
-
nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.406,00 ECLI:NL:RBROT:2024:8151