Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 160621 val uit rolstoel in rolstoelbus. verband tussen vervoer en overlijden voorshands bewezen; geen vervoerdersovermacht

RBROT 160621 val uit rolstoel in rolstoelbus. verband tussen vervoer en overlijden voorshands bewezen; geen vervoerdersovermacht
- terzake van kosten herbegraving in Indonesie dient nader bewijs aangebracht te worden

2.
De feiten

Als niet in geschil, dan wel gesteld en onvoldoende gemotiveerd betwist, staat tussen partijen vast:

[naam eiseres] is de weduwe van [naam 1], (hierna [naam 1]) geboren op [geboortedatum]. [naam eiseres] en [naam 1] hadden twee meerderjarige dochters (hierna: de dochters).

De laatste jaren van zijn leven kon [naam 1] zich als gevolg van een hersenbloeding bijna niet meer bewegen; [naam 1] zat altijd in een rolstoel. Hij werd wekelijks op dinsdag, donderdag en zaterdag voor een nierdialyse van zijn woning te Zwijndrecht, naar het Albert Schweitzerziekenhuis (ASZ), te Dordrecht vervoerd, en vice versa. Het vervoer van [naam 1] van en naar het ASZ werd uitgevoerd door Stam. Voor dat vervoer maakte Stam meestal gebruik van een rolstoelbus. [naam 1] zat dan in zijn eigen rolstoel.

2.3

Het vervoer van [naam 1] van en naar het ASZ vond plaats op basis van een overeenkomst tussen Taxi Stam en de zorgverzekeraar van [naam 1]. Deze houdt, voor zover van belang, het volgende in:

( ... )

Artikel 14. Specifieke eisen ten aanzien van het Rolstoelvervoer

1.
De Taxivervoerder dient zich volledig te conformeren aan de meest actuele Code Veilig VervoerRolstoelinzittenden (deze Code WR is te raadplegen via www.veiligvervoer.nl). Conform deze Code WR worden er ook aan de te vervoeren rolstoeltypen eisen gesteld in verband met veiligheid:

( ... )

2.
De Taxivervoerder zorgt ervoor dat bij ritaanname wordt gevraagd welke type rolstoel vervoerd moet worden en controleert of deze veilig vervoerbaar is.( ... )

4.
De Taxivervoerder ziet erop toe dat rolstoelinzittenden die in een auto of taxibus willen worden vervoerd, erover worden geïnformeerd dat:

a. zij over een rolstoel moeten beschikken die veilig vervoerbaar is;
b. de Bestuurder de opdracht heeft om het Vervoer te weigeren van rolstoelpassagiers die in een niet (veilig) vervoerbare rolstoel zitten;

( ... )

10.
Als de rolstoel inclusief de Verzekerde, niet veilig vastgezet kan worden en de passagier geen overstap naar een vaste stoel kan maken, dan kan de Verzekerde niet worden meegenomen. De Bestuurder neemt in dat geval contact op met de Taxivervoerder en bespreekt de situatie en mogelijke andere opties in overleg met de Verzekerde en/of diens begeleider.

( ... )”

Op zaterdag 9 juli 2016 is [naam 1] omstreeks 14.30 uur thuis opgehaald door een rolstoelbus van Stam en naar het ASZ gebracht voor zijn dialyse. Diezelfde avond werd [naam 1] na zijn dialyse naar huis gebracht, ook weer in een rolstoelbus van Stam.

Tijdens de terugrit van het ASZ was [naam 2], ([naam 2]), chauffeur van de rolstoelbus van Stam. Naast [naam 2] en [naam 1] waren geen andere personen in de rolstoelbus aanwezig.

2.5
De rolstoelbus van Stam arriveerde rond 20.00 uur bij de woning van [naam 1].

Na aankomst bij de woning heeft [naam 2] [naam eiseres] en de dochters gewaarschuwd dat [naam 1] was gevallen. Door hen is [naam 1] vervolgens liggend op de bodem van de rolstoelbus aangetroffen. De rolstoel stond rechtop.

