Rb R.dam 200110 regresvordering; werkneemster ING valt op glad perron RET; RET aansprakelijk
- Meer over dit onderwerp:
Rb R.dam 200110 regresvordering; werkneemster ING valt op glad perron RET; RET aansprakelijk
3. De beoordeling
3.1. De rechtbank gaat uit van de navolgende tussen partijen vaststaande feiten.
- Een werkneemster van ING, mevrouw [X], geboren in 1953, is op 6 februari 2007 op of omstreeks 6.17 uur in de ochtend ten val gekomen op het open, vrij toegankelijke, perron van het metrostation Romeynshof te Rotterdam.
- Door de val heeft mevrouw [X] haar rechterbeen en haar enkel op diverse plaatsen gebroken en is zij arbeidsongeschikt geweest, al dan niet gedeeltelijk, in de periode van 6 februari 2007 tot 6 september 2007.
- ING heeft krachtens de wet en de geldende cao tijdens deze periode van arbeidsongeschiktheid het loon volledig doorbetaald. In deze periode heeft het nettoloon een bedrag van € 7580,90 belopen.
- Het metrostation Romeynshof is eigendom van, althans in beheer bij, RET.
- ING heeft RET bij brief van 27 november 2007 aansprakelijk gesteld voor de betaling van genoemd bedrag aan loonkosten. RET heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen.
3.2. ING legt aan haar vordering ten grondslag dat zij op grond van artikel 6: 107a BW jegens RET recht heeft op vergoeding van de (netto) loonkosten die zij tijdens de arbeidsongeschiktheid van mevrouw [X] heeft moeten doorbetalen. ING stelt daartoe dat de ongeschiktheid tot werken het gevolg is geweest van de val op het metrostation en dat RET daarvoor aansprakelijk is jegens mevrouw [X], in welk geval artikel 6: 107a BW de werkgever een zelfstandig verhaalsrecht geeft ter zake van het doorbetaalde loon.
Ter nadere onderbouwing stelt ING in de eerste plaats dat mevrouw [X] ten gevolge van gladheid / ijsvorming op het open perron van het metrostation Romeynshof ten val is gekomen. In de tweede plaats stelt ING dat het in de nacht van 5 op 6 februari 2007 gevroren had, dat RET via de Roteb was gewaarschuwd voor mogelijke gladheid en dat RET desondanks niet, althans onvoldoende en/of te laat zout heeft gestrooid ter bestrijding van de verwachte gladheid. Voorts heeft RET niet zorggedragen voor het zogenoemde inlopen of inrijden van het zout, zodat dit in de vroege ochtend van 6 februari 2007 nog niet effectief was ter bestrijding van gladheid, aldus ING. Verder voert ING aan dat reizigers gewaarschuwd hadden kunnen worden voor gladheid op de perrons, bijvoorbeeld via de geluidsinstallatie, de matrixborden en/of door middel van op de perrons geplaatste borden. ING concludeert dat RET, door na te laten deze aanvullende maatregelen te treffen, onzorgvuldig heeft gehandeld en op die grond een onrechtmatige daad heeft gepleegd jegens mevrouw [X].
3.3. RET voert in de eerste plaats aan dat de val van mevrouw [X] niet is veroorzaakt door gladheid, maar door het niet in acht nemen van de vereiste oplettendheid. In tweede plaats voert RET als verweer aan dat zij ruimschoots voldoende maatregelen heeft getroffen om de gladheid op haar perrons zoveel mogelijk te bestrijden. Voor de gladheidbestrijding heeft de RET een contract gesloten met een extern bedrijf, dat op basis van een plan van aanpak wordt ingeschakeld voor het strooien van zout in geval van (te verwachten) gladheid, hetgeen in dit geval ook is geschied, aldus RET. Zij wijst er daarbij op dat zij circa 42 metrostations met open perrons beheert en dat het voor haar redelijkerwijs niet mogelijk is om tegelijk op alle perrons en op alle tijdstippen elke vorm van gladheid te bestrijden. RET stelt dat dit praktisch onmogelijk is vanwege de logistiek, vanwege niet altijd goed te voorspellen weersomstandigheden, alsmede vanwege de omstandigheid dat van haar niet kan worden verwacht dat het zout na het strooien in opdracht van RET wordt "ingelopen" voordat de eerste reizigers arriveren.
