Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNNE 150124 stageverlener niet aansprakelijk voor brandwonden na omvallen op agenda geplaatst kopje thee

RBNNE 150124 stageverlener niet aansprakelijk voor brandwonden na omvallen op agenda geplaatst kopje thee
Verzocht 9 uur x € 295,00 + 21%, begroot, niet toegewezen, o.b.v. € 200,00 Deel wzh verricht door advocaat-stagiaire

2De feiten

2.1.

In het kader van haar opleiding Social Work aan de Hanzehogeschool Groningen heeft [verzoekende partij] stage gelopen bij VNN. In dat kader is een stageovereenkomst gesloten tussen VNN, Hanzehogeschool Groningen en [verzoekende partij] . De stage duurde van 3 september 2018 tot 1 juli 2019. [verzoekende partij] liep stage gedurende 32 uren per week in de functie van medewerker P&O.

2.2.

In de stageovereenkomst staat, voor zover relevant, het volgende:

Artikel 9

  1. De stageverlener [VNN – ktr.] is conform artikel 7:658 vierde lid van het Burgerlijk Wetboek aansprakelijk voor letsel of schade die de stagiair [ [verzoekende partij] – ktr.] lijdt tijdens de uitoefening van de stageactiviteiten.

  2. De stageverlener draagt zorg voor een adequate verzekering tegen aansprakelijkheid zoals bedoeld in het eerste lid.

2.3.

Daarnaast is een aparte stageovereenkomst gesloten tussen VNN en [verzoekende partij] .

2.4.

Op 26 februari 2019 heeft een incident plaatsgevonden. [verzoekende partij] heeft, voorafgaand aan een vergadering, heet water uit een automaat getapt om daarmee thee te zetten. [verzoekende partij] heeft het kopje heet water op haar agenda gezet die zij in haar linkerhand had. [verzoekende partij] heeft zich vervolgens omgedraaid en heeft daarbij het kopje heet water omgestoten waarbij dat water op haar linkerarm is terechtgekomen. [verzoekende partij] heeft daardoor tweedegraads brandwonden op haar linkerarm opgelopen.

2.5.

[verzoekende partij] is na het incident naar de afdeling spoedeisende hulp van het Martini Ziekenhuis gegaan en heeft daarna verschillende keren bij het Martini Ziekenhuis een wondbehandeling ondergaan.

2.6.

Bij brief van 8 juli 2020 aan VVN heeft [verzoekende partij] VNN op grond van artikel 9 van de stageovereenkomst aansprakelijk gesteld voor de schade van [verzoekende partij] .

2.7.

In reactie daarop heeft de verzekeraar van VNN, zijnde VvAA, in haar brief van 28 juli 2020 medegedeeld de kwestie in behandeling te nemen en verzocht om een uitgebreid verslag van het voorval.

2.8.

[verzoekende partij] heeft vervolgens in haar e-mail van 29 juli 2020 het door Garant Letselschade opgemaakte rapport toegezonden. Verder heeft zij zich op het standpunt gesteld dat in de stageovereenkomst in lijn met artikel 7:658 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ten aanzien van de aansprakelijkheid ten voordele van de werknemer is afgeweken. Verzocht is om een voorschot van in totaal € 2.000,00 aan [verzoekende partij] te betalen.

2.9.

Bij brief van 17 augustus 2020 heeft VvAA de aansprakelijkheid afgewezen. Zij heeft kenbaar gemaakt dat het incident niet valt onder artikel 9 van de stageovereenkomst, dan wel onder artikel 7:658 BW. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat VNN heeft voldaan aan de in artikel 7:658 lid 1 BW genoemde verplichtingen. De ontstane schade is volgens VvAA niet het gevolg van het niet nakomen van deze verplichtingen, omdat [verzoekende partij] zelf heeft besloten het kopje heet water op haar agenda te zetten waarna zij dit per ongeluk heeft omgestoten.

2.10.

Vervolgens heeft tussen [verzoekende partij] en VvAA correspondentie plaatsgevonden over de vraag of VNN al dan niet aansprakelijk is voor de door [verzoekende partij] geleden schade.

2.11.

Op 2 mei 2021 heeft [verzoekende partij] in haar schrijven aan VvAA een regelingsvoorstel gedaan dat erop neerkomt dat aan haar een bedrag wordt betaald van € 8.901,00 te vermeerderen met € 2.789,66 aan buitengerechtelijke kosten.

2.12.

In reactie daarop heeft VvAA op 13 juli 2021 kenbaar gemaakt dat zij uit coulanceoverwegingen bereid is een totaalbedrag van € 2.000,00 aan [verzoekende partij] te betalen om [verzoekende partij] – zonder erkenningen van aansprakelijkheid – tegemoet te komen. [verzoekende partij] is daar niet mee akkoord gegaan.