2.6
[naam 1] is in de avond van 9 juli 2016 gezien door een arts. Hij was toen nog aanspreekbaar, maar had bloedende (schaaf)wonden aan zijn been, bij de enkel, en een bult op het hoofd. In de nacht van 9 op 10 juli 2016 verslechterde zijn toestand. Hij is per ambulance naar het ziekenhuis vervoerd en aldaar in de vroege ochtend van 10 juli 2016 overleden.

2.7
Als doodsoorzaak is een bloeding in het hoofd vastgesteld.

2.8
Namens [naam eiseres] is aangifte van doodslag tegen [naam 2] gedaan. De strafzaak is geseponeerd. In de toelichtende brief d.d. 16 juni 2017 aan een van de dochters is voor zover van belang vermeld:

( ... ) De artsen op de spoedeisende hulp achtten het aannemelijk dat een (spontane) bloeding bij het zogenaamde spinnenwebvlies de val op het hoofd heeft veroorzaakt en dat daarna de bloeding onder het harde hersenvlies is ontstaan. De artsen achten een val ten gevolge van een (spontane) bloeding dus meer waarschijnlijk dan een bloeding ten gevolge van een val.

( ... )

Beslissing

Het OM is gebonden aan de strafbare feiten zoals die zijn omschreven in het Wetboek van Strafrecht en in bijzondere (straf)wetten. De daarin opgenomen delicten bestaan uit bestanddelen, die door het OM wettig en overtuigend moetenworden bewezen voordat de rechtbank tot een veroordeling kan komen. In deze zaak betekent dat dat het OM moet kunnen vaststellen dat zodanig verwijtbaar is gehandeld, dat sprake is geweest van opzet of grove schuld. Aan het bewijs van deze criteria worden in de wet en in de rechtspraak zware eisen gesteld.

Nu aannemelijk is dat een spontane bloeding de val van uw vader heeft veroorzaakt en de overige gang van zaken tijdens het incident onduidelijk is en zal blijven, kan niet aan bovengenoemde criteria worden voldaan. Immers kan niet worden aangetoond dat iets of iemand enige opzet op of schuld aan (de omstandigheden rond) het overlijden van uw vader heeft gehad. ( ... )

2.9

Het ASZ heeft, naar aanleiding van vragen van de advocaat van [naam eiseres], bij brief van 8 februari 2018 voor zover van belang laten weten:

( ... )

1.
Hebben zich op 9 juli bijzonderheden voorgedaan gedurende het dialyseren van [naam 1]?

Er hebben zich geen bijzonderheden voor gedaan tijdens de dialyse op 9 juli 2016.

2.
Zijn er bijzonderheden met betrekking tot [naam 1] (gedrag, houding en dergelijke) opgevallen op 9 juli 2016?

( ... ) Verpleegkundigen zagen geen veranderd beeld ten opzichte van eerdere dialyses.

( ... )

4.
Op welke wijze zat [naam 1] in zijn rolstoel?

[naam 1] zat rechtop in zijn stoel, had zijn jas aan, zijn sjaal om en zijn pet op. Het tafelblad zat strak tegen hem aan.

5.
Droeg [naam 1] een gordel of iets dergelijks?

Er was geen gordel aanwezig. [naam 1] had wel een tafelblad welke diende ter ondersteuning.

6.
Was [naam 1] op die dag op de gebruikelijke wijze in zijn rolstoel geplaatst?

Ja

7.
Zijn er die dag bijzonderheden aan de rolstoel opgevallen, zoals bijvoorbeeld beschadigingen?

Nee

8.
Hoe was het tafelblad aan de rolstoel bevestigd?

De bevestigingstang welke aan het tafelblad vast zit ging in de bevestigingsbuis van de rolstoel. Deze stang werd vervolgens vastgedraaid door middel van een schroefdop. De bevestiging is door beide verpleegkundigen gecontroleerd.

