GHARL 270525 leerling-verpleegkundige wordt met vork gestoken door patiënt; schending zorgplicht maar plotseling en onverwacht incident was niet te voorkomen geweest
- Meer over dit onderwerp:
GHARL 270525 leerling-verpleegkundige wordt met vork gestoken door patiënt; schending zorgplicht maar plotseling en onverwacht incident was niet te voorkomen geweest
- finale kwijting in vso arbeidsovk ziet niet op letselschade;
- geen schending verzekeringsplicht;
3De verzoeken aan en de beslissing van de kantonrechter
Deelgeschilprocedure
3.1.
[appellant] heeft de kantonrechter verzocht:
-
voor recht te verklaren dat het finale kwijtingsbeding in de vaststellingsovereenkomst van 8 november 2017 geen betrekking heeft op de letselschade aansprakelijkheid van GGNet, dan wel te bepalen dat het beding nietig is dan wel het beding te vernietigen;
-
voor recht te verklaren dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor GGNet en dat GGNet daarvoor aansprakelijk is en GGNet en Centramed de geleden en te lijden materiele en immateriële schade aan hem moeten vergoeden;
-
de kosten van het deelgeschil te begroten op € 7.759,13 (inclusief btw) en € 85,- voor griffierecht, GGNet en Centramed te veroordelen de begrote kosten binnen 14 dagen na dagtekening van de beschikking te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als niet tijdig wordt betaald.
3.2.
De kantonrechter heeft in de eindbeschikking van 21 december 2021 (geen publicatie bekend, red. LSA LM) geoordeeld dat het finale kwijtingsbeding in de vaststellingsovereenkomst geen betrekking heeft op de gestelde letstelschade aanspraken en dat GGNet in beginsel haar zorgplicht heeft geschonden door haar werknemers niet de gelegenheid te bieden om zelfverdedigingstechnieken aan te leren. Vervolgens heeft de kantonrechter de verzoeken van [appellant] – met uitzondering van het verzoek tot begroting van de proceskosten – afgewezen omdat het ervoor moet worden gehouden dat de door [appellant] gestelde schade ook zou zijn ontstaan als GGNet haar zorgplicht zou zijn nagekomen.
Bodemzaak
3.3.
[appellant] heeft op 8 mei 2023 een bodemprocedure tegen GGNet en Centramed aanhangig gemaakt bij de kantonrechter te Zutphen. In deze procedure heeft hij gevorderd wat hiervoor in 3.1 onder a en b is vermeld en dat GGNet en Centramed hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke kosten waaronder de begrote kosten van de deelgeschilprocedure en de kosten van de procedure bij de kantonrechter en bij het hof. Deze procedure ligt stil in afwachting van de uitkomst in deze zaak.
4De vorderingen bij en de beslissing van het hof
4.1.
[appellant] is het niet eens met de uitspraken van de kantonrechter en vraagt in hoger beroep vernietiging van de tussenbeschikking en eindbeschikking van de kantonrechter (hierna ook: de bestreden beschikkingen) en alsnog toewijzing van zijn vorderingen (de gelijkluidend zijn met de hiervoor in 3.1. opgenomen verzoeken), met veroordeling van GGNet en Centramed tot terugbetaling van wat [appellant] op grond van de eindbeschikking aan hen heeft betaald met veroordeling van hen in de proceskosten van beide instanties.
4.2.
GGNet en Centramed concluderen tot afwijzing van de klachten (ook grieven genoemd) van [appellant] en kunnen zich in de uitspraken van de kantonrechter vinden, tenzij het hof één of meerdere grieven van [appellant] honoreert. Voor dat geval werpen zij drie grieven op en concluderen zij dat het hof hetzelfde moet beslissen als de kantonrechter, met veroordeling van [appellant] in de kosten van beide instanties.
[appellant] concludeert tot afwijzing van de klachten van GGNet en Centramed, met veroordeling van beide in de kosten van beide instanties.
4.3.
Het hof zal beslissen dat de vorderingen van [appellant] worden afgewezen, maar niet op grond van de overeengekomen finale kwijting. Op GGNet rust de zorgplicht om medewerkers te beschermen tegen de risico’s van gewelddadige patiënten in het algemeen en in dit specifieke geval. In die zorgplicht is zij naar het oordeel van het hof tekortgeschoten. GGNet is echter niet gehouden de schade te vergoeden omdat zelfs als GGNet de (veiligheids)maatregelen had genomen die redelijkerwijs van haar verwacht konden worden, het geweldsincident niet was voorkomen. Het hof legt hierna uit hoe het tot dit oordeel is gekomen na een weergave van de vaststaande feiten.
5De motivering van de beslissing in hoger beroep
de vaststaande feiten
5.1.
Tegen de feiten zoals vastgesteld door de kantonrechter in rechtsoverweging 2 (2.1. tot en met 2.10.) van de beschikking van 18 oktober 2021 zijn geen grieven gericht, zodat van die feiten kan worden uitgegaan. De door de kantonrechter vastgestelde feiten, aangevuld met feiten die in hoger beroep zijn komen vast te staan, komen op het volgende neer.
5.2.
[appellant] treedt op 1 juli 2005 bij GGNet in dienst in de functie van woonbegeleider op de afdeling voor volwassenenzorg. Op 22 april 2015 sluiten partijen een nieuwe arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. [appellant] volgt vanaf 12 april 2015 in de functie van agogisch medewerker 2 een traineeship, als voortraject voor de opleiding tot verpleegkundige niveau 4. Per 1 september 2015 bekleedt hij de functie van leerling verpleegkundige in opleiding. In het kader van zijn opleiding is hij vanaf maart 2016 werkzaam op de gesloten afdeling Acute Zorg, waar patiënten verblijven met ernstige gedragsproblemen met een psychiatrische oorzaak.
5.3.
