RBROT 280820 over en weer fysieke acties, duw, klap, vuistslag en zo meer; maar onduidelijkheid, waarvoor comparitie
- Meer over dit onderwerp:
RBROT 280820 over en weer fysieke acties, duw, klap, vuistslag en zo meer; maar onduidelijkheid, waarvoor comparitie
2.
De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
Op 23 februari 2018 omstreeks 04.30 uur heeft zich op het terras van de McDonald’s aan de [plaats delict] te Rotterdam een handgemeen voorgedaan tussen [eiseres 2] en [gedaagde 2] . [gedaagde 2] heeft daarbij [eiseres 2] een duw of klap in het gezicht gegeven. [gedaagde 2] is door de politie verhoord.
2.2.
[eiseres 2] heeft op 23 februari 2018 een bezoek gebracht aan de huisarts. De huisarts heeft een schriftelijk verslag opgemaakt, waarin het volgende is opgenomen:
“Vannacht geslagen door dronken jongeman, raakte haar met vuist op rechter wang, is paar seconden buiten westen geweest. Bij lichamelijk onderzoek geen afwijkingen aan wervelkolom, geen wonden op behaarde hoofd, neurologisch geen bijzonderheden, wel zwelling en drukpijn rechter wang en oppervlakkige wond onderlip rechts.
Conclusie: commotio cerebri waarvoor wekadvies en pijnstilling”
2.3.
Op 5 maart 2018 heeft [eiseres 2] bij de politie aangifte van mishandeling gedaan, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
2.4.
De vriendin van [eiseres 2] , [naam getuige 1] (hierna: ‘ [naam getuige 1] ’), is op 11 maart 2018 als getuige gehoord. Ook twee vrienden van [gedaagde 2] , te weten [naam getuige 2] (hierna: ‘ [naam getuige 2] ’) en [naam getuige 3] (hierna: ‘ [naam getuige 3] ’) zijn als getuigen gehoord.
2.5.
De officier van justitie heeft de aangifte ter zake van mishandeling geseponeerd wegens recente strafoplegging aan [gedaagde 2] door de rechtbank. Met betrekking tot de aangifte van bedreiging en belediging heeft de officier van justitie de zaak geseponeerd wegens onvoldoende bewijs. [eiseres 2] heeft tegen deze beslissing een klaagschrift ingediend. Het beklag van [eiseres 2] is bij beschikking van 24 juli 2019 van de raadkamer beklagzaken van het Gerechtshof Den Haag (hierna: ‘de beschikking’) afgewezen.
3.
Het geschil in conventie
3.1.
[eiseres 2] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde 2] te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 2.916,65 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde 2] in de kosten van de procedure.
3.2.
Aan haar vordering legt [eiseres 2] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag dat [gedaagde 2] een onrechtmatige daad ex artikel 6:162 BW jegens [eiseres 2] heeft gepleegd, welke hem kan worden toegerekend en ten gevolge waarvan [gedaagde 2] verplicht is de door [eiseres 2] geleden schade te vergoeden. Het onrechtmatige handelen door [gedaagde 2] bestaat uit het beledigen, bedreigen en mishandelen van [eiseres 2] op 23 februari 2018.
3.3.
[eiseres 2] vordert een bedrag van € 1.000,- aan immateriële schade. Hiertoe voert zij aan dat zij door de mishandeling een hersenschudding heeft opgelopen en in het ziekenhuis behandeld wordt wegens onderhuidse littekens in het gezicht. Voorts is [eiseres 2] nog steeds angstig en durft zij niet meer alleen naar Rotterdam te gaan. Daarnaast vordert [eiseres 2] een bedrag van € 1.916,65 aan materiële schade. Dit bedrag bestaat uit een beschadigde jas ad € 669,65, schoenen ad € 470,00 en mobiele telefoon ad € 228,95 alsmede gemaakte parkeerkosten ad € 5,50 in het kader van bezoeken aan een specialist. Ten slotte is er sprake van inkomensverlies van in totaal € 542,25, hetgeen veroorzaakt is doordat [eiseres 2] ten gevolge van de mishandeling 45 uur niet heeft kunnen werken.
3.4.
[gedaagde 2] heeft de vordering betwist en heeft daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende aangevoerd. [gedaagde 2] betwist dat er sprake is van belediging en/of bedreiging van [eiseres 2] . Voor de gestelde belediging en bedreiging is onvoldoende bewijs aangedragen. Slechts kan worden vastgesteld dat er sprake is geweest van een duw of klap door [gedaagde 2] in het gezicht van [eiseres 2] . Van onrechtmatig handelen is echter geen sprake, nu er voor het handelen van [gedaagde 2] een rechtvaardigings- dan wel schulduitsluitingsgrond bestond. [eiseres 2] heeft [gedaagde 2] immers als eerste in zijn gezicht geslagen, waardoor de bril van [gedaagde 2] op de grond is gevallen. In reactie hierop heeft [gedaagde 2] - uit schrik - ter zelfverdediging gereageerd door [eiseres 2] in haar gezicht te duwen danwel te slaan. Subsidiair doet [gedaagde 2] een beroep op eigen schuld van [eiseres 2] , zoals bedoeld in artikel 6:101 BW. [eiseres 2] is de confrontatie met [gedaagde 2] niet uit de weg gegaan en heeft als de agressor te gelden.