9.
Waren er beschadigingen aan het tafelblad van de rolstoel?

Nee

10.
Herinnert u zich verder nog zaken die wellicht van belang kunnen zijn met betrekking tot het ongeval?

Nee. De dialyse van [naam 1] is zonder problemen verlopen. [naam 1] is op dezelfde wijze weggegaan zoals dit na iedere dialyse gebeurde, er waren geen bijzonderheden.( ... )

2.10

Een proces-verbaal van bevindingen van de politie d.d. 23 januari 2017 houdt voor zover van belang in dat een reconstructie heeft plaatsgevonden waarbij onder meer aanwezig was [naam 3], revalidatietechnicus. Dit proces-verbaal houdt voor zover van belang in:

( ... )

Scenario’s

Niet te bepalen is of de stang van het tafelblad goed vast zat, doordat de aandraaischroeven goed waren aangedraaid, of dat het tafelblad niet goed vast zat, doordat de aandraaischroeven niet goed vast waren gedraaid en hierdoor de stang van het tafelblad uit de buis kon schuiven en hierdoor [naam 1] bij het achteruit rijden uit de rolstoel is gevallen/gegleden.

Niet uit te sluiten is dat de stang van het tafelblad is verbogen na dat het ongeval is gebeurd, tijdens het terugzetten van [naam 1] in de rolstoel. In de taxibus is namelijk weinig ruimte. Aan de rechter zijde van de taxibus bevindt zich een rij van 5 stoelen, achter elkaar. De rechterzijde van de bus is bedoeld om rolstoelen te vervoeren. Tijdens het terugplaatsen van [naam 1] in de rolstoel waren de twee dochters en de taxichauffeusse in de bus aanwezig. Het is niet uit tesluiten dat door het opzij duwen van de rolstoel, om plaats te maken voor de taxichauffeusse en de 2 dochters, deze ergens tegen aan is geduwd waarbij de stang verbogen is. De stang van het tafelblad is namelijk bevestigd aan de armleuning aan de rechterzijde van de rolstoel. Deze armleuning is van plastic en aannemelijk is, volgens [naam 3] en [naam 4], dat bij grote kracht tegen het tafelblad van de rolstoel door een persoon die in de rolstoel zit, dan eerder de armleuning afbreekt dan dat de ijzeren stang van het tafelblad verbuig[t].( ... )

Voorts is als opmerking van [naam 3] vermeld dat [naam 1] vervoerd had moeten worden in een rolstoel met vaste gordel.

3.
Het geschil

3.1.
[naam eiseres] vordert samengevat en na vermindering van eis ter zitting - veroordeling bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, van Stam tot betaling van € 31.460,15 vermeerderd met rente vanaf 9 juli 2016, met veroordeling van Stam in de proceskosten.

3.2.
Stam voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing.

3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.
De beoordeling

4.1.
De kern van het verwijt dat [naam eiseres] aan Stam maakt is dat [naam 2] door het vervoer in de rolstoelbus een val van [naam 1] uit de rolstoel en daarmee letsel en uiteindelijk zijn dood heeft veroorzaakt.

Aansprakelijkheid

4.2
[naam eiseres] spreekt Stam aan tot vergoeding van schade als bedoeld in art. 6:108 BW. Vastgesteld dient dan ook te worden of Stam jegens [naam 1] aansprakelijk is voor de gebeurtenis ten gevolge waarvan hij, [naam 1], gewond is geraakt en, naar [naam eiseres] stelt, uiteindelijk is overleden. Dat betreft in dit geval, in de visie van [naam eiseres], de val in de taxibus.

Art. 8:1147 BW bepaalt dat de vervoerder aansprakelijk is voor schade veroorzaakt door dood of letsel van de reiziger ten gevolge van een ongeval dat in verband met en tijdens het vervoer aan de reiziger is overkomen. De regeling ziet mede op de aansprakelijkheid van de vervoerder jegens de reiziger die zelf geen partij is bij de vervoersovereenkomst (HR 11 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1628, NJ 2014/370 (Skutsjesilen). Dat staat als zodanig tussen partijen niet ter discussie.

De wettelijke regeling brengt mee dat [naam eiseres] slechts hoeft te bewijzen dat [naam 1] een ongeval is overkomen dat tot letsel en uiteindelijk zijn dood heeft geleid en dat de schade werd geleden ‘in verband met en tijdens het vervoer’, en dus niet dat de vervoerder anders heeft gehandeld dan van een zorgvuldig vervoerder mag worden verlangd.