Op 26 maart 2016 vindt op de afdeling Acute Zorg een geweldsincident plaats. [appellant] is op enig moment samen met een collega in het kantoortje op de afdeling als een patiënt (hierna: patiënt D.), nadat hij op zijn kamer heeft gegeten, zegt dat hij naar een arts in Leiden wil. Patiënt D. gaat weer weg uit het kantoortje nadat de collega van [appellant] hem heeft verteld dat dat niet kan. Vervolgens komt patiënt D. kort daarna terug, loopt rechtstreeks naar [appellant] , valt hem aan met een vork en steekt hem in zijn gezicht, hoofd, schouder en armen. Op de spoedeisende hulp van het ziekenhuis in Doetinchem krijgt [appellant] verschillende hechtingen: in zijn bovenlip en op zijn voorhoofd. Ook krijgt hij een tetanusprik. [appellant] doet nog dezelfde dag aangifte van mishandeling.
5.4.
Op 5 april 2016 wordt tijdens een bijeenkomst van het team het incident geanalyseerd. [appellant] is daarbij aanwezig. Van de bijeenkomst wordt een verslag gemaakt. In dat verslag staat onder meer het volgende.
(. ..)
Oorzaken
Onderstaand een opsomming van de factoren die mogelijk van invloed waren op het incident, middels de agressie analyse kaarten.
Organisatorische factoren
- Beleid - waarbij risicotaxatie vooral benoemd wordt. Risicotaxatie is onvoldoende/niet toegepast. Geen signaleringsplan aanwezig. Onderbuikgevoel is wel benoemd naar elkaar, maar multidisciplinair te weinig aandacht geweest voor vervolgstappen (objectivering/acties/etc.) n.a.v. van dit gevoel.
- Onveilige cultuur - waarmee bedoeld wordt dat men elkaar niet altijd aanspreekt op onveilig werken, zoals het bespreken en uitzetten van acties of consequenties bij risicosignalen van patiënt. Bespreken van onveiligheid signalen (onderbuikgevoel/geen hand geven/intimideren) en dit MD evalueren geeft gemeenschappelijke werkelijkheid waarop passend beleid gemaakt kan worden.
Technische factoren
- Accommodatie - kantoor is klein/smal, weinig bewegingsruimte, geen vluchtmogelijkheden.
- Materiaal defect – alarmering functioneerde wel, maar tekst in pieper is slecht af te lezen, zodat locatie niet duidelijk is. Bij gebruik telefoon, vallen de nummers weg als separeerbel gaat.
Medeweker(s) factoren
- Er is onvoldoende verband gelegd tussen escalatie signalen - zie punt organisatorische factoren
- Overdracht - assisterende afdelingen geven aan dat zij de wens hebben om korte overdracht van elkaar te hebben op bijzonderheden. Nu wist niemand wat er speelde.
- Assertiviteit - zie punt organisatorische factoren
- Risicotaxatie - zie punt organisatorische factoren
(. ..)
Conclusie
Hetgeen de aanwezigen concluderen uit bovenstaande bespreking is dat er signalen waren in de aanloop naar het incident die aangaven dat er iets niet in orde was. Ten eerste de concrete voorbeelden van intimidatie en dreiging (o.a. aanstaren, scannen, te dicht bij komen), maar ook het geen contact willen maken, geen hand willen geven, onderscheid tussen mannen en vrouwen maken en de dwingende opdrachten (“maak eten voor me”).
Daarnaast is het onderbuikgevoel dat door velen is ervaren een belangrijke graadmeter (essentie van ons werk). Echter deze lijkt onvoldoende benut.
Voor de toekomst is het belangrijk om deze onderbuik gevoelens te blijven uitspreken naar elkaar en dit ook terug laten komen in multidisciplinaire overleggen. Door dit dagelijks/meerdaags te evalueren creëer je een gemeenschappelijke werkelijkheid waarop beleid kan worden gemaakt. Bijvoorbeeld medicatiebeleid. Voorkomen dat onderbuik gevoel het gevoel van onmacht gaat
betekenen, door objectivering en concrete acties in beleid.
5.5.
Op 25 oktober 2016 vindt de (aangehouden) zitting plaats in de strafzaak tegen patiënt D. voor zijn aanval op [appellant] . [appellant] maakt gebruik van zijn spreekrecht. Deze slachtofferverklaring maakt onderdeel uit van de processtukken in deze zaak.
5.6.
[appellant] volgt een behandeltraject bij Psychologenpraktijk Mobilé. In verband met het indienen van een schadeclaim bij het schadefonds geweldsdelicten noteert de GZ-psycholoog [naam1] van genoemde praktijk in een brief gedateerd 5 december 2016 dat [appellant] sinds 11 november 2016 bij haar in behandeling is en dat ‘sprake is van een post traumatische stress stoornis na het doormaken van een geweldsincident op zijn werk op 26 maart 2016’.
5.7.
Op 8 juni 2017 laat GGNet [appellant] weten dat het leerproces in het kader van zijn traineeship als onvoldoende wordt beoordeeld. Op 20 juni 2017 meldt [appellant] zich ziek. Op 27 juni 2017 vindt een vervolggesprek plaats en wordt mondeling kenbaar gemaakt dat de opleiding zal worden beëindigd, waarna dit in de brief van 14 juli 2017 ook schriftelijk aan [appellant] wordt bevestigd. Omdat sprake is van een terugkeergarantie zal een nieuwe arbeidsovereenkomst (voor onbepaalde tijd) worden opgemaakt voor de oude functie van agogisch medewerker 2 voor 32 uur per week.
5.8.
GGNet en [appellant] bereiken – na een periode van overleg – overeenstemming over een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden met ingang van 1 maart 2018 en leggen de afspraken vast in een door beide partijen ondertekende vaststellingsovereenkomst gedateerd 8 november 2017. De overeenkomst bevat onder meer de volgende bepalingen:
Finale kwijting en afstand ontbinding en vernietiging
21. Tussen partijen zijn alle van belang zijnde onderwerpen besproken. Er zijn geen verdere onderwerpen die partijen, al dan niet in de onderhandelingen naar voren gebracht door één van hen, buiten deze overeenkomst wensen te laten.