RET acht het niet onzorgvuldig dat zij geen waarschuwingen heeft gegeven door middel van waarschuwingsborden en/of waarschuwing via de omroepinstallatie. Het metrostation Romeynshof wordt (althans werd destijds) pas vanaf 6.30 uur in de ochtend bemand en de matrixborden worden (althans werden destijds) door dit personeel bediend. Waarschuwen door middel van de geluidsinstallatie acht RET op dit vroege tijdstip vanwege mogelijke geluidsoverlast voor omwonenden te bezwaarlijk. Bovendien, aldus RET, staat niet vast dat het ongeval zou zijn voorkomen indien er wel door haar was gewaarschuwd voor gladheid.
Voorts betoogt RET dat zij mag rekenen op een zekere mate van oplettendheid van haar reizigers en dat deze bij vorst zelf rekening dienen te houden met gladheid en zich moeten realiseren dat gladheid niet onder alle omstandigheden effectief kan worden bestreden. RET stelt in dat kader dat het ook de voorafgegane dag had gevroren en dat mevrouw [X] via de media had kunnen vernemen dat het zou gaan vriezen en dat het naar verwachting glad zou worden, zeker 's ochtends vroeg. Daarbij komt, aldus RET, dat mevrouw [X] had moeten beseffen dat - gezien het vroege tijdstip - het zout nog niet op alle plaatsen (voldoende) kon zijn ingelopen, waardoor het zout nog niet voldoende effectief de gladheid zou bestrijden. Op grond van deze omstandigheden doet RET een beroep op eigen schuld van mevrouw [X] aan het ontstaan van schade door de val.
3.4. De rechtbank stelt bij de beoordeling van deze stellingen en verweren voorop dat, nu ING zich op de rechtsgevolgen beroept van een volgens haar jegens mevrouw [X] gepleegde onrechtmatige daad, op ING dienaangaande de stelplicht en, bij voldoende betwisting, de bewijslast rusten.
3.5. De rechtbank stelt vast dat de stelling van ING dat mevrouw [X] ten val is gekomen ten gevolge van gladheid en/of ijsvorming op het perron door RET niet voldoende concreet en niet voldoende gemotiveerd is betwist. RET heeft in feite slechts aangevoerd dat zij niet heeft erkend dat mevrouw [X] als gevolg van gladheid ten val is gekomen en dat de val is veroorzaakt door onvoldoende oplettendheid, maar dit is als betwisting van voormelde stelling onvoldoende, zodat van de juistheid daarvan wordt uitgegaan in deze procedure.
3.6. Voorts dient te worden vastgesteld dat ING, gelet op de betwisting van RET, haar (aanvankelijke) stelling dat RET niet, althans onvoldoende en/of te laat zout heeft gestrooid, onvoldoende concreet en onvoldoende stellig heeft gehandhaafd in deze procedure. ING baseert deze stelling slechts op haar betoog dat RET onvoldoende kan aantonen dat er ter plaatse op het perron van het metrostation Romeynshof voldoende zout was gestrooid op het moment dat mevrouw [X] daar ten val kwam. Dit betoog miskent evenwel dat, zoals hiervoor overwogen, op ING de stelplicht rust. Bij pleidooi is namens ING op dit punt (nog slechts) aangevoerd dat ING niet weet of er zout gestrooid is ter plaatse, maar dat als er al gestrooid zou zijn, dit voor mevrouw [X] onvoldoende is geweest omdat het zout nog niet was ingelopen. In deze procedure dient er derhalve van te worden uitgegaan dat er door RET ter bestrijding van gladheid zout was gestrooid op het onderhavige perron.