4.3
[naam eiseres] (veronder)stelt dat [naam 1] tijdens het vervoer, vermoedelijk terwijl de bus reed, is gevallen. Zij meent dat de lezing van Stam onjuist is, omdat deze is gebaseerd op de verklaring van [naam 2] die volgens [naam eiseres] op meerdere punten in strijd met de waarheid is.

Stam betwist dat [naam 1] is gevallen toen de bus reed. De rolstoel, met [naam 1] daarin, was tijdens de rit met de gordel die deel uitmaakt van de uitrusting van de bus vastgezet. Toen de bus tot stilstand was gekomen heeft [naam 2] de rolstoel, met [naam 1] daarin, achterwaarts lopend verplaatst, om deze naar buiten te brengen. Daarbij is [naam 1] uit de rolstoel op de vloer van de bus gegleden.

4.4
Beide partijen baseren hun stellingen over de precieze toedracht van het ongeval onder meer op de in het kader van een voorlopig getuigenverhoor afgelegde getuigenverklaringen en op het dossier dat in het kader van de strafzaak is opgemaakt.

Zij twisten echter niet over enige wezenlijke elementen van die toedracht. Tussen partijen staat immers vast dat [naam 1] op 9 juli 2016 in de rolstoelbus uit de rolstoel gevallen is en toen gewond is geraakt. Vast staat dat dit was voordat [naam 2] [naam 1] op de plaats van bestemming -het woonhuis van [naam eiseres] en [naam 1]- uit de rolstoelbus had gereden. Nu [naam 1] ook volgens Stam is gevallen en gewond is geraakt toen hij nog in de rolstoelbus verbleef is Stam voor die val en de gevolgen daarvan in beginsel aansprakelijk ingevolge art 8:1147 BW en doet niet ter zake of de bus ten tijde van de val reed of stilstond. Zolang [naam 1] de bus nog niet op de plaats van bestemming had verlaten duurde het vervoer op basis van de overeenkomst van personenvervoer immers voort. (art. 8: 1142 BW).

4.5
Vast staat voorts, dat [naam 1] al op de bodem van de bus lag toen [naam eiseres] en de dochters bij de bus aankwamen. Omtrent de precieze situatie en handelingen van [naam 2] na die aankomst (het open zijn van de achterdeur, het instappen etc.) verschillen de getuigenverklaringen. Die verschillen zijn echter niet van belang voor de toedracht van de val zelf, want die had al plaatsgevonden. Ook acht de rechtbank die verschillen niet zodanig groot dat de geloofwaardigheid van de verklaringen van [naam 2] daarmee ernstig wordt aangetast. Het betreft vooral minder relevante details.

De rechtbank gaat er daarom vanuit dat [naam 1] uit de rolstoel is gevallen toen [naam 2] de rolstoel, met [naam 1] daarin, achterwaarts lopend verplaatste om deze naar buiten te brengen.

Causaal verband tussen de val en de dood

4.6
Dat sprake was van letselschade bij [naam 1] in verband met en tijdens het vervoer staat vast. [naam 1] is immers door de val in de bus gewond geraakt (o.m. een bult op het hoofd en een wond aan de enkel).

4.6.1
De vordering ziet echter, ook na vermindering, louter op schade ten gevolge van het overlijden van [naam 1]. Of [naam 1] aan de gevolgen van de val is overleden is echter op dit moment onvoldoende duidelijk. Bewijs in de vorm van een concludente medische verklaring omtrent het verband tussen de val en de doodsoorzaak, een bloeding in het hoofd, ontbreekt.

4.6.2
[naam eiseres] wijst op het beloop in de tijd: [naam 1] is in de avond van 9 juli 2016 hard gevallen en gewond geraakt, vervolgens de daarop volgende nacht naar het ziekenhuis gebracht en daar de ochtend van 10 juli 2016 gestorven. [naam eiseres] stelt dat de val een bloeding in het hoofd heeft veroorzaakt, die uiteindelijk tot de dood heeft geleid.

4.6.3
Stam stelt daar tegenover dat [naam 1] al lange tijd in zeer slechte conditie verkeerde en op jaren was en dat de bloeding waaraan [naam 1] is overleden de oorzaak en niet het gevolg van de val is geweest. Zij wijst in dat verband op de in de sepotbrief (2.8) vermelde visie van artsen op de spoedeisende hulp.