3Het geschil

3.1.

[verzoekende partij] verzoekt dat de kantonrechter voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. voor recht verklaart, althans bepaalt, dat VNN aansprakelijk is voor het [verzoekende partij] overkomen ongeval op 26 februari 2019 en dat VNN gehouden is tot betaling van de schade van [verzoekende partij] voortvloeiende uit het ongeval van 26 februari 2019;

II. voor recht verklaart dat VvAA aansprakelijk dan wel vergoedingsplichtig is voor de door [verzoekende partij] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van het ongeval dat haar is overkomen op 26 februari 2019;

III. bepaalt dat VNN en VvAA gehouden zijn de schadeafhandeling voortvarend op te pakken;

IV. de kosten van deze procedure op grond van artikel 6:96 BW vaststelt conform opgave van de advocaat van [verzoekende partij] , althans een nader in goede justitie te bepalen bedrag alsmede bepaalt dat verweerster gehouden is tot betaling van deze kosten, met veroordeling van VNN tot betaling van dit bedrag binnen 14 dagen na het wijzen van de onderhavige beschikking.

3.2.

Verweersters voeren verweer en betogen tot het afwijzen van de verzoeken van [verzoekende partij] .

3.3.

Bij de beoordeling zal de kantonrechter de standpunten van partijen uitwerken en nader bespreken.

4De beoordeling

Deelgeschilprocedure

4.1.

Het verzoek van [verzoekende partij] berust op artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). In dit artikel is de mogelijkheid van een deelgeschilprocedure opgenomen. Deze procedure biedt zowel de persoon die schade lijdt door dood of letsel, als degene die daarvoor aansprakelijk wordt gehouden, de mogelijkheid om in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase naar de rechter te stappen. Het doel van de deelgeschilprocedure is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade.

4.2.

In een deelgeschilprocedure kan de aansprakelijkheidsvraag aan de orde komen, zoals in deze zaak het geval is. Het verzoek van [verzoekende partij] voldoet verder aan de daarvoor geldende eisen en de kantonrechter is van oordeel dat de zaak zich leent voor beoordeling in het kader van een deelgeschil.

Inhoudelijk

4.3.

Tussen partijen is de toedracht van het incident niet in geschil. Zij verschillen echter van mening of VNN aansprakelijk is voor de schade die [verzoekende partij] daardoor heeft geleden. Volgens [verzoekende partij] is VNN op grond van artikel 9 lid 1 van de stageovereenkomst (risico-) aansprakelijk voor de schade. Het is in haar optiek niet nodig om de vraag te beantwoorden of VNN haar verplichtingen conform artikel 7:658 BW lid 1 is nagekomen. Als daar anders over geoordeeld wordt, dan is de conclusie dezelfde: VNN heeft niet aan haar zorgplicht ex artikel 7:658 BW voldaan. Tot slot is VNN volgens [verzoekende partij] aansprakelijk op grond van artikel 7:611 BW. De kantonrechter zal de aangevoerde gronden hierna achtereenvolgens bespreken.

artikel 9 – ongeclausuleerde aansprakelijkheid?

4.4.

Partijen zijn het niet eens over de uitleg van artikel 9 lid 1 van de stageovereenkomst waarin is bepaald: ‘De stageverlener is conform artikel 7:658 vierde lid van het Burgerlijk Wetboek aansprakelijk voor letsel of schade die de stagiair lijdt tijdens de uitoefening van de stageactiviteiten.’ Dit artikel van de stageovereenkomst moet dus worden uitgelegd. Deze uitleg dient te geschieden aan de hand van de zogeheten Haviltex-maatstaf. De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Deze maatstaf brengt mee dat ook indien bij de uitleg van een overeenkomst groot gewicht toekomt aan de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen, de overige omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat een andere (dan de taalkundige) betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht. Beslissend blijft immers de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.

4.5.

Naar het oordeel van de kantonrechter zijn de bewoordingen van de betreffende bepaling niet voor meerdere uitleg vatbaar. In de stageovereenkomst is in artikel 9 lid 1 bepaald dat VNN conform artikel 7:658 lid 4 BW aansprakelijk is voor letsel of schade die de stagiair lijdt tijdens de uitoefening van de stageactiviteiten. In artikel 7:658 lid 4 BW is bepaald dat hij die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf arbeid laat verrichten door een persoon met wie hij geen arbeidsovereenkomst heeft – waaronder zoals in dit geval een stagiaire – overeenkomstig de leden 1 tot en met 3 van dat artikel aansprakelijk is voor de schade die deze persoon in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt. Aldus is artikel 7:658 lid 1 tot en met 3 BW van overeenkomstige toepassing op de tussen partijen overeengekomen stageovereenkomst. Artikel 9 lid 1 van de stageovereenkomst heeft naar het oordeel van de kantonrechter dus niet te gelden als afwijking van lid 1 van artikel 7:658 BW ten gunste van [verzoekende partij] . Dit geldt temeer aangezien in de studiehandleiding, waarvan verweersters onweersproken heeft aangevoerd dat dit met [verzoekende partij] is gedeeld, is vermeld: ‘Stagegever dient de stagiaire in geval van schade toegebracht door en/of aan de stagiaire te beschouwen en te behandelen als ware de stagiaire een eigen personeelslid.’ VNN heeft in dat kader onweersproken gesteld dat ten aanzien van haar eigen personeelsleden niet ten gunste van het bepaalde in artikel 7:658 (lid 1) BW is afgeweken.