3.7. Niet in discussie is dat het gestrooide zout op het moment van de val (nog) niet was ingelopen. De RET voert in dit kader aan dat zout wordt ingelopen door de eerste reizigers en dat derhalve het strooien van zout pas daadwerkelijk voldoende effect bereikt ter bestrijding van gladheid indien dit voldoende is ingelopen door reizigers. De rechtbank acht de eerst bij pleidooi gemaakte enkele opmerking namens RET dat niet ingelopen zout toch in enige mate effectief moet worden geacht, onvoldoende onderbouwd, te meer omdat RET bij conclusie van antwoord zelf nog heeft gesteld dat mevrouw [X] zeer wel op een glad stuk kan zijn uitgegleden doordat het zout nog onvoldoende was ingelopen. Om deze reden wordt voormelde, bij pleidooi gemaakte, opmerking buiten verdere beschouwing gelaten.
Voorts is niet in discussie dat ten tijde van de val van mevrouw [X] door RET op en/of bij het metrostation Romeynshof niet werd gewaarschuwd voor gladheid op het perron, noch door op het perron geplaatste borden en/of door gebruik van de matrixborden, noch door middel van de omroepinstallatie.
3.8. In deze feitelijke omstandigheden is de kernvraag in deze procedure of sprake is geweest van een gevaarlijke situatie die RET heeft laten voortbestaan terwijl in de omstandigheden van het geval op haar de zorgplicht rustte om aanvullende maatregelen te treffen. Indien dat het geval is, is de handelwijze van RET onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig geweest jegens mevrouw [X]. Bij de beantwoording van die vraag is van belang hoe waarschijnlijk het is dat niet de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid in acht wordt genomen, hoe groot de kans is dat daaruit ongevallen ontstaan, hoe ernstig de gevolgen daarvan kunnen zijn, alsmede hoe bezwaarlijk het is om (veiligheids)maatregelen te treffen. Tegen deze achtergrond wordt het volgende overwogen.
3.9. Naar het oordeel van de rechtbank komt betekenis toe aan de omstandigheid dat het perron van een metrostation in het algemeen een plaats is waar, met pieken en dalen, sprake kan zijn van grote groepen mensen die, al dan niet gehaast, via het perron de metro willen bereiken dan wel verlaten. In de visie van de rechtbank is het dan ook zeer wel denkbaar dat op het perron van een metrostation niet de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid in acht wordt genomen en bestaat er een reële kans op met name een valpartij. Dit geldt zeker bij gladheid, zodat in elk geval bij gladheid gesproken moet worden van een gevaarlijke situatie en een verhoogde kans op een valpartij, met letsel als mogelijk gevolg. De omstandigheid dat het in de vroege ochtend - rond 6.15 uur - veelal nog niet druk zal zijn op het perron neemt dit risico slechts zeer ten dele weg.
Zelfs is niet denkbeeldig de kans dat iemand bij het aankomen van een metro ten val komt en in aanraking komt met een rijdende metro en/of op de rijbaan van de metro belandt, hetgeen uiteraard zeer ernstige gevolgen kan hebben en om die reden een zeer serieus te nemen risico vormt.
3.10. Aangenomen moet worden dat het treffen van de hiervoor bedoelde aanvullende maatregelen (het inlopen van zout en het waarschuwen via matrixborden en/of via de omroepinstallatie) het risico van een val zou hebben verkleind. Voor wat betreft het inlopen van het zout spreekt dit voor zich, voor wat betreft het geven van waarschuwingen moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat dit in de regel bij de meeste reizigers tot een grotere oplettendheid en voorzichtigheid zal leiden. Dit geldt in het onderhavige geval te meer, nu mevrouw [X] volgens ING heeft verklaard dat zij, toen zij naar het metrostation liep, niets heeft gemerkt van gladheid. RET heeft dit niet althans niet gemotiveerd weersproken, waarbij als niet doorslaggevend in het midden kan blijven of mevrouw [X] heeft geweten en/of heeft gevoeld dat het die vroege ochtend vroor.
