RBROT 240420 bloedlip na vingertik van buurman; geen causaal verband met valpartij; € 150,00 smartengeld vanwege bloedlip en onveilig gevoel
- Meer over dit onderwerp:
RBROT 240420 bloedlip na vingertik van buurman; geen causaal verband met valpartij; € 150,00 smartengeld vanwege bloedlip en onveilig gevoel
5.
De beoordeling
5.1.
[eiseres] grondt zijn vordering op een onrechtmatige daad die gelegen is in de gestelde mishandeling door [gedaagde] . Ten aanzien van de gestelde mishandeling overweegt de kantonrechter dat uit de feitelijke nadere onderbouwing van [gedaagde] bij zijn vordering niet volgt dat [gedaagde] [eiseres] heeft geslagen, laat staan dat hij door dit slaan ten val is gekomen. Ter onderbouwing heeft [eiseres] zijn aangifte bij de politie overgelegd en diverse schriftelijke verklaringen van getuigen. Uit de verklaringen van deze getuigen kan echter niet worden afgeleid dat [gedaagde] [eiseres] daadwerkelijk heeft geslagen, aangezien niemand het slaan heeft waargenomen.
Wat wel vaststaat is dat [eiseres] een woordenwisseling met [gedaagde] heeft gehad en dat hij direct daarna een bebloede lip had. [gedaagde] heeft betwist [eiseres] een klap in het gezicht te hebben gegeven, maar geeft aan hem wel met zijn vinger tegen de kin te hebben geraakt. Onder deze omstandigheden neemt de kantonrechter als voldoende vaststaand aan dat de bebloede lip van [eiseres] is veroorzaakt door deze vingertik van [gedaagde] . [gedaagde] heeft hiermee de lichamelijke integriteit van [eiseres] geschonden en aldus onrechtmatig jegens hem gehandeld. De gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig gehandeld heeft zal dan ook worden toegewezen in na te melden zin.
5.2.
Vervolgens is de vraag of de door [eiseres] gestelde schade is geleden en of er causaal verband bestaat tussen de gestelde schade en de onrechtmatige gedraging door [gedaagde] .
De gevorderde schadevergoeding heeft hoofdzakelijk betrekking op de (gevolgen van de) gestelde heupklachten. Tussen partijen staat vast dat [eiseres] tijdens de woordenwisseling op de grond terecht is gekomen. Dat de vingertik van dusdanige kracht was dat [eiseres] hierdoor ten val zou zijn gekomen is echter niet gebleken.
[gedaagde] betoogt dat [eiseres] zijn stok heeft laten vallen en daardoor ten val is gekomen, dan wel dat hij zichzelf expres heeft laten vallen. [eiseres] heeft tegenover de politie verklaard dat hij schrok toen hij een pijnlijke steek aan de linkerzijde van zijn mond voelde, vervolgens een stap naar achter deed, waardoor hij op zijn rechterzij viel. Zoals reeds is overwogen volgt uit geen van de door [eiseres] overgelegde getuigenverklaringen dat [eiseres] is geslagen door [gedaagde] , laat staan dat hij door die klap ten val zou zijn gekomen. Ook anderszins is dit niet gebleken en een nader concreet bewijsaanbod is door [eiseres] niet gedaan.
Dat [eiseres] door toedoen van [gedaagde] ten val is gekomen staat dan ook niet vast. Het causaal verband tussen de valpartij, en daardoor ontstane heupklachten, en de vingertik door [gedaagde] ontbreekt derhalve.
5.3.
Met de vaststelling dat er geen causaal verband is tussen de vingertik en de val van [eiseres] zullen de schadeposten verder worden beoordeeld.
Materiële schadevergoeding
5.4.
[eiseres] vordert vergoeding van schade bestaande uit gemaakte reiskosten omdat hij door zijn gekneusde heup niet op een andere wijze kan reizen dan met een taxi. Op de onderbouwende nota (productie 11 bij dagvaarding) is een viertal ritten vermeld daterend voor 12 juni 2019, dus voorafgaand aan de schadeveroorzakende gebeurtenis. Deze kosten komen reeds hierom niet voor vergoeding in aanraking. Ten aanzien van de overige ritten heeft te gelden dat het causaal verband tussen de vingertik en de valpartij ontbreekt. De heupklachten kunnen derhalve niet aan [gedaagde] worden toegerekend zodat hij niet aansprakelijk is voor door [eiseres] geleden schade als gevolg van die heupklachten. Dit onderdeel van de vordering wordt derhalve afgewezen.
5.5.
Ten aanzien van de gevorderde ziektekosten van € 16,87 voor paracetamol wordt overwogen dat de nota dateert van 26 juli 2019. Dit is bijna anderhalve maand na het voorval op 12 juni 2019. Hoewel [eiseres] enige pijn en hinder zal hebben ondervonden van zijn bebloede lip, valt niet in te zien dat hij hier zes weken later pijnstillende medicatie voor zou moet gebruiken. [eiseres] heeft desgevraagd ter zitting aangegeven dat hij deze pijnstillers nam in verband met zijn heupklachten. Als reeds overwogen is [gedaagde] niet aansprakelijk voor deze klachten en de gevolgen daarvan. Ook dit deel van de vordering wordt daarom afgewezen.
5.6.