4.7
Die enkele opmerking in de sepotbrief, die verder niet is toegelicht of onderbouwd (een medisch rapport ontbreekt) en die is gemaakt in een geheel andere context, acht de rechtbank niet voldoende. Uit de brief van het ziekenhuis (2.9) volgt, dat het personeel op de dialyse-afdeling geen tekenen van een bloeding in het hoofd heeft gezien. De bloeding zou dan spontaan in de rolstoelbus moeten zijn opgetreden. Uit de verklaring van [naam 2] valt op dat punt niets bijzonders op te maken. Ook de beide dochters van [naam 1] hebben blijkens hun verklaringen toen zij [naam 2] kwamen helpen met het naar binnen brengen van hun vader bij hun vader geen tekenen van een dergelijke bloeding gezien; zij verklaren dat hij aanspreekbaar was. De huisarts heeft kennelijk evenmin tekenen van een bloeding in het hoofd gezien. Voorts is, onweersproken, gesteld dat [naam 1] pas uren later, in de nacht, niet meer reageerde en bij aankomst in het ziekenhuis een bloeding in het hoofd bleek te hebben.

4.8
In die situatie acht de rechtbank de lezing dat [naam 1] de bloeding pas na, en door, de val heeft gekregen aannemelijker dan de omgekeerde volgorde. Daarmee is het causaal verband tussen het overlijden en de val voorshands bewezen. Dat [naam 1] reeds in een slechte conditie verkeerde doet daaraan niet af.

Stam wordt toegelaten tot tegenbewijs.

De zaak zal naar de rol worden verwezen voor nadere uitlating van Stam op dat punt, met name omtrent de vorm van het te leveren bewijs. Te denken valt aan het overleggen van nadere (medische) stukken, deskundigenbewijs in de vorm van een medische expertise aan de hand van hetgeen zich in het medisch dossier van [naam 1] bevindt en/of getuigenbewijs door het horen van één of meer van de betrokken artsen.

Van [naam eiseres] wordt in beginsel medewerking verwacht, als Stam haar toestemming nodig heeft om toegang te verkrijgen tot relevante medische gegevens. Zij mag zich daaromtrent desgewenst nader uitlaten.

vervoerdersovermacht

4.9.
Voor het geval Stam in dat tegen bewijs niet slaagt komt het beroep van Stam op art. 8:1148 BW, vervoerdersovermacht, aan de orde. Zij stelt dat de val is veroorzaakt door een omstandigheid die een zorgvuldig vervoerder niet heeft kunnen vermijden, te weten dat de rolstoel ondeugdelijk was. De rolstoel beschikte niet over een gordel en het tafelblad was niet goed bevestigd.

[naam eiseres] betwist dat de rolstoel ondeugdelijk was en dat de staat van de rolstoel de val heeft veroorzaakt.

4.10
De regeling van vervoerdersovermacht in het personenvervoer moet worden gezien in het kader van de (internationale) regelingen van vervoerdersovermacht in het algemeen. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 24 april 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH0389) artikel 17 lid 2 CMR aldus uitgelegd dat een vervoerder zich slechts met succes op overmacht kan beroepen indien hij aantoont dat hij alle in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van een zorgvuldig vervoerder te vergen maatregelen heeft genomen om het verlies (het betrof daar ladingschade) te voorkomen. Diezelfde maatstaf heeft ook hier te gelden. (vgl. ECLI:NL:GHARL:2019:5058). De lat voor een geslaagd beroep op overmacht ligt dus hoog en de bewijslast rust op Stam.

4.11
Stam stelt dat de gebruikte bus voldeed aan de daaraan te stellen eisen en dat [naam 2], de chauffeur, over de benodigde diploma’s beschikte. De rolstoel met daarin [naam 1] is naar behoren vastgezet met behulp van het RolstoelInzittendeBevestigingsSysteem (RIBS). Tijdens de rit waren er geen waarneembare bijzonderheden. Bij het huis van [naam 1] aangekomen heeft [naam 2] de haken en de driepuntsgordel ontgrendeld en losgemaakt. Vervolgens is zij met de rolstoel achteruit gelopen. Omdat [naam 2] achteruit liep moest zij goed achterom kijken. Op het moment dat zij achterom keek, hoorde zij een klap en zag zij dat [naam 1] uit zijn rolstoel was gevallen en op de grond lag. Die val heeft kunnen geschieden omdat [naam 1] los in de rolstoel zat en niet tegengehouden werd. [naam 2] heeft als getuige verklaard dat het tafelblad nog op de normale plaats, voor [naam 1], zat toen zij de rolstoel naar achteren trok om hem uit de bus te rijden, zij denkt dat het is losgeschoten door de schok van het naar achteren trekken.