22. Met inachtneming en na uitvoering van het vorenstaande zullen partijen over en weer volledig en finaal ten aanzien van elkaar gekweten zijn en hebben zij niets meer van elkaar te vorderen, niet uit hoofde van de arbeidsovereenkomst en/of de eventueel van toepassing zijnde CAO en/of alle andere van toepassing zijnde arbeidsvoorwaarden en reglementen, niet uit hoofde van de uitvoering en de beëindiging daarvan, en ook niet uit welke andere rechtsverhouding dan ook. Daarmee verklaart Werknemer ook geen vorderingen (meer) te hebben op basis van bijvoorbeeld 7:611 BW, 7:611a, 7:673 BW en/of artikel 7:658 BW.
5.9.
De advocaat van [appellant] stelt GGNet in haar brief van 10 maart 2020 aansprakelijk voor de door hem geleden en nog te lijden schade op grond van artikel 7:658 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.10.
GGNet heeft onder meer een agressieprotocol en daarin zijn onder meer de volgende passages opgenomen.
1Visie en uitgangspunten ten aanzien van agressie en geweld in GGNet
(,,,)
Agressie en geweld zijn onacceptabel
(...)
Dit betekent dat er in GGNet altijd opgetreden dient te worden tegen deze vormen van gedrag als het zich voordoet, ook als dit gedrag voortkomt uit de psychiatrische stoornis waarvoor de patiënt bij GGNet in behandeling is. De wijze waarop opgetreden wordt, is mede afhankelijk van de ernst van de agressie en andere omstandigheden. (...)
2Omgaan met agressie en geweld
Hoe te handelen bij agressie en geweld
Binnen GGNet moeten werknemers van afdelingen waar dwang en drang een thema is een basistraining agressiehantering volgen. (...) agressie en geweld kunnen een gegeven zijn binnen de psychiatrie. Dit vraagt om professionele vaardigheden welke door middel van een training aangeleerd dan wel onderhouden kunnen worden. In deze training, gegeven door eigen medewerkers die tot Trainer agressiehantering & Sociale
Veiligheid/Aandachtsfunctionaris zijn opgeleid, krijgen de werknemers, op een pro-actieve wijze, een introductie en instructie van de theoretische achtergronden, basisvaardigheden en technieken. Aan bod komen onder meer preventie, interventie, evaluatie, opvang en nazorg in situaties waarin agressief gedrag, zowel verbaal als non-verbaal, aan de orde is.
(...)
Fysiek ingrijpen
Het uitgangspunt is dat er geen geweld gebruikt wordt. Indien je persoonlijk wordt aangevallen, mag je jezelf wel bevrijden of verdedigen. De toegepaste kracht moet in verhouding staan tot wat jou wordt aangedaan en je moet geen andere mogelijkheid hebben om je doel te bereiken.
De beoordeling
rechtsmacht en toepasselijk recht
5.11.
[appellant] heeft op 22 augustus 2023 hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Hij woonde toen in het buitenland. Daarmee draagt zijn verzoek een internationaal karakter. Daarom dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van het verzoek kennis te nemen.
5.12.
Op grond van artikel 21 van de in deze zaak toepasselijke EEX-verordening1 kon [appellant] deze appelprocedure starten voor de rechter van het land waar de (ex-)werkgever gevestigd is, zodat de Nederlandse rechter, in dit geval het hof, bevoegd is van het verzoek van [appellant] kennis te nemen.
5.13.
Over de vervolgvraag, welk recht van toepassing is op het verzoek van [appellant] , hebben partijen zich niet uitgelaten. De vorderingen van [appellant] zijn evenwel gebaseerd op art. 7:658 en art. 7:611 BW. Beide bepalingen zijn van dwingend recht en dus onderhevig aan de verwijzingsregels van art. 8 Rome I Verordening (zie lid 1). Op grond van art. 8 lid 2 Rome I Verordening is het gewoonlijke werkland Nederland. Hierover bestaat tussen partijen geen discussie. Het Hof ziet in de feiten bovendien geen aanknopingspunten dat uit het geheel van de omstandigheden blijkt dat de overeenkomst een kennelijk nauwere band heeft met een ander land dan Nederland zoals bedoeld in art. 8 lid 4 Rome I. Nederlands recht is dus van toepassing.
de ontvankelijkheid van [appellant] in hoger beroep
5.14.
In artikel 1019bb Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bepaald dat tegen de beschikking in een deelgeschil geen hoger beroep openstaat. Indien echter een bodemprocedure aanhangig is gemaakt tussen de bij het deelgeschil betrokken partijen, kan tegen een beschikking in een deelgeschil ‘als van een tussenvonnis’ hoger beroep worden ingesteld. Voorwaarde is dat de beschikking beslissingen bevat als bedoeld in artikel 1019cc lid 1 Rv. Het hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de eerste roldatum en nadat de bodemrechter in eerste aanleg daartoe de mogelijkheid heeft geopend. In artikel 1019cc lid 1 Rv is bepaald dat de bodemrechter gebonden is aan de beschikking in het deelgeschil voor zover in de beschikking uitdrukkelijk en zonder voorbehoud is beslist op een of meer geschilpunten van partijen betreffende de materiele rechtsverhouding.
5.15.
Het hof stelt vast dat GGNet en Centramed tijdig in hoger beroep zijn gekomen en dat ook aan de overige ontvankelijkheidsvereisten is voldaan. Bovendien betreft het hiervoor in 3.2. weergegeven oordeel van de kantonrechter als deelgeschilrechter een zonder voorbehoud gegeven beslissing betreffende de materiele rechtsverhouding tussen partijen, zodat zij met uitzondering van het hierna te bespreken onderdeel, ontvankelijk zijn in hun hoger beroep.
5.16.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid betreffende het oordeel van de kantonrechter over de kosten stelt het hof voorop dat op de in het deelgeschil gemaakte kosten de regeling van artikel 6:96 lid 2 BW van toepassing is (artikel 1019aa Rv). [appellant] klaagt met grief 5 over de beslissing van de kantonrechter om GGNet en Centramed niet te veroordelen tot betaling van de begrote kosten van het deelgeschil. Aan een veroordeling tot betaling komt in de bodemzaak geen verdergaande betekenis toe dan een in een vonnis in kort geding opgenomen veroordeling (artikel 1019cc lid 2 Rv). Aan een dergelijke veroordeling is de bodemrechter niet gebonden. Tegen de beslissing om (wel te begroten, maar desondanks) niet te veroordelen, staat dan ook geen (tussentijds) hoger beroep open. Het hof zal om die reden [appellant] in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.
