Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 260822 duw gegeven als afweer tegen woede-uitbarsting; geen beroep op overtreding van norm die ook zelf is overtreden

RBROT 260822 duw gegeven als afweer tegen woede-uitbarsting; geen beroep op overtreding van norm die ook zelf is overtreden

2.
De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 4 juni 2021 is [persoon B] toegelaten tot het leveren van bewijs (van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid) dat hij als afweer tegen een woede-uitbarsting van [persoon A] haar in een reflex een duw heeft gegeven.

2.2.
Ter voldoening aan die bewijsopdracht heeft [persoon B] drie getuigen laten horen: zichzelf, de heer [persoon C] en mevrouw [persoon D] .

2.3.
[persoon A] heeft in de contra-enquête ook drie getuigen laten horen: zichzelf, mevrouw [persoon E] en de heer [persoon F] .

Beoordeling bewijs

2.4.
De kantonrechter is van oordeel dat [persoon B] is geslaagd in het door hem te leveren bewijs. De kantonrechter baseert zijn oordeel op de volgende (getuigen)verklaringen:

(verklaring van [persoon B] zelf):

( ... ) Ik heb [voornaam persoon A] op een gegeven moment van mij afgeduwd en daardoor is zij gestruikeld en is zij met haar schouder tegen de muur gevallen waarbij kennelijk haar sleutelbeen gebroken is. ( ... )

(verklaring van [persoon C] , hoofd beveiliging Hogeschool Rotterdam):

( ... ) Ik herinner mij dat [voornaam persoon A] tijdens het gesprek op het politiebureau erkend heeft dat zij [persoon B] zelf geslagen heeft en dat hij haar toen geduwd heeft. ( ... )

(verklaring van [persoon D] , voormalig huisgenoot van [persoon A] )

( ... ) [voornaam persoon A] in de periode van december 2018 tot januari 2019 bij mij in huis in Rotterdam op de Coolhaven heeft gewoond. Zij heeft mij toen verteld over het voorval op 23 september 2018. ( ... ) Uiteindelijk zijn zij samen naar het huis van [voornaam persoon A] gegaan en is [persoon B] vrij snel gaan slapen. [voornaam persoon A] wilde echter met hem praten en zij heeft hem proberen wakker te maken door hem met haar handen te slaan. Zij heeft mij niet verteld of zij hem op zijn lichaam of op zijn gezicht geslagen heeft. Ook heeft [voornaam persoon A] mij verteld dat zij een kopje of een glas in zijn richting gegooid heeft. [persoon B] is op een gegeven moment wakker geworden en hij heeft [voornaam persoon A] , zo heeft zij mij verteld, geduwd waardoor zij gevallen is en zij haar sleutelbeen gebroken heeft. ( ... )

2.5.
Hoewel de verklaring van [persoon B] zelf, als partijgetuige, op zichzelf geen bewijs in zijn voordeel kan opleveren van de door hem te bewijzen feiten, heeft zijn verklaring wel waarde voor zover die strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs (artikel 164 lid 2 Rv). Daarvan is in dit geval sprake. Zowel getuigen [persoon C] als [persoon D] verklaren dat [persoon A] heeft gezegd dat zij [persoon B] geslagen heeft voordat hij haar een duw gaf. In de aangifte die [persoon A] heeft gedaan (productie 3 bij de dagvaarding) heeft zij zelf ook verklaard dat zij [persoon B] met haar hand in zijn gezicht heeft geslagen. Ook heeft zij verklaard dat zij een mok de kant van [persoon B] op gooide (hoewel zij niet op hem zou hebben gemikt). [persoon A] heeft in haar processtukken bovendien niet betwist dat zij [persoon B] heeft geslagen. Zij heeft slechts ontkend dat zij hem heeft besprongen en zijn gezicht met haar nagels open begon te halen.