4.6.

Dat in artikel 9 van de stageovereenkomst de terminologie van artikel 7:658 lid 1 BW niet woordelijk is overgenomen, omdat wordt gesproken over ‘de uitoefening van de stageactiviteiten’ in plaats van ‘de uitoefening van zijn werkzaamheden’ maakt dat niet anders. Ditzelfde geldt voor de omstandigheid dat de ‘tenzij-bepaling’ van lid 2 van artikel 7:658 BW niet is overgenomen in artikel 9 van de stageovereenkomst. In artikel 9 van de stageovereenkomst wordt immers verwezen naar artikel 7:658 lid 4 BW waarin de leden 1 tot en met 3 van dat artikel van toepassing worden verklaard op (in dit geval) de stageovereenkomst. Daarmee is deze tenzij bepaling eveneens van toepassing en is het niet noodzakelijk dat deze apart in de stageovereenkomst wordt vermeld.

aansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 lid 1 BW?

4.7.

Vervolgens moet worden beoordeeld of VNN op grond van artikel 7:658 lid 1 BW aansprakelijk is voor de schade die [verzoekende partij] heeft geleden. Ingevolge het bepaalde in dat artikel is de werkgever verplicht de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee hij de arbeid doet verrichten, op zodanige wijze in te richten en te onderhouden alsmede voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.

4.8.

In artikel 7:658 lid 2 BW is bepaald dat de werkgever jegens de werknemer aansprakelijk is voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij hij aantoont dat hij de in lid 1 genoemde verplichtingen is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Wat van de werkgever in redelijkheid mag worden verwacht hangt af van de omstandigheden van het geval.

4.9.

Artikel 7:658 BW beoogt niet een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van ongevallen die hem kunnen overkomen. Er is geen sprake van een risicoaansprakelijkheid maar van een (gematigde) schuldaansprakelijkheid. In het verlengde daarvan kan de werkgever niet aansprakelijk worden gehouden voor de nadelige gevolgen van zogeheten huis-, tuin- en keukenongevallen, ongevallen die het gevolg zijn van een toevallige samenloop van omstandigheden. Ook behoeft de werkgever in beginsel niet te waarschuwen voor algemeen bekende gevaren.

4.10.

[verzoekende partij] stelt dat VNN niet aan haar zorgplicht heeft voldaan omdat de in het veiligheidsplan genoemde regels niet met [verzoekende partij] zijn gedeeld. Ook is volgens [verzoekende partij] niet gebleken dat er zo min mogelijk los meubilair in de ruimtes was, zoals in het veiligheidsplan is vermeld (pagina 5 veiligheidsplan). Verweersters hebben weliswaar erkend dat het veiligheidsplan niet met [verzoekende partij] is gedeeld, maar zij hebben toegelicht dat dit plan een beleidsdocument is dat betrekking heeft op de veiligheid rondom/bij de omgang met cliënten. Dat stuk is volgens verweersters bedoeld om op teamniveau nader te worden uitgewerkt. Wat daarvan ook zij, niet weersproken is dat [verzoekende partij] als stagiair P&O geen cliëntcontacten had zodat het feit dat het document niet met haar is gedeeld hoe dan ook geen schending van de zorgplicht oplevert. Verder geldt dat uit de omschrijving van het incident zoals [verzoekende partij] dat zelf heeft gegeven blijkt dat dit niet is veroorzaakt door “los meubilair”. Een kopje behoort, anders dan [verzoekende partij] betoogt, zoals het door [verzoekende partij] is gebruikt niet onder die door VNN in het veiligheidsplan genoemde term. Causaal verband tussen (eventuele) schending van de zorgplicht op dit vlak en de schade ontbreekt derhalve.

4.11.