5.17.
GGNet en Centramed hebben voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld, zonder de voorwaarde duidelijk te definiëren. Het hof begrijpt de voorwaarde ten aanzien van de grieven aldus dat aan het incidenteel hoger beroep alleen wordt toegekomen zodra één van de grieven van [appellant] slaagt. GGNet en Centramed hebben een grief opgeworpen over de tussen [appellant] en GGNet overeengekomen finale kwijting. Op proceseconomische gronden, onder meer gelegen in het feit dat als de voorwaardelijke grief slaagt, het belang aan het principaal hoger beroep ontvalt en gelet op de omstandigheid dat partijen in hoger beroep uitvoerig hebben gedebatteerd over de reikwijdte van het kwijtingsbeding, zal het hof, voorafgaande aan de beoordeling van de grieven van [appellant] , op die grief van GGNet en Centramed ingaan.
reikwijdte finale kwijting
5.18.
GGNet en Centramed stellen zich op het standpunt dat de vorderingen van [appellant] afstuiten op de in de vaststellingsovereenkomst (hierna: vso) overeengekomen finale kwijting en dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de finale kwijting niet tevens ziet op de eventuele letselschade aanspraken van het geweldsincident van 26 maart 2016. Het hof ziet dat anders.
5.19.
Vast staat dat partijen een vso hebben gesloten waarbij overeenstemming is bereikt over het met wederzijds goedvinden eindigen van de arbeidsovereenkomst en een door GGNet aan [appellant] te betalen ontslagvergoeding en een bedrag voor outplacement/ loopbaanontwikkeling. Met de ondertekening hebben partijen elkaar over en weer finale kwijting verleend, zoals omschreven in artikel 22 van de vso, hierna het kwijtingsbeding. Partijen zijn het oneens over de reikwijdte van het kwijtingsbeding. De uitleg en reikwijdte van een dergelijk beding moet worden bepaald aan de hand van de Haviltexnorm: wat hebben partijen over en weer verklaard, welke betekenis mochten zij daar onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs aan toekennen en wat mochten zij redelijkerwijs van elkaar verwachten? In dat verband acht het hof het volgende van belang.
5.20.
Onbetwist is dat de inhoud en de consequenties van het kwijtingsbeding niet tussen partijen zijn besproken en dat in het beding wetsartikelen zijn genoemd zonder toelichting. Of GGNet zich mag beroepen op de finale kwijting wordt – gelet op de verhouding tussen partijen, namelijk die van werkgever en werknemer – bepaald door de vraag of zij mocht menen dat [appellant] welbewust heeft ingestemd met de strekking van de kwijting voor zover dit ook ziet op de nu bij het hof voorliggende letselschade vorderingen. Voor welbewuste instemming is nodig dat [appellant] uitdrukkelijk heeft ingestemd met afstand van de in artikel 22 vso bedoelde claims gebaseerd op de daar genoemde wetsartikelen, dan wel dat GGNet [appellant] heeft gewezen op de gevolgen van de daarin opgenomen kwijting. Vast staat dat geen sprake is van uitdrukkelijke instemming van de kant van [appellant] zoals hiervoor bedoeld en dat GGNet hem niet heeft gewezen op de consequenties van het kwijtingsbeding met de daarin opgenomen wetsartikelen. GGNet meent dat dit alles niet nodig was omdat [appellant] bij de onderhandelingen is bijgestaan door professionele zakelijke dienstverleners op wiens weg het lag [appellant] te adviseren over de inhoud en consequenties van het kwijtingsbeding. Nu daarover van de kant van [appellant] geen vragen zijn gesteld, terwijl er over andere onderdelen van de vso veel vragen zijn gesteld, mocht zij er, aldus GGNet, op vertrouwen dat [appellant] volledig was geïnformeerd en instemde met de kwijting. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is gesproken over deze ‘professionele zakelijke dienstverleners’, die van de kant van [appellant] bij de onderhandelingen tussen partijen betrokken zijn geweest, te weten de heren [naam2] en [naam3] . De heer [naam2] is aanwezig geweest bij enkele gesprekken en toen een concept vso beschikbaar kwam, is de heer [naam3] betrokken geraakt. Vast staat dat de heer [naam2] in het verleden een mediationkantoor had, een vriend is van de vader van [appellant] en dat de heer [naam3] , de zwager van [appellant] , register accountant van beroep is. Of GGNet ten tijde van de onderhandelingen van de persoonlijke verhouding van beide heren tot [appellant] op de hoogte was en of de heren hun professionele hoedanigheid in de contacten met GGNet expliciet hebben genoemd, staat niet vast. Vast staat wel dat GGNet daar niet expliciet naar heeft gevraagd. Bij de hiervoor beschreven stand van zaken, mocht GGNet er naar het oordeel van het hof niet vanuit gaan dat personen met een mediation en financiële achtergrond, ook beschikte over voldoende juridische kennis, zodat zij wel degelijk de verplichting had en hield [appellant] op de consequenties van het kwijtingsbeding te wijzen. Het feit dat zij dat niet heeft gedaan leidt, alle omstandigheden in ogenschouw nemende, tot het oordeel dat de finale kwijting niet ziet op de letselschade vorderingen die nu bij het hof voorliggen. Dat aan het tekenen van de vso een lang onderhandelingsproces is voorafgegaan en de reden voor het beëindigen van de arbeidsovereenkomst was gelegen in de kwestie van het geweldsincident, nopen niet tot een ander oordeel omdat niet is gebleken dat (de juridische context van) de nu voorliggende letselschade vorderingen deel (heeft/) hebben uitgemaakt van dat onderhandelingsproces.
geschilpunten
5.21.
