Rechtbank Noord-NL 190613 in hoofdzaak aansprakelijkheid voor bierglas in oog; voorschot 25.000
- Meer over dit onderwerp:
Rechtbank Noord-NL 190613 in hoofdzaak aansprakelijkheid voor bierglas in oog; voorschot 25.000, in vrijwaringszaak: terecht beroep op opzetclausule
3 De feiten in de hoofdzaak
3.1.
[A] heeft op 17 juni 2007 omstreeks 00:30 uur tezamen met vijf vrienden Café[X] bezocht. Op een zeker moment heeft een woordenwisseling plaatsgevonden tussen[A] en [B].[A] heeft hierna het bierglas, een zogenaamde "Amsterdammer', dat [B] in de hand had, in haar linker oog gekregen.[A] is vervolgens naar het MCL vervoerd en is onmiddellijk aan haar linkeroog geopereerd.
3.2.
Door de strafrechter is op 16 september 2008 bewezen verklaard -voor zover van belang- dat [B] op 17 juni 2007 "opzettelijk zwaar lichamelijk letsel" heeft toegebracht aan[A] door "opzettelijk met kracht een bierglas in/tegen het linkeroog te slaan".[B] is naar aanleiding van de hiervoor genoemde gebeurtenis veroordeeld tot
-onder meer- een werkstraf van 240 uur. Het vonnis is onherroepelijk geworden.
3.3.
In de brief van de officier van justitie aan de advocaat van[A] van 8 december 2009 staat voor zover van belang het volgende vermeld.
"Hierbij bericht ik u, dat bij vonnis van de rechter van 16 september 2008 de verdachte[..] [B] in de strafzaak waarbij u als slachtoffer / benadeelde betrokken bent geweest, is veroordeeld tot
BESLISSING:
(…)
T.a.v. primair:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 5000,00 (…)
(…)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [..][A], (…) toe (…) tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van EUR 5000,00 (…), zulks bij wijze van voorschot.
3.4.
[A] heeft [B] op 24 december 2009 aansprakelijk gesteld voor de haar geleden en te lijden materiële en immateriële schade.
Aanvullende feiten in de vrijwaringszaak
3.5.
In artikel 3 van de van toepassing zijnde verzekeringsvoorwaarden Aansprakelijkheid voor Particulieren (verder te noemen: AVP) staat voor zover relevant het volgende vermeld:
"Niet verzekerd is de aansprakelijkheid:
(…)
3.2.
Opzet
-
. van verzekerde voor schade veroorzaakt door en/of voortvloeiende uit:
-
1. opzettelijk en tegen een persoon of zaak gericht wederrechtelijk handelen of nalaten.
(…)
Aan het opzettelijk karakter van het wederrechtelijk handelen of nalaten in situatie 1 (…) doet niet af, dat verzekerde zondanig onder invloed van alcohol of andere stoffen verkeert, dat hij niet in staat is zijn wil te bepalen.
(…)"
4 Het geschil
in de hoofdzaak
4.1.
[A] vordert samengevat - te verklaren voor recht dat [B] aansprakelijk is voor de door[A] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade ten gevolge van de mishandeling op 17 juni 2007, nader op te maken bij staat, alsmede om [B] -bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad- te veroordelen tot betaling van een voorschot ten bedrage van € 25.000,00.
4.2.
[B] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de vrijwaringszaak
4.4.
[B] vordert - samengevat - dat Reaal wordt veroordeeld om aan [B] te betalen al hetgeen waartoe [B] in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, inclusief de proceskosten van de hoofdzaak, met veroordeling van Reaal in de kosten van de vrijwaring.
4.5.
Reaal voert verweer.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5 De beoordeling
in de hoofdzaak
5.1.