Voorts dient de vraag te worden beantwoord of VNN jegens [verzoekende partij] een bijzondere instructieplicht had met betrekking tot, zoals [verzoekende partij] stelt, de manier waarop zij op een veilige manier warm water uit de bij VNN aanwezige automaat kon halen en waar zij een kop met warm water veilig kon plaatsen. Naar het oordeel van de kantonrechter rustte op VNN geen verplichting om [verzoekende partij] daarover te instrueren. [verzoekende partij] was op het moment van het incident een volwassen vrouw van 22 jaar en het is een feit van algemene bekendheid dat indien je een kop heet water hebt getapt bij de plaatsing daarvan een zekere behoedzaamheid in acht moet nemen. Van [verzoekende partij] mag worden verwacht dat zij weet dat een kop heet water die op een in de hand gehouden agenda wordt geplaatst instabiel staat en dat het allerminst ondenkbaar is dat deze kan omvallen, met alle gevolgen van dien. De kantonrechter gaat voorbij aan de stelling van [verzoekende partij] dat zij op het moment van het tappen van het hete water onder druk stond vanwege een vergadering die op het punt stond om te beginnen en waardoor geen sprake zou zijn van een alledaagse situatie. [verzoekende partij] heeft dit voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht en heeft haar stelling niet onderbouwd, terwijl verweersters hebben weersproken dat dit het geval was.

4.12.

Verder heeft [verzoekende partij] op de mondelinge behandeling nog gesteld dat er heel heet water uit de automaat kwam en dat dit volgens de oud-collega’s van [verzoekende partij] nog steeds zo is. Verweersters voeren aan dat het destijds is besproken met de leverancier van de automaat en dat onderzoek heeft uitgewezen dat de automaat overeenkomstig de geldende normen stond en staat afgesteld. De kantonrechter gaat aan de stelling van [verzoekende partij] voorbij nu zij deze op geen enkele wijze heeft onderbouwd.

aansprakelijkheid op grond van artikel 7:611 BW?

4.13.

[verzoekende partij] stelt dat VNN niet heeft gehandeld als goed werkgever omdat zij niet beschikt over een verzekering die dekking biedt voor de schade van [verzoekende partij] , terwijl VNN op grond van artikel 9 lid 1 van de stageovereenkomst gehouden was om een adequate aansprakelijkheidsverzekering af te sluiten. De kantonrechter gaat aan deze stelling voorbij omdat VNN niet aansprakelijk is voor de schade van [verzoekende partij] , zodat niet relevant is of de aansprakelijkheidsverzekering die VNN heeft afgesloten als adequaat kan worden aangemerkt.

4.14.

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het verzoek van [verzoekende partij] moeten worden afgewezen.

Proceskosten

4.15.

Ingevolge artikel 1019aa Rv dient de kantonrechter de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt te begroten, ook als het verzoek wordt afgewezen. Dit is alleen anders indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Nu de zaak inhoudelijk is behandeld en het verzoek niet is afgewezen op grond van artikel 1019z Rv is van een volstrekt onnodig of onterecht ingestelde procedure geen sprake. De kantonrechter zal dus overgaan tot begroting van de kosten van deze procedure.

4.16.

De gemachtigde van [verzoekende partij] stelt dat er 9 uren aan de zaak zijn besteed, inclusief de kosten van (de voorbereiding van) de mondelinge behandeling, tegen een uurtarief van € 295,00 (excl. btw).

4.13.

De kantonrechter overweegt dat de kosten op grond van artikel 1019aa Rv dienen te voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW. Tegen het aantal in rekening gebrachte uren hebben verweersters geen verweer gevoerd en dit komt de kantonrechter ook niet onredelijk voor, zodat van het gestelde aantal 9 uren zal worden uitgegaan. Met betrekking tot het in rekening gebrachte uurtarief van € 295,00 voeren verweersters echter aan dat van het gestelde opleidingsniveau en de jarenlange ervaring op het gebied van letstelschade, waarop de hoogte van het in rekening gebrachte uurtarief is gebaseerd, niet is gebleken. De kantonrechter acht, gelet op de in de deelgeschillenjurisprudentie gehanteerde uurtarieven, het door de gemachtigde gehanteerde uurtarief bovenmatig. Er is geen nadere onderbouwing gegeven hoe dit uurtarief tot stand is gekomen en mr. IJbema, die de zaak ter zitting heeft bepleit en dus een deel van de werkzaamheden heeft verricht, is advocaat-stagiair. Nu het niet inzichtelijk is wie welke werkzaamheden heeft verricht zal de kantonrechter bij de berekening van het uurtarief een gemiddeld tarief hanteren en het uurtarief daarom vaststellen op € 200,00. De kosten van dit deelgeschil worden gelet daarop begroot op € 2.178,00 (9 uren x € 200,00 plus 21% btw). Deze kosten zullen worden vermeerderd met het door [verzoekende partij] betaalde griffierecht van € 86,00. Gelet op de afwijzing van het verzoek zal de verzochte kostenveroordeling worden afgewezen. ECLI:NL:RBNNE:2024:363