[appellant] stelt zich op het standpunt dat hij in de uitoefening van zijn werkzaamheden bij GGNet letsel heeft opgelopen en dat bestrijden GGNet en Centramed niet. Partijen zijn het echter onder meer niet eens over de vraag of GGNet aansprakelijk is voor de schade die [appellant] als gevolg daarvan heeft geleden. [appellant] meent verder dat als GGNet niet gehouden is de schade op grond van artikel 7:658 BW te vergoeden, zij dit zal moeten doen wegens handelen in strijd met goed werkgeverschap door na te laten een deugdelijke verzekering voor door hem geleden schade af te sluiten. Met de grieven liggen in hoger beroep de volgende geschilpunten voor:
-
heeft GGNet voldaan aan de op haar rustende zorgplicht op grond van artikel 7:658 BW?
-
Zou de schade ook zijn ontstaan als GGNet aan haar zorgplicht heeft voldaan?
en subsidiair, voor het geval dit niet tot toewijzing van de vorderingen van [appellant] leidt:
Is GGNet op grond van artikel 7:611 BW gehouden de schade te vergoeden?
5.22.
Het hof zal deze geschilpunten achtereenvolgens behandelen.
Ad a) zorgplicht geschonden
5.23.
Op grond van artikel 7:658 lid 1 BW is de werkgever verplicht lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee hij de arbeid doet verrichten op zodanig wijze in te richten en te onderhouden en voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. In het tweede lid van artikel 7:658 BW is bepaald dat de werkgever jegens de werknemer aansprakelijk is voor schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij de werkgever aantoont dat hij de in lid 1 genoemde verplichtingen is nagekomen of, maar dat is in deze procedure niet aan de orde, dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
5.24.
Vast staat dat [appellant] schade heeft geleden terwijl hij aan het werk was voor GGNet. Het is dus aan GGNet als werkgever te stellen en zo nodig te bewijzen dat zij al die maatregelen heeft genomen en al die aanwijzingen heeft gegeven die redelijkerwijs nodig waren om de schade te voorkomen. Weliswaar is, zoals de Hoge Raad bij herhaling met betrekking tot artikel 7:658 BW heeft overwogen, met de zorgplicht van de werkgever niet beoogd een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van arbeidsongevallen, ook niet ten aanzien van werknemers wier werkzaamheden bijzondere risico's van ongevallen meebrengen, maar gelet op de ruime strekking van de zorgplicht kan niet snel worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en dus niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade2. Artikel 7:658 BW vergt immers een hoog veiligheidsniveau van de betrokken werkruimte, werktuigen en gereedschappen alsmede van de organisatie van de werkzaamheden en vereist dat de werkgever het op de omstandigheden van het geval toegesneden toezicht houdt op behoorlijke naleving van de door hem gegeven instructies.3.
5.25.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat GGNet in beginsel haar zorgplicht heeft geschonden door haar werknemers geen trainingen aan te bieden waarbij zij zelfverdedigingstechnieken kunnen aanleren. Het hof is het met de kantonrechter eens dat GGNet haar zorgplicht heeft geschonden en overweegt daarbij het volgende.
5.26.
De afdeling Acute Zorg waar [appellant] ten tijde van het geweldsincident op 26 maart 2016 werkzaam was, is een gesloten afdeling waar volwassen patiënten verblijven met ernstige gedragsproblemen met een psychiatrische oorzaak. Het hof is van oordeel dat van een werkgever zoals GGNet, waar gewerkt wordt met patiënten met onberekenbaar gedrag, niet alleen kan worden verwacht dat zij algemene maatregelen tot beveiliging van de werknemers tegen de gevaren van hun dagelijkse omgang met deze patiënten treft. Daarnaast kan ook van haar worden verwacht dat zij specifieke maatregelen neemt en instructies geeft als het om de bescherming van werknemers tegen risico’s op onberekenbaar gedrag van specifieke patiënten gaat. Het hof zal deze twee onderdelen hierna behandelen.
risico agressiegevaar in algemene zin
5.27.
De werkgever moet voldoende algemene maatregelen treffen tot beveiliging van de werknemers tegen de gevaren van hun dagelijkse omgang met onberekenbare patiënten. De afdeling Acute Zorg is een afdeling van de acute psychiatrie waar niet alleen overdag, maar ook in de avond en nacht nieuwe patiënten vrijwillig of gedwongen (via een inbewaringstelling) worden opgenomen. Gedwongen opgenomen patiënten vormen standaard een gevaar voor zichzelf of voor hun omgeving. De afdeling is echter geen forensische afdeling, waar standaard voor geweld veroordeelde patiënten verblijven. Omdat geen sprake is van ‘structureel gevaarlijk werk’, zoals het werken met tbs-patiënten, kan naar het oordeel van het hof van GGNet in redelijkheid niet worden gevergd veiligheidsmaatregelen te treffen voor de fysieke bescherming van medewerkers, zoals het ter beschikking stellen van pepperspray (als de wet dit laatste al zou toestaan). Toch ligt de lat voor de zorgplicht, gelet op het type werk en de onberekenbaarheid van haar patiëntenpopulatie, nog steeds hoog.
5.28.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft GGNet toegelicht wat op de afdeling de gang van zaken is zodra een nieuwe patiënt op de afdeling wordt opgenomen. Na de komst op de afdeling volgt een opnamegesprek met de psychiater, die de risico’s inschat en zo nodig aangeeft hoe de patiënt tegemoet moet worden getreden. Van dit gesprek wordt een verslag gemaakt. Soms horen de verpleegkundigen meteen wat de aanleiding is voor een opname en wat de klachten zijn, maar het gebeurt ook dat het enkele uren duurt voordat deze informatie bekend wordt. Dit geldt ook voor de historie van de patiënt onder meer met betrekking tot geweld. De verpleegkundigen observeren de nieuwe patiënt vanaf het eerste moment en gaan over tot behandeling.
5.29.