3.5.
[gedaagde 2] betwist voorts het causale verband tussen de onrechtmatige daad en de door [eiseres 2] gestelde schade. Bovendien is de schade onvoldoende onderbouwd. De gevorderde vergoeding van immateriële schade is niet redelijk, nu deze in geen verhouding staat tot de onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan voor [eiseres 2] .
4.
Het geschil in reconventie
4.1.
[eiser] heeft in reconventie gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht te verklaren dat [verweerster] wegens onrechtmatig handelen jegens [eiser] hoofdelijk aansprakelijk is voor de door [eiser] ten gevolge van de mishandeling op 23 februari 2018 geleden schade;
- [verweerster] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 797,00, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 12 maart 2020;
- [verweerster] te veroordelen tot betaling van de proceskosten en de eventuele nakosten.
4.2.
Aan zijn vorderingen legt [eiser] - zakelijk weergegeven - ten grondslag dat [verweerster] een onrechtmatige daad ex artikel 6:162 BW jegens [eiser] heeft gepleegd, welke haar kan worden toegerekend en ten gevolge waarvan [verweerster] verplicht is de door [eiser] geleden schade te vergoeden. Het onrechtmatige handelen door [eiser] bestaat uit het slaan of duwen van [eiser] , waardoor de bril van [eiser] - ter waarde van € 797,00 - op de grond is gevallen en onherstelbaar beschadigd is geraakt.
4.3.
[verweerster] heeft verweer gevoerd tegen de reconventionele vordering van [eiser] en heeft betwist op enige wijze onrechtmatig jegens [eiser] te hebben gehandeld. Zij heeft zich slechts afgeweerd nadat [eiser] een dreigende beweging in haar richting maakte. Deze handeling was geboden ter zelfverdediging en is, in de context bezien, proportioneel te noemen. Voorts heeft [eiser] , door [verweerster] dreigend toe te spreken, zelf veroorzaakt dat [verweerster] hem zou wegduwen. [verweerster] betwist dat [eiser] ten gevolge van de afweringshandeling enige schade heeft ondervonden.
5.
De beoordeling
In conventie
5.1.
[eiseres 2] vordert vergoeding van schade ten gevolge van een door [gedaagde 2] gepleegde onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 BW. Om vast te kunnen stellen of [gedaagde 2] gehouden is enige schade aan [eiseres 2] te vergoeden dient allereerst beoordeeld te worden of er sprake is van onrechtmatig handelen door [gedaagde 2] .
5.2.
Vast staat dat op 23 februari 2018 een incident tussen [eiseres 2] en [gedaagde 2] heeft plaatsgevonden. [gedaagde 2] heeft in dat kader erkend dat hij [eiseres 2] op enig moment een duw of klap in het gezicht heeft gegeven. Hiermee heeft [gedaagde 2] de lichamelijke integriteit van [eiseres 2] geschonden en zich in beginsel onrechtmatig gedragen jegens [eiseres 2] . Van onrechtmatig handelen is echter geen sprake indien vast komt te staan dat voor het handelen van [gedaagde 2] een rechtvaardigingsgrond bestaat (artikel 6:162 lid 2 BW), bijvoorbeeld omdat sprake is van noodweer aan de zijde van [gedaagde 2] . Hiervoor moet aangenomen kunnen worden dat het door [gedaagde 2] toegepaste geweld was geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door [eiseres 2] . Het is aan [gedaagde 2] om in dit verband het nodige te stellen.
5.3.
[gedaagde 2] baseert zijn beroep op noodweer op de stelling dat [eiseres 2] is opgestaan en [gedaagde 2] heeft geduwd en in het gezicht heeft geslagen. [gedaagde 2] stelt eerst in reactie daarop, uit schrik en ter zelfverdediging, [eiseres 2] een duw of klap in het gezicht te hebben gegeven. [gedaagde 2] beroept zich te dien aanzien op de verklaringen van de diverse getuigen, zoals opgenomen in de beschikking.
Ten aanzien van de overgelegde getuigenverklaringen merkt de kantonrechter op dat het slechts gaat om samenvattingen van afgelegde verklaringen. De daadwerkelijke verklaringen c.q. daartoe opgemaakte processen-verbaal, die mogelijkerwijs gedetailleerder zijn, zijn (vooralsnog) niet in het geding gebracht.