Stam stelt dat de rolstoel ondeugdelijk was omdat deze niet beschikte over een (eigen) veiligheidsriem en omdat het tafelblad niet behoorlijk was vastgezet. De rolstoel behoorde aan [naam 1] toe en Stam was daarvoor niet verantwoordelijk; [naam 2] behoefde die ook niet te controleren.

Zij beroept zich ter ondersteuning op de verklaring van [naam 2] als getuige (zowel in het kader van het voorlopig getuigenverhoor als bij de politie) en op het proces-verbaal van bevindingen.

4.12
De verklaring van [naam 2] ten tijde van het voorlopig getuigenverhoor houdt in:
Na ontgrendeling van het systeem en het losmaken van de driepuntsgordel ben ik achteruit gelopen. Ik had [naam 1] in de rolstoel daarbij dus vóór mij. Omdat ik achterom moest kijken waar ik liep, keek ik niet constant voor mij. Op het moment dat ik achterom keek, hoorde ik een klap. Ik keek en zag dat [naam 1] uit de rolstoel was gevallen. Hij lag achter de bestuurdersstoel op de grond. ( ... )

U vraagt mij naar het blad dat op de leuningen van de rolstoel van [naam 1] zat voordat ik hem de eerste keer loskoppelde. Dat blad zat op dat moment op de rolstoel. Ik denk dat het is losgeschoten toen ik naar achteren ben gelopen. Door de schok toen ik de rolstoel naar achteren trok, moet [naam 1] naar voren zijn geschoten, tegen het blad aan. Dat blad heeft niet goed vastgezeten. Normaal zit het blad met twee schroeven vast. In dit geval was dat er maar eén. Ik heb dat vastgesteld en naar de andere schroef gezocht in de bus, maar die niet gevonden. Een van de dochters heeft daar ook nog bij geholpen. Het blad hebben we toen we [naam 1] weer in de rolstoel hadden gezet, niet meer terug kunnen plaatsen omdat er iets verbogen was ( ... )

(op vragen van mr. Wessels)
( ... ) U vraagt mij of wij bij het ophalen bij de dialyse de rolstoel controleren. Dat is niet het geval. Die controle is een zaak voor, in dit geval, de dialyseafdeling, wij doen dat als vervoerder nooit. Onze taak is iemand veilig van A naar B te brengen. In dit geval was er in de rolstoel zelf geen gordel.

Bij het huis van [naam 1] aangekomen, heb ik het niet gezien toen hij uit de rolstoel viel. Als verklaard keek ik toen net achterom. Toen hij uit de rolstoel gevallen was, hing het blad waarover ik eerder verklaarde nog aan de stoel.

4.13
[naam eiseres] stelt dat een zorgvuldig vervoerder de val had kunnen en moeten voorkomen. De rolstoel was al jaren zonder problemen in gebruik en werd regelmatig gecontroleerd. Verder geldt dat er geen verplichting bestond tot het vastzetten van [naam 1] in de rolstoel. De rolstoel beschikte niet over eigen veiligheidsriemen. Het tafelblad zat al geruime tijd met één schroef vast en kon worden weggeklapt; [naam 1] was al veel vaker in deze en soortgelijke rolstoelbussen vervoerd, in dezelfde rolstoel, die in dezelfde staat verkeerde. Op de heenweg had de chauffeur van Stam geen opmerkingen over de deugdelijkheid van de rolstoel gemaakt; ook het ziekenhuispersoneel had die niet gemaakt en [naam 1] was eerder die dag niet uit de stoel gevallen. De toestand was op 9 juli 2016 in de middag hetzelfde als bij eerdere gelegenheden dat Stam [naam 1] had vervoerd. Stam heeft daarover, bij het vervoer terug naar de woning op 9 juli 2016, geen opmerkingen gemaakt en [naam 2] heeft ook niet geweigerd [naam 1] mee te nemen

[naam eiseres] beroept zich ter ondersteuning op de getuigenverklaringen van de dochters en [naam 2] en op de onder 2.9 geciteerde brief van het ziekenhuis.