In het debat tussen partijen over wat in het kader van de zorgplicht wel en niet van GGNet kon worden gevergd, zijn diverse maatregelen genoemd die volgens GGNet niet en volgens [appellant] wel van GGNet konden worden verwacht. Het hof is van oordeel dat in verband met het risico op agressiegevaar in het algemeen naast een goed werkend alarmsysteem, de volgende maatregelen noodzakelijk zijn. Periodieke deelname van medewerkers aan (agressie)trainingen, het opstellen van protocollen over de omgang met psychiatrische en mogelijk agressieve patiënten, het stipt en accuraat bijhouden van patiëntendossiers, voldoende tijd vrijmaken voor overdacht van diensten zodat medewerkers weten wat er speelt en daar alert op kunnen zijn, bijzondere aandacht voor nieuwe medewerkers op de afdeling en meer specifiek voor medewerkers in opleiding. De controle op naleving van deze maatregelen is daarbij cruciaal. Naar het oordeel van het hof is GGNet op een aantal van deze punten haar zorgplicht niet nagekomen. Zo heeft GGNet weliswaar diverse protocollen in het geding gebracht, maar zij heeft niet onderbouwd aangevoerd dat medewerkers worden gewezen op het bestaan van deze protocollen en dat op de naleving ervan wordt toegezien. Evenmin is onderbouwd aangevoerd dat de overdracht tussen diensten goed was geregeld, dat daar voldoende tijd voor was en dat erop werd toegezien dat daaraan de benodigde tijd en aandacht werd besteed, in het bijzonder wanneer een medewerker in opleiding zoals [appellant] daarin betrokken was.
5.30.
Naar het oordeel van het hof strekt de algemene zorgplicht van GGNet niet zo ver dat aan patiënten op de afdeling Acute zorg plastic bestek ter beschikking moet worden gesteld. GGNet heeft uitgelegd dat het voor op de afdeling verblijvende patiënten heel belangrijk is dat zij zo normaal mogelijk worden behandeld, dat plastic bestek in dat verband niet gebruikelijk is maar alleen aan patiënten in de separeer wordt verstrekt en dat patiënten vrij toegang hebben tot de keuken waar zich keukenladen met bestek bevinden. Deze uitleg overtuigt het hof en ziet daarom niet in dat het bestek een bijzonder gevaar oplevert in de zin van een algemene zorgplichtschending jegens medewerkers.
5.31.
[appellant] heeft er verder op gewezen dat de inrichting van de werkruimte niet veilig was. Zo heeft het geweldsincident plaatsgevonden in een klein kantoor zonder vluchtmogelijkheid en kon de deur niet op slot, aldus [appellant] . [appellant] miskent in zijn stellingname dat het een afdeling Acute zorg betreft waarvoor niet hetzelfde veiligheidsniveau geldt als in een forensisch psychiatrische kliniek (FPK). GGNet heeft gemotiveerd betwist dat het kantoor niet veilig was ingericht en onder meer op de zitting bij het hof een foto van de betreffende ruimte getoond. Hoewel die ruimte niet meer op dezelfde manier is ingericht als ten tijde van het geweldsincident, is op die foto wel te zien dat de ruimte twee deuren heeft. In zoverre was er naar het oordeel van het hof dus wel degelijk een vluchtmogelijkheid via de deur die leidde naar het blok met de ambulance-ingang en de separeerruimte. Op de afdeling verbleven naast gedwongen opgenomen patiënten ook vrijwillig verblijvende patiënten. In de omstandigheid dat het een afdeling Acute zorg en geen FPK betrof is denkbaar dat een beleid wordt gevoerd waarbij de deur van het kantoor niet steeds is afgesloten om het contact met patiënten te houden en vertrouwen te geven. Daarmee heeft GGNET niet haar zorgplicht geschonden. Hiervoor is immers overwogen dat met de zorgplicht van de werkgever niet is beoogd een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van arbeidsongevallen, ook niet ten aanzien van werknemers wier werkzaamheden bijzondere risico’s van ongevallen meebrengen. Voortdurende afsluiting van het kantoor had wellicht het geweldsincident kunnen voorkomen maar kon in de omstandigheden van dit geval als maatregel ter voldoening aan haar zorgplicht van GGNet niet worden gevergd.
risico agressiegevaar van specifieke patiënten
5.32.
Volgens het verslag van de bespreking van het incident (deels geciteerd in 5.4. hiervoor) was op het moment van het geweldsincident patiënt D. een week daarvoor opgenomen met een inbewaringstelling op grond van de toen geldende Wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen, in verband met psychotische klachten en agressief gedrag. In het verslag is niet alleen de achtergrond van patiënt D. beschreven waaruit onder meer blijkt dat hij voor zijn opname op de afdeling een familielid naar de keel heeft gegrepen en zich bij een arrestatie door de politie hevig heeft verzet, maar ook dat vanaf zijn opname op de afdeling Acute Zorg door collega’s van [appellant] zaken zijn opgevallen waarover later tijdens de bespreking blijkt dat daarmee niets is gedaan. Het hof is van oordeel dat gelet op het geweldverleden van patiënt D. het redelijkerwijs van GGNet kon worden verwacht dat zij maatregelen had getroffen en instructies had gegeven ten aanzien van de specifieke agressiegevaren van deze patiënt. Zo had zij, te meer nu [appellant] in opleiding was, ervoor moeten zorgdragen dat [appellant] bij aanvang van zijn dienst wist wat de achtergrond was van deze patiënt door hem dat te vertellen dan wel door hem te wijzen op het belang van het raadplegen van het dossier van voor hem nieuwe patiënten. GGNet heeft in dit verband weliswaar aangevoerd dat hij dit zelf in het dossier had kunnen lezen, maar [appellant] heeft betwist dat hij dossiers feitelijk kon raadplegen en dat daarvoor voldoende tijd was. GGNet heeft daar onvoldoende tegenover gesteld, zodat het hof het ervoor moet houden dat zij op dit punt haar zorgplicht heeft geschonden. Dezelfde conclusie verbindt het hof aan de vaststelling in het verslag van de bespreking van het incident dat medewerkers in de eerste week van de opname van patiënt D. signalen hebben ontvangen waarover achteraf is vastgesteld dat men die signalen naar elkaar had moeten uitspreken. Het ligt op de weg van een werkgever ervoor te zorgen dat medewerkers zich vrij voelen dergelijke signalen, in bedoeld verslag aangeduid met ‘niet pluis gevoelens’, te uiten en met elkaar te delen. Dat is niet gebeurd.