3.11. RET heeft niet aannemelijk gemaakt dat het onmogelijk en/of bezwaarlijk zou zijn om gestrooid zout een effectievere werking te geven door het in te lopen en/of in te rijden. RET heeft evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat het bezwaarlijk moet worden geacht om tijdig waarschuwingen te geven voor gladheid op de perrons. De omstandigheid dat het metrostation pas wordt bemand geruime tijd nadat de eerste metro's - vanaf circa 5.45 uur -dit station zijn gepasseerd, komt als eigen keuze van RET voor haar risico. Voor wat betreft plaatsing van waarschuwingsborden op het perron zelf, heeft RET niets aangevoerd dat tot de conclusie zou kunnen leiden dat dit bezwaarlijk zou zijn. Ten aanzien van de geluidsinstallatie valt zonder nadere onderbouwing, die RET niet heeft gegeven, niet in te zien dat het onder alle omstandigheden met het oog op de omwonenden onacceptabel zou zijn dat bij gladheid, derhalve zeer incidenteel, ook op een vroeg tijdstip al waarschuwingen zouden worden omgeroepen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft RET derhalve (aanvullende) maatregelen kunnen treffen die niet tot nauwelijks bezwaarlijk kunnen worden geacht.
3.12. In deze omstandigheden acht de rechtbank de handelwijze van RET onzorgvuldig ten opzicht van mevrouw [X], die behoorde tot de eerste reizigers die nog niet, althans in onvoldoende mate, konden profiteren van het gestrooide zout. Derhalve dient te worden geconcludeerd dat RET jegens mevrouw [X] onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de door haar dientengevolge geleden schade.
3.13. Voorts wordt het beroep van RET op eigen schuld zijdens mevrouw [X] verworpen. De enkele mogelijkheid dat mevrouw [X] er weet van zou (moeten) hebben gehad dat er sprake was van vorst en dat er daags tevoren in het weerbericht een gladheidwaarschuwing zou zijn gegeven, betekent niet dat zij haar schade als gevolg van de val niet geheel zou hebben kunnen verhalen op RET, die het risico op de val had kunnen en dienen te verkleinen. Bovendien, het treffen van maatregelen bij gladheid dient nu juist ook te geschieden met het oog op reizigers die niet de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid in acht nemen. Voorts is van belang dat in rechte moet worden aangenomen dat mevrouw [X] op weg naar het metrostation niets heeft gemerkt van gladheid en dat er geen feiten of omstandigheden zijn gesteld op grond waarvan zij, eenmaal aangekomen op het perron, daar wel gladheid heeft moeten verwachten.
3.14. Reeds gelet op dit laatste acht de rechtbank de onderhavige situatie anders dan de situatie die in het arrest van de Hoge Raad van 3 mei 2002 (NJ 2002/ 465) aan de orde was (gladheid door ijzel op een snelweg), nog daargelaten dat de mate van te verwachten oplettendheid van een automobilist niet op één lijn kan worden gesteld met de oplettendheid die van een voetganger, op het perron van een metrostation, mag worden verwacht.
3.15. Als voor het overige onweersproken is de vordering van een bedrag van € 7.580,90 wegens nettoloonkosten toewijsbaar.
3.16. Nu ING op goede gronden uit hoofde van artikel 6:107a BW een zelfstandige vordering tot schadevergoeding op RET heeft geclaimd en RET haar verbintenis tot voldoening hiervan niet is nagekomen (artikel 6: 74 BW), heeft ING evenzeer recht op vergoeding van schade wegens vertraging in de voldoening van een geldsom (artikel 6: 119 BW), alsmede recht op vergoeding van vermogensschade die bestaat in redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte (artikel 6: 96 BW).
De wettelijke rente (in de zin van artikel 6: 120 BW) is dan ook als gevorderd toewijsbaar vanaf 9 februari 2008. ING heeft evenwel onvoldoende concreet en gespecificeerd gesteld dat kosten zijn gemaakt ter zake van andere verrichtingen dan die waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding beoogt in te sluiten. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten zal om die reden worden afgewezen.
3.17. RET dient als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van de procedure te dragen. RET zal worden veroordeeld tot betaling aan ING van de door deze gemaakte proceskosten, waarbij de advocaatkosten worden begroot op basis van het zogenoemde Liquidatietarief (4 procespunten in tariefgroep I). LJN BM9798