2.6.
Nu de getuigenverklaring van [persoon B] overeenstemt met de inhoud van de verklaringen van [persoon C] en [persoon D] en met de aangifte die [persoon A] zelf heeft gedaan, komt aan die verklaring waarde toe. De kantonrechter concludeert uit het door [persoon B] geleverde (getuigen)bewijs dat hij heeft gereageerd op het slaan van [persoon A] en daarmee dat hij haar in een reflex heeft geduwd.

2.7.
[persoon A] heeft de gelegenheid gehad om tegenbewijs te leveren en heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt door het houden van een contra-enquête en het indienen van een conclusie na enquête. [persoon A] is er niet in geslaagd om het door [persoon B] geleverde bewijs te ontzenuwen. [persoon A] zelf verklaart niets over de aanloop naar de duw, behalve dan dat de inhoud van de aangifte juist is. In die aangifte verklaart zij dat zij [persoon B] in het gezicht heeft geslagen en dat zij een mok naar hem heeft gegooid. Getuigen [persoon E] en [persoon F] verklaren niets over de aanloop naar de duw, zij zeggen dat [persoon A] hen daarover niets heeft verteld.

Geen onrechtmatige daad

2.8.
Nu [persoon B] is geslaagd in het bewijs van zijn stelling dat hij als afweer tegen een woede-uitbarsting van [persoon A] (het in het gezicht slaan en het gooien met een mok of glas) in een reflex een duw heeft gegeven, leidt dit tot de conclusie dat [persoon B] niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens [persoon A] .

2.9.
Hoewel het geven van een duw in beginsel een onrechtmatige daad jegens de geduwde persoon oplevert, is daarvan geen sprake als die duw het gevolg is van het gedrag van de ander (zie Rechtbank Midden-Nederland 27 maart 2019, ECLI:NL:RBMNE:2019: 1745). In een geval als dit, waarin er eerst sprake is geweest van een fysieke aanval van de benadeelde, waarop door de ander is gereageerd, kan de benadeelde zich niet beroepen op bescherming tegen het schenden van de norm die hij zelf heeft overtreden. Concreet gemaakt: omdat [persoon A] zelf ook fysiek is geweest, kan zij [persoon B] niet verwijten dat hij daarop fysiek heeft gereageerd. Dat [persoon A] vervolgens door de duw ongelukkig terecht is gekomen en daarbij haar sleutelbeen heeft gebroken, maakt dit niet anders.

2.10.
Wellicht ten overvloede overweegt de kantonrechter dat [persoon A] in de aangifte weliswaar stelt dat [persoon B] haar met kracht tegen de muur zou hebben gesmeten, maar dat dit niet is komen vast te staan. [persoon B] heeft dit betwist. Partijen zijn het er wel over eens dat [persoon B] [persoon A] geduwd heeft. Het geven van een duw is dus het uitgangspunt in deze procedure.

2.11.
Omdat geen sprake is van een onrechtmatige daad, zullen de vorderingen van [persoon A] worden afgewezen.

Schadevergoeding bekladden toiletruimte

2.12.
In het tussenvonnis van 4 juni 2021 heeft de kantonrechter in reconventie overwogen dat [persoon A] door het bekladden van de toiletruimte met de tekst “ [persoon B] cheater wife beater liar” de eer en goede naam van [persoon B] heeft aangetast. De beslissing over het al dan niet toekennen van een schadevergoeding is daarbij aangehouden. De kantonrechter zal nu op deze vordering beslissen. Vanwege de omstandigheid dat deze tekst maar kort zichtbaar is geweest en de openbaarheid daarvan beperkt is gebleven (tot de bezoekers van de desbetreffende toiletruimte), acht de kantonrechter een beperkte, symbolische schadevergoeding op zijn plaats. De kantonrechter zal [persoon A] veroordelen om een bedrag van € 100,- aan [persoon B] te betalen. De wettelijke rente over dit bedrag wordt toegewezen vanaf de dag van het instellen van de vordering, zijnde 27 mei 2020. ECLI:NL:RBROT:2022:7267