5.33.
De stelling van [appellant] dat GGNet haar zorgplicht heeft geschonden door aan patient D. geen plastic, maar gewoon bestek ter beschikking te stellen volgt het hof niet. Het hof acht daarvoor redengevend dat hoewel uit het verslag van het incident (prod 6 bij verweerschrift d.d. 23 september 2021) blijkt dat patient D. zich heeft verzet bij zijn arrestatie, hij opvallend rustig en gelaten reageerde op de beslissing tot in bewaring stelling, hij op het moment van het incident niet in de separeer zat en hij tijdens het verblijf op de afdeling gedurende een week, geen agressief gedrag heeft vertoond. Het hof acht voorts van belang dat zeer aannemelijk is dat met plastic bestek (soortgelijk) letsel kan worden toegebracht.
5.34.
De slotsom is dat het hof met de kantonrechter van oordeel is dat GGNet niet aan de op haar rustende zorgplicht, in algemene en specifieke zin, zoals hiervoor beschreven, heeft voldaan.
Ad b) De schade zou ook zijn ontstaan als GGNet aan haar zorgplicht zou hebben voldaan
5.35.
Vervolgens ligt de vraag voor of en zo ja wat GGNet had kunnen doen om het geweldsincident en de schade van [appellant] te voorkomen. [appellant] heeft daarbij op diverse maatregelen gewezen.
5.36.
Onbetwist is dat patiënt D. [appellant] uit het niets heeft aangevallen. [appellant] heeft over de aanval in zijn slachtofferverklaring het volgende gezegd: “In een paar tellen heeft de dader veel schade toegebracht. Het ging allemaal zo snel.” In 5.3. hiervoor is beschreven wat er op de bewuste dag is voorgevallen en dit is ook terug te lezen in de aangifte waarin over het geweldsincident het volgende is opgenomen. “ De client, (…), kwam binnen lopen en zei op een dwingende manier dat hij nu naar het ziekenhuis te Leiden wilde en daar een bepaalde arts wilde spreken. [naam4] zei tegen hem dat het nu het paas weekend was en dat dat nu niet ging lukken. Hij liep weg naar zijn kamer. Zijn kamer is tegenover het kantoortje. Erg kort daarna kwam die client weer terug en liep langs [naam4] direct mijn kant op. Hij begon gelijk te slaan, tenminste dat dacht ik. Ik heb toen niet gezien dat hij een vork in zijn handen had. Ik zag wel dat hij met zijn linkerhand stekende bewegingen maakte in mijn richting, maar ik heb niet gezien dat hij een vork vast had. Ik heb met mijn linkerarm hem proberen af te weren, maar dat lukte niet. Hij bleef mij steken in het gezicht. Ik denk dat hij mij wel 8 tot 10 keer in het gezicht heeft gestoken. Ik heb hem niet terug geslagen, dat durfde ik namelijk niet omdat het een patient betroft. Ik denk dat als ik geweten had dat hij een vork in zijn handen had, dat ik hem dan wel geslagen zou hebben. Op een gegeven moment stopte hij en liep weg zijn kamer in.” In het analyseverslag staat onder meer: “(…) voor [appellant] (dit is [appellant] , toevoeging hof) zich kon verdedigen heeft D(…) hem al zeker 6x geraakt in het gezicht. Tijdens het verdedigen ook geraakt in arm, schouder en rug.”
5.37.
Vast staat dat de aanval van patiënt D. op [appellant] onverwacht en plotseling was nadat patiënt D. een kleine week zonder soortgelijke incidenten op de afdeling verbleven had. Onder meer uit de hiervoor geciteerde delen uit de slachtofferverklaring, het proces-verbaal van aangifte en het analyseverslag blijkt dat patiënt D. in één rechte lijn op [appellant] is afgelopen en hem direct heeft aangevallen. Er was dus sprake van een onverhoedse aanval met grote snelheid en kracht. Het hof is gelet daarop van oordeel dat zelfs al zou [appellant] 1) fysieke weerbaarheidstrainingen hebben gevolgd, 2) veronderstellenderwijs de beschikking hebben gehad over een beter werkend piepersysteem en zelfs pepperspray (waarvan overigens de terbeschikkingstelling aan [appellant] niet van GGNet kon worden verlangd, zoals in 5.27 is overwogen), 3) en zou GGNet alle overige hiervoor in 5.29. genoemde maatregelen hebben getroffen, dit geweldsincident niet voorkomen had kunnen worden en/of de schadelijke gevolgen daarvan niet minder ernstig zouden zijn geweest. Gelet op het onverwachte karakter van de gebeurtenis was er immers geen tijd voor [appellant] om ter voorkoming van het incident daadwerkelijk af te weren. Verder is het piepersysteem uit zijn aard geen preventief middel dat de aanval kan voorkomen maar een reactief middel om hulp van collega’s op te roepen. Door de aanwezigheid van collega [naam4] was die hulp al direct paraat. Dat de schadelijke gevolgen minder ernstig zouden zijn geweest als patiënt D. alleen de beschikking zou hebben gehad over plastic bestek ziet het hof, zoals hiervoor ook reeds overwogen, anders. Ook van plastic bestek kan een wapen worden gemaakt waarmee gestoken kan worden. Daarmee kan – bijvoorbeeld – ernstige schade aan de ogen worden toegebracht. Concrete voorlichting over en instructies in protocollen gaan over de gewenste manier van handelen in voorkomende gevallen maar kunnen die gevallen op zichzelf niet voorkomen. Tot slot kwam de aanval uit het niets, in ieder geval waar het [appellant] betreft. Patiënt D. verbleef op dat moment een kleine week op de afdeling en er hadden – voor zover aan het hof bekend – in die periode geen andere geweldsincidenten met betrekking tot patiënt D. plaatsgevonden. Direct voorafgaande aan het incident had patiënt D. niet met [appellant] maar met collega [naam4] een gesprek gehad. Dat een goed geregelde overdracht deze onverwachte aanval had kunnen voorkomen valt in die omstandigheden niet in te zien.