4.14.1
Gelet op de onderbouwing en bij gebreke van een gemotiveerde betwisting gaat de rechtbank ervan uit dat de bus aan de daaraan te stellen eisen voldeed en dat [naam 2] over de vereiste diploma’s beschikte. Verder acht de rechtbank de algemene twijfel van [naam eiseres] aan de waarachtigheid van de verklaring van [naam 2] onvoldoende betwisting van de juistheid van de stelling dat de rolstoel, met [naam 1] daarin, met gebruikmaking van het RIBS naar behoren was vastgezet. Dat de rolstoel normaliter met RIBS werd vastgezet staat tussen partijen vast.

4.14.2
Uit de verklaring van [naam 2] volgt dat zij, als hulppersoon van Stam, de rolstoel voor het vervoer in het geheel niet gecontroleerd heeft. Een globale controle viel van een zorgvuldig vervoerder redelijkerwijs te vergen. Dat de toestand van de rolstoel volgens de Code VVR een verantwoordelijkheid van de reiziger is doet daaraan, in deze context, niet af. Voorts heeft zij kennelijk de rolstoel met een schok naar achteren getrokken en niet zachtjes, zoals mogelijk was geweest. Ook is zij met de rolstoel achteruit gaan lopen in de bus, waardoor zij geen zicht had op [naam 1], zonder zich ervan te vergewissen dat [naam 1] goed zat en de rolstoel in orde was. Het in die situatie scherper letten op de positie van [naam 1] mocht, gelet op de fysieke conditie van [naam 1], die zich niet vast kon houden, redelijkerwijs verwacht worden. Zij had ook kunnen wachten met lopen totdat [naam eiseres] of een van de dochters aanwezig was.

4.14.3
Als in dit kader relevante omstandigheden heeft Stam ook gewezen op het ontbreken van een veiligheidsgordel in de rolstoel. Dat kan haar niet baten. Dat er een algemene of specifieke verplichting bestond tot het met een eigen veiligheidsriem in de rolstoel vastzetten van [naam 1] baseert Stam slechts op de opmerking in het proces-verbaal van bevindingen. Ter zitting bleek tussen partijen vast te staan dat regelgeving op dat punt ontbreekt. Vast staat dat deze rolstoel al geruime tijd zonder problemen voor het vervoer van [naam 1] werd gebruikt en niet over een eigen veiligheidsriem beschikte. Daarbij komt de niet betwiste omstandigheid dat het vervoer op deze wijze ook op de heenweg had plaatsgevonden. Het ontbreken van de riem was zonder nader onderzoek direct zichtbaar. Als [naam 2] vervoer op die wijze onverantwoord achtte had het op haar weg gelegen daaromtrent in overleg te treden dan wel het vervoer te weigeren, zoals in de vervoersovereenkomst uitdrukkelijk was voorzien. Het ontbreken van de riem noopte juist tot extra oplettendheid bij het achteruit rijden van de rolstoel.

4.14.4
Wat betreft het tafeltje staat vast dat dit weliswaar [naam 1] tegenhield als hij in de rolstoel zat, maar Stam kon er niet van uitgaan dat dit bedoeld en geschikt was om [naam 1] in de stoel vast te zetten. Het enkele aanwezig zijn van dat tafeltje was in redelijkheid geen omstandigheid die ertoe kon leiden dat [naam 2] minder zorgvuldig moest zijn bij het naar achteren rijden. Zij had zich er – voorafgaand aan de rit maar in ieder geval voorafgaand aan het achteruit trekken van de rolstoel – van moeten vergewissen dat dat tafeltje goed vast zat. Volgens haar eigen verklaring zat het dat immers niet. Stam mocht als vervoerder zonder die voorzorgsmaatregel niet rekenen op dat tafeltje als wijze om [naam 1] te fixeren. Hoe en op welk moment het tafelblad verbogen is geraakt is dan ook niet van belang.