5.4.
Uit het proces-verbaal van aangifte van 23 februari 2018 volgt dat [eiseres 2] hierover het volgende heeft verklaard: “( ... ) Ik vermoedde dat hij mij een klap wilde gaan geven en ik heb toen met mijn rechterhand de arm van de jongen afgeweerd. Ik voelde daarna gelijk een harde klap op mijn gezicht ( ... )”.
Blijkens de beschikking van de raadkamer beklagzaken heeft [naam getuige 1] over dit moment verklaard dat [eiseres 2] is opgestaan en vervolgens [gedaagde 2] heeft weggeduwd omdat hij dichtbij stond, waarna [gedaagde 2] met een vuist [eiseres 2] op het gezicht sloeg. [naam getuige 2] heeft in dat kader verklaard dat [eiseres 2] is opgestaan en [gedaagde 2] in zijn gezicht heeft geslagen. [naam getuige 3] ten slotte heeft verklaard slechts te hebben gezien dat [eiseres 2] opstond en dat de bril van [gedaagde 2] van zijn hoofd viel.
5.5.
De diverse verklaringen ten aanzien van het moment vóórdat [gedaagde 2] [eiseres 2] een duw of klap in het gezicht heeft gegeven, lopen derhalve vrijwel allemaal uiteen: [eiseres 2] verklaart slechts een afwerende beweging te hebben gemaakt, [naam getuige 1] verklaart dat [eiseres 2] [gedaagde 2] heeft geduwd, [gedaagde 2] verklaart dat [eiseres 2] hem heeft geduwd én in het gezicht heeft geslagen en [naam getuige 2] stelt dat [eiseres 2] [gedaagde 2] enkel in het gezicht heeft geslagen. Waar de verklaringen wel in overeenkomen is dat er in elk geval een fysieke handeling van [eiseres 2] richting [gedaagde 2] aan de in beginsel onrechtmatige gedraging van [gedaagde 2] is voorafgegaan. Welke handeling dat was, wat de exacte aanleiding voor die handeling was én of die handeling, gelet op de omstandigheden waaronder deze is verricht, rechtvaardigt dat [gedaagde 2] [eiseres 2] daarna uit noodweer een duw of klap in het gezicht heeft gegeven, blijft vooralsnog onduidelijk.
5.6.
Ten aanzien van het beroep van [gedaagde 2] op noodweerexces wordt opgemerkt dat dit een schulduitsluitingsgrond betreft, die betrekking heeft op de toerekenbaarheid van de onrechtmatige daad (artikel 6:162 lid 3 BW). De kantonrechter overweegt dat daarvoor ten minste sprake moet zijn van een situatie waarin handelen uit noodweer aan de orde is. Zoals hiervoor overwogen kan thans echter nog niet beoordeeld worden of er sprake is van een dergelijke situatie. Hetgeen partijen hebben aangevoerd en overgelegd ten aanzien van hetgeen feitelijk is voorgevallen, is onvoldoende om het geschil op dit punt te beoordelen.
In reconventie
5.7.
In reconventie dient beoordeeld te worden of [verweerster] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. [eiser] stelt dat het onrechtmatig handelen van [verweerster] bestaat uit het slaan of duwen van [eiser] , waardoor de bril van [eiser] op de grond is gevallen. Zoals hiervoor in conventie reeds overwogen kan, op basis van de stellingen van partijen en de samenvattingen van de afgelegde verklaringen, geconcludeerd worden dat er inderdaad een fysieke handeling van [verweerster] richting [eiser] heeft plaatsgevonden, doch is vooralsnog niet duidelijk waar deze handeling uit heeft bestaan en wat de aanleiding daartoe was. Dientengevolge kan thans nog niet beoordeeld worden of deze handeling als onrechtmatig heeft te gelden én ook niet of als gevolg daarvan de bril van [eiser] is beschadigd.
Zowel in conventie als in reconventie
5.8.
Gelet op het hiervoor in conventie en reconventie overwogene acht de kantonrechter het gewenst de zaak met partijen te bespreken. Daarom wordt een comparitie van partijen bepaald. Tijdens de comparitie van partijen kunnen partijen de nodige informatie verstrekken en hun stellingen toelichten of nader onderbouwen. Ter zitting zal tevens worden onderzocht of partijen tot een schikking kunnen komen.
5.9.
Alle stukken die op de zaak betrekking (kunnen) hebben en die nog niet in het geding zijn gebracht, dienen door de partij die deze ter sprake wil brengen aan de kantonrechter en aan de wederpartij te worden toegezonden. Deze stukken dienen uiterlijk een week vóór de zitting in het bezit te zijn van de kantonrechter en de wederpartij. ECLI:NL:RBROT:2020:7964