[A] legt -samengevat- de navolgende stellingen aan haar vordering ten grondslag. Het onherroepelijk geworden vonnis van de strafrechter levert dwingend bewijs op van het feit dat [B][A] met een bierglas in het oog heeft geslagen. Dit brengt mee dat sprake is van een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6: 162 BW, aldus[A].[A] heeft blijvend letsel opgelopen door de mishandeling. Na diverse operaties heeft zij nog maar 5 tot 10 % zicht met haar linker oog en zij heeft onder andere last van duizeligheid en concentratieproblemen. Bovendien is sprake van klachten passend bij een PTTS. Door het UWV is zij ongeschikt verklaard voor haar eigen werk.[A] is nog steeds bezig met herstel en een eindsituatie is niet bereikt. Ook niet ten aanzien van de arbeidsreïntegratie. De schade bestaat met name uit het verlies aan verdienvermogen, smartengeld en de kosten voor het sluiten van een eenogigenpolis. Volgens[A] hangt de hoogte van het verlies aan verdienvermogen af van de vraag of zij met succes kan reïntegreren op de arbeidsmarkt. Het verlies aan verdienvermogen zal dan ook nader moeten worden begroot. Het smartengeld dat volgens de smartengeldgids in vergelijkbare situaties wordt toegekend bij het verlies van een oog varieert tussen de € 16.500,-- en € 30.000,--. De kosten van een eenogigenpolis bedragen € 15.705,--. In verband met deze kosten en ter compensatie van de tot op heden geleden schade dient een voorschot van € 25.000,-- te worden toegekend. Voor matiging is volgens[A] geen plaats, nu -onder meer- sprake is van opzettelijk toegebracht letsel. Daar komt bij dat het gezinsinkomen van [B] hoger is dan het door [B] gestelde bedrag. Tot slot stelt[A] dat een deskundigenbericht niet nodig is voor de vaststelling dat sprake is van een onrechtmatige daad. De gevorderde verklaring voor recht is zonder deskundigenbericht toewijsbaar, aldus nog steeds[A].[B]
5.2.
[B] betwist enig bedrag verschuldigd te zijn. Zij erkent weliswaar dat zij strafrechtelijk is veroordeeld wegens het in de dagvaarding omschreven feitencomplex, maar dat neemt niet weg dat sprake is van "culpa in causa" aan de zijde van[A] en/of dat sprake is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden (OSVO). De feitelijke situatie was aldus dat[A] haar glas ophief, gevuld met bier en dat zij aanstalten maakte om een gooiende beweging in de richting van [B] te doen. In reactie daarop gooide [B] de inhoud van een glas bier in de richting van[A], waarbij het glas ongelukkigerwijs het gezicht van [B] heeft geraakt. Volgens [B] heeft dit invloed op de civielrechtelijke aansprakelijkheid. Verder betwist [B] de aard en omvang van de gestelde schade, alsmede het causaal verband tussen daad en schade. Dienaangaande zal een deskundigenbericht dienen te worden gelast. Verder stelt [B] dat de strafrechter de schade van[A] op een bedrag van € 5.000,-- heeft begroot. Gezien de rol van[A] in het gebeurde en de financiële positie van [B] -zij leeft samen met haar partner van een gezinsinkomen van circa € 1.300,-- netto per maand-, is het volgens [B] redelijk de eventueel toe te wijzen schadevergoeding te matigen tot een bedrag van € 5.000,--,.
5.3.
De rechtbank oordeelt als volgt. Op grond van het bepaalde in artikel 161 Rv levert een in kracht van gewijsde gegaan op tegenspraak gewezen vonnis waarbij de Nederlandse strafrechter bewezen heeft verklaard dat iemand een feit heeft begaan, dwingend bewijs op van dat feit. Dit brengt mee dat -behoudens tegenbewijs- als vaststaand dient te worden aangenomen dat [B][A] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door opzettelijk met kracht een bierglas in/tegen het linkeroog te slaan. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van [B] dat sprake is van "culpa in causa", waarmee kennelijk beoogd is te stellen dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van[A], of dat sprake is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. [B] heeft haar stelling dat[A] een zodanig eigen aandeel in de gebeurtenissen heeft gehad dat dit de aansprakelijkheid van [B] doet vervallen, dan wel de vergoedingsplicht van [B] doet verminderen, niet voldoende onderbouwd. De blote stelling van [B] dat zij in reactie op een beweging van[A] de inhoud van een glas bier in de richting van[A] wilde gooien, waarbij het glas ongelukkigerwijs het gezicht van [B] heeft geraakt is hiervoor in ieder geval niet voldoende, noch aannemelijk, gezien de ernst van het hierdoor opgetreden letsel.[A] heeft niet aan de op haar rustende stelplicht voldaan. De rechtbank gaat dan ook voorbij op aan het aanbod van [B] om middels getuigenverklaringen een andere toedracht te bewijzen dan waarvan de strafrechter -mede op grond van diverse getuigenverklaringen- bij de beoordeling is uitgegaan.
5.4.