4.14.5
Stam stelt voor het overige niets concreets dat voor de vervoerdersovermacht van belang kan zijn, niet op het punt van het voorkomen van de val en evenmin op het punt van het verminderen van de gevolgen.

Weliswaar heeft Stam een bewijsaanbod gedaan, maar dat betreft het opnieuw horen van de reeds meermalen gehoorde getuigen; zij heeft in het geheel niet toegelicht wat zij meer of anders zouden kunnen verklaren. De overigens in aanmerking komende onderzoekshandelingen, zoals het bekijken van de bus en de rolstoel, zijn al verricht in het kader van een strafrechtelijk onderzoek, zonder dat dit nadere aanknopingspunten heeft opgeleverd.

4.14.6
Daarmee is de hiervoor bedoelde hoge lat dus niet gehaald. ([naam 2] en dus) Stam heeft niet alle maatregelen genomen die in de gegeven omstandigheden van een zorgvuldig vervoerder mochten worden gevergd en kan zich niet beroepen op vervoerdersovermacht.

Dat betekent, dat Stam als vervoerder aansprakelijk is voor de schade die [naam 1] ten gevolge van de val heeft geleden.

4.15
Voor zover het verweer van Stam mede moet worden opgevat op een beroep op art. 8:1155 BW (jo. 6:101 BW) wordt dat gepasseerd. Dat of waarom sprake is van relevante schuld of nalatigheid bij [naam 1] heeft zij in het geheel niet nader toegelicht of onderbouwd, terwijl de toestand van [naam 1] schuld of nalatigheid onaannemelijk maakt.

Het ontbreken van de gordel kan niet als voor risico van [naam 1] komende omstandigheid die de schade mede heeft veroorzaakt worden aangemerkt, nu geen verplichting op dat punt bestaat. Wat het tafeltje betreft geldt hetzelfde; daarbij komt dat niet is komen vast te staan dat dit voor de val ondeugdelijk was en dat deze ondeugdelijkheid heeft bijgedragen aan het ontstaan van de val en de schade.

Omvang van de schade

4.16
Wat de omvang van de schade betreft heeft [naam eiseres] aanvankelijk € 47.500 aan vergoeding van immateriële schade gevorderd op basis van het Besluit vergoeding affectieschade. Zoals [naam eiseres] inmiddels onderkent is dat besluit temporeel niet van toepassing, zodat dit deel van de vordering gelet op de mededeling ter zitting van die strekking als ingetrokken wordt beschouwd en geen verdere bespreking behoeft.

De kosten van de uitvaart ad € 7.201,25 zijn, naar ter zitting werd erkend, voor een deel groot € 6.670,50 vergoed door de uitvaartverzekeraar, zodat nog gevorderd wordt € 530,65. Dit bedrag is op basis van art. 6:108 BW en bij gebrek aan betwisting in beginsel toewijsbaar. Datzelfde geldt voor de inkomensschade ad € 20.899,50.

4.17
Ter zitting is de eis vermeerderd met € 8.500 wegens de kosten van een herbegraving in Indonesië. Daartegen heeft Stam verweer gevoerd; niet alleen zijn die kosten nog niet daadwerkelijk gemaakt, maar betwist wordt dat deze ook gemaakt zouden worden als zij niet verhaald zouden kunnen worden. Voor het overige komen zij Stam bovenmatig voor.

De enkele omstandigheid dat de kosten nog niet zijn gemaakt acht de rechtbank niet van belang. Dat [naam 1] afkomstig was uit Indonesië en daar graag zou zijn begraven is als zodanig niet betwist. Dat betekent dat de daarmee gemoeide kosten in beginsel binnen het bereik van de op grond van art. 6:108 BW vallen, indien de omvang daarvan deugdelijk wordt onderbouwd. [naam eiseres] wordt in de gelegenheid gesteld deze kosten nader te onderbouwen, uit proceseconomische overwegingen reeds thans.

4.18
Elke verdere beslissing wordt aangehouden. ECLI:NL:RBROT:2021:5649