De bij nadere akte gevorderde kosten ten behoeve van de pijnbestrijding delen hetzelfde lot. Daargelaten dat in de omschrijving staat dat het ‘minder complexe pijnbestrijding bij pijn bij lage rugklachten’ betreft en aldus het causaal verband met de gestelde heupklachten ook niet zonder meer vaststaat, is in ieder geval niet komen vast te staan dat er een causaal verband bestaat tussen deze pijnklachten waaraan [eiseres] behandeld moest worden en de vingertik op 12 juni 2019. [gedaagde] is dan ook niet aansprakelijk voor deze schade en dit gedeelte van de vordering wordt dus afgewezen.
Immateriële schadevergoeding
5.7.
[eiseres] heeft aan zijn vordering tot immateriële schadevergoeding ten grondslag gelegd dat hij na het incident, naast de pijnklachten aan zijn gezicht en heup, ook psychische klachten ervaart. Hij heeft last van angst- en paniekaanvallen, slapeloosheid en stress gerelateerde klachten. [gedaagde] heeft deze klachten betwist.
5.8.
Het recht op vergoeding van immateriële schade (smartengeld) bestaat slechts in de in de wet genoemde gevallen (art. 6:95 en 6:106 BW). Onder 6:106 lid 1 onder b BW is opgenomen dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is aangetast of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
5.9.
[eiseres] is tijdens een ruzie met zijn medeflatbewoner [gedaagde] door laatstgenoemde tegen zijn gezicht geraakt en heeft daarbij een bloedlip opgelopen. [eiseres] heeft hierdoor enige pijn geleden en fysiek ongemak ondervonden. [eiseres] is ruim op leeftijd, 81 jaar, en moet zich veilig kunnen voelen in zijn woonomgeving. Dat dit incident zijn gevoel van veiligheid in elk geval in enige mate heeft aangetast ligt, anders dan [gedaagde] betoogt, in de rede. Wel weegt de kantonrechter daarbij mee dat [eiseres] zich tijdens deze ruzie zelf ook (verbaal) niet onbetuigd heeft gelaten.
Zonder deugdelijke toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat de door [eiseres] gestelde psychische klachten in volle omvang zijn te herleiden naar de vingertik door [gedaagde] , laat staan dat deze in redelijkheid volledig aan [gedaagde] zijn toe te rekenen.
Enige vergoeding van immateriële schade is echter gerechtvaardigd. Alle omstandigheden wegend en tevens in aanmerking nemend de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen hebben toegekend, met inachtneming van de sinds deze uitspraken opgetreden geldontwaarding (vgl. HR 17 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8358), acht de kantonrechter een schadevergoeding van € 150,- passend en geboden. Het meer gevorderde wordt afgewezen.
5.10.
[eiseres] vordert tevens nakoming van een overeenkomst van geldlening die hij zou hebben gesloten met [gedaagde] voor een bedrag van € 250,-. Hoewel deze vordering in het lichaam van de dagvaarding is aangekondigd, heeft [eiseres] uiteindelijk pas bij eisvermeerdering bij nadere akte na de mondelinge behandeling dit bedrag gevorderd. Nu [gedaagde] echter bij nadere akte inhoudelijk op deze eiswijziging heeft gereageerd en tegen deze gang van zaken geen bezwaar heeft gemaakt, zal de kantonrechter de eiswijziging toestaan en hierop beslissen.
5.11.
[eiseres] stelt dat hij € 250,- heeft geleend aan [gedaagde] en dat [gedaagde] deze lening met zijn vakantiegeld van mei 2019 aan [eiseres] zou terugbetalen. Deze stelling is door [eiseres] niet met enig feitelijk stuk onderbouwd.
[gedaagde] heeft betwist dat er sprake is van een overeenkomst van geldlening. Wel heeft hij aangeven dat [eiseres] hem op enig moment 5 ADS-packs van Futurenet heeft gegeven met een waarde van 250 US dollars, met dat afspraak dat als het [gedaagde] niet zou bevallen dat hij deze dan terug zou geven aan [eiseres] . De ADS-packs zouden vervolgens in waarde zijn vermeerderd en [gedaagde] heeft dit bedrag aan [eiseres] aangeboden, die hier echter niets van zou willen weten.
Ter zitting noch bij nadere akte is deze gang van zaken door [eiseres] (voldoende) gemotiveerd weersproken. [eiseres] stelt dat [gedaagde] de geldlening ter zitting zou hebben erkend, maar dat is de kantonrechter niet gebleken.
Ook bij nadere akte heeft [eiseres] zijn vordering niet nader onderbouwd. Dit had gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] wel op de weg van [eiseres] gelegen.
[gedaagde] geeft bij zijn laatste akte weliswaar aan dat het klopt dat [eiseres] hem voor€ 250,- (dus niet 250 US dollars) aan ADS-packs van Futurenet heeft gegeven, maar daarmee erkent hij geenszins dat hij met [eiseres] een overeenkomst van geldlening van € 250,- heeft gesloten.
Nu [eiseres] heeft nagelaten zijn vordering feitelijk te onderbouwen, heeft hij niet aan de op hem rustende gemotiveerde stelplicht voldaan. Aan nadere bewijslevering wordt dan ook niet toegekomen. Deze vordering wordt als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
5.12.
[eiseres] vordert wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade.
Nu schadevergoeding ziet op (de gevolgen van) het toegebrachte lichamelijk letsel (bebloede lip) op 12 juni 2019 zal de wettelijke rente als op de wet gegrond vanaf die dag worden toegewezen.
5.13.
Nu partijen elk deels in het ongelijk worden gesteld ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat partijen elk de eigen kosten dienen te dragen. ECLI:NL:RBROT:2020:390