De door de strafrechter bewezen verklaarde zware mishandeling van[A] door [B] brengt mee dat sprake is van een door [B] gepleegde onrechtmatige daad. De gevorderde verklaring voor recht dat [B] aansprakelijk is voor de door[A] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade ten gevolge van de mishandeling op 17 juni 2007 is toewijsbaar. Het door[A] gevorderde voorschot op de schade ten bedrage van € 25.000,-- wijst de rechtbank eveneens volledig toe. Op grond van de door[A] in het geding gebrachte medische stukken dient te worden aangenomen dat sprake is van ernstige oogletsel bij[A] dat veroorzaakt is door glas dat door [B] tegen en in haar oog en gezicht is geslagen. [B] heeft weliswaar in algemene termen de aard en omvang van de gestelde schade, alsmede het causaal verband tussen daad en schade betwist, maar zij heeft niet gemotiveerd betwist dat[A] ten gevolge van de hiervoor genoemde gebeurtenis het letsel heeft opgelopen zoals uit de overgelegde medische stukken blijkt. Evenmin is gemotiveerd door haar betwist dat[A] -tenminste- de schade heeft geleden zoals door[A] is gesteld en met stukken is onderbouwd. Op grond van het voorgaande neemt de rechtbank voor juist aan de stelling van[A] dat de schade een bedrag van -in totaal- € 30.000,-- overtreft. Een deskundigenbericht is in deze procedure dan ook niet geïndiceerd. De rechtbank passeert eveneens de stelling van [B] dat de strafrechter de schade al op een bedrag van € 5.000,-- heeft begroot, nu dat bedrag bij wijze van voorschot is toegekend. De rechtbank gaat eveneens voorbij aan de stelling dat de schadevergoeding -mede gezien de hoogte van het inkomen van [B]- tot dit bedrag dient te worden gematigd. Gezien de aard en omvang van het opzettelijk toegebrachte letsel en het feit dat het thans gevorderde voorschot tot een bedrag van € 25.000,-- is beperkt ziet de rechtbank geen aanleiding om tot matiging over te gaan. De omstandigheid dat [B] -mogelijk- leeft van een gezinsinkomen van € 1.300,-- maakt dit niet anders.
5.5.
Nu geen kostenveroordeling is gevorderd compenseert de rechtbank de proceskosten in de hoofdzaak in die zin dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt.
in de vrijwaringszaak
5.6.
[B] stelt -samengevat- het volgende. Volgens [B] is Reaal gehouden haar te vrijwaren, nu zij bij Reaal tegen wettelijke aansprakelijkheid is verzekerd. Het beroep van Reaal op de uitsluitingsclausule "opzet" dient niet te worden gehonoreerd. Er is namelijk sprake van een ongeluk.
5.7.
Reaal verweert zich -samengevat- als volgt. [B] is door de strafrechter veroordeeld. Dit strafvonnis -dat niet door [B] in deze procedure is overgelegd, waardoor Reaal in haar verweer is geschaad- levert dwingend bewijs op van het opzettelijk handelen. [B] heeft[A] opzettelijk met een glas geslagen. Dat het glas niet uit de hand van [B] is gegleden, maar met kracht in het oog van[A] is geduwd blijkt uit de diverse getuigenverklaringen en tevens blijkt het -onder meer- uit de aantekeningen van dr. Tania, in welke aantekeningen onder meer is vermeld: "div. huidlesies (tot op het bot!)" en de verklaring van oogarts Tiller die vermeld: "tijdens exploratie bleek de wond naar achter toe zeer diep en uitgebreid, onderscheid tussen sclera, uvea en retina was moeizaam (…)". De door [B] veroorzaakte schade wordt op grond van de AVP voorwaarden niet door de verzekering gedekt. In de voorwaarden staat namelijk vermeld dat niet verzekerd is de aansprakelijkheid van de verzekerde voor schade veroorzaakt door opzettelijk wederrechtelijk handelen tegen een persoon. Daarvan is sprake, aldus Reaal. De vordering in vrijwaring dient op grond van het voorgaande te worden afgewezen.
5.8.
De rechtbank oordeelt als volgt. De stelling van Reaal dat -kort gezegd- het strafvonnis dwingend bewijs oplevert van het feit dat aan de zijde van [B] sprake is geweest van opzettelijk handelen, is gelet op het bepaalde in artikel 161 Rv juist. De rechtbank passeert de stelling van [B] dat sprake zou zijn van een ongeluk en dat het leeg gooien van een glas bier in de richting van[A] voldoende ruimte laat voor de conclusie dat sprake is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden en dus niet van opzet. Deze stelling is op geen enkele wijze nader met (bewijs)stukken onderbouwd, noch is deze stelling aannemelijk, gezien de verklaringen van de diverse -overige- getuigen, alsmede gezien de ernst van het hierdoor ontstane letsel. Voor nadere bewijslevering is dan ook geen plaats. Nu niet in geschil is dat in het geval van "opzet" geen sprake is van dekking, dient de vordering van [B] te worden afgewezen. ECLI:NL:RBNNE:2013:4077