5.38.
[appellant] heeft er ook op gewezen dat de schade voorkomen had kunnen worden als hij eerst op een lichtere afdeling zou zijn geplaatst. GGNet heeft onbestreden aangevoerd dat [appellant] in het kader van zijn opleiding niet is begonnen op de afdeling Acute zorg, maar zijn traineeship is aangevangen op de volwassenafdeling en voorafgaande aan zijn tewerkstelling op de afdeling Acute zorg een inwerkprogramma heeft doorlopen. GGNet hééft [appellant] dus daadwerkelijk laten aanvangen op een lichtere afdeling, conform het punt dat [appellant] maakt. Van schending van een zorgplicht op dit punt is daarom geen sprake. Los daarvan ziet het hof gelet op het onverwachte karakter, de snelheid en kracht van de aanval niet in hoe een voorafgaande plaatsing op een lichtere afdeling de schade had kunnen voorkomen en/of tot minder of geen schade zou hebben geleid.
5.39.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van [appellant] op grond van artikel 7:658 BW niet toewijsbaar zijn omdat de zorgplichtschending van GGNet niet in causaal verband staat tot de ondervonden schade. Daarbij dient bedacht te worden dat hoe treurig en buitengewoon spijtig voor [appellant] ook, de enkele omstandigheid dat een werknemer schade oploopt die verband houdt met een ‘gevaarlijk beroep’ onvoldoende is voor het aannemen van aansprakelijkheid van de werkgever. Gelet op dit oordeel komt het hof toe aan het volgende.
Ad c) GGNet niet aansprakelijk op grond van artikel 7:611 BW
5.40.
[appellant] stelt zich in hoger beroep voorwaardelijk, het hof begrijpt subsidiair, op het standpunt dat GGNet door na te laten een adequate verzekering af te sluiten die de schade van [appellant] zou hebben gedekt en/of door niet over te gaan tot vergoeding van de door [appellant] als gevolg van het geweldsincident geleden schade, zich niet als goed werkgever gedraagt. Hij meent dat GGNet op de grondslag van artikel 7:611 BW gehouden is die schade te vergoeden. GGNet heeft tegen het funderen van de vorderingen op deze grondslag verweer gevoerd. Het hof kan deze verweren, gelet op het hierna gegeven oordeel, onbesproken laten.
5.41.
Zoals [appellant] zelf ook betoogt heeft de Hoge Raad tot dusver alleen een verzekeringsplicht aangenomen voor arbeidsgerelateerde verkeersongevallen. [appellant] stelt echter dat in deze specifieke zaak ook aanleiding bestaat om een verzekeringsplicht aan te nemen gezien de aan het werk verbonden bijzondere risico’s op schade, dit om tot een betere bescherming van werknemers te komen. Het hof volgt [appellant] daarin niet. De Hoge Raad heeft op 11 november 20114 uitdrukkelijk overwogen dat de uit goed werkgeverschap voortvloeiende verzekeringsverplichting beperkt is tot verkeersongevallen, dat een meer algemene verzekeringsplicht in strijd is met de strekking van artikel 7:658 BW, dat het de taak van de wetgever is daarin te voorzien en dat het – mede met het oog op rechtszekerheid en hanteerbaarheid van het recht – de rechtsvormende taak van de rechter te buiten gaat hier anders over te oordelen. Het hof ziet geen grond en/of aanleiding van dit oordeel van de Hoge Raad af te wijken. Het standpunt van [appellant] dat het niet vergoeden van de door [appellant] geleden schade op zichzelf strijd oplevert met goed werkgeverschap, neemt het hof evenmin over en verwijst daarvoor naar wat hiervoor aan het einde van 5.39. is overwogen. [appellant] doet daarnaast tevergeefs een beroep op de uitspraak van de Hoge Raad in een bouwzaak5 waarin is geoordeeld dat in die specifieke zaak sprake was van onrechtmatig handelen in een situatie waar bouwwerkzaamheden waren verricht waaraan een aanmerkelijk risico op schade aan een naburig pand werd aangenomen. In het geval van werkgeversaansprakelijkheid geldt een heel andere norm en juridisch kader zoals hiervoor is weergegeven.
5.42.
[appellant] meent dat zijn schade ook volledig vergoed dient te worden uit het oogpunt van rechtsgelijkheid en billijkheid, gelet op de door de Hoge Raad in het zogenaamde Tbs-arrest6 gemaakte vergelijking tussen de rechtspositie van een civiele werknemer en die van een ambtenaar, nu de laatste in geval van een geweldsincident aanspraak kan maken op een ruimhartiger vergoeding. Dit beroep baat [appellant] niet, nu [appellant] immers niet werkzaam was in een tbs-instelling dan wel op een daarmee vergelijkbare afdeling.
5.43.
De stelling van [appellant] dat het onredelijk is dat hij met zijn schade zou blijven zitten noopt niet tot een ander oordeel. Hoewel het hof begrijpt dat [appellant] deze uitkomst onbevredigend vindt, betekent dit niet dat die uitkomst in strijd is met de eisen van redelijkheid en billijkheid die gelden in de verhouding tussen werkgever en werknemer (daar komt het bepaalde in artikel 7:611 BW op neer). Die uitkomst is immers het resultaat van de toepassing van de in de wet neergelegde regel die bepaalt wanneer een werkgever aansprakelijk is voor schade van een werknemer (artikel 7:658 BW). Daarbij is, zoals hiervoor in 5.24. is overwogen met de zorgplicht van de werkgever niet beoogd een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van arbeidsongevallen, ook niet ten aanzien van werknemers wier werkzaamheden bijzondere risico’s van ongevallen meebrengen. In het kader van zijn beroep op artikel 7:611 BW heeft [appellant] geen andere feiten en/of omstandigheden aangedragen die met zich brengen dat de uitkomst van deze procedure desalniettemin in strijd is met de eisen van redelijkheid en billijkheid die gelden in de verhouding tussen GGnet en [appellant] .
5.44.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de vorderingen van [appellant] evenmin toewijsbaar zijn op grond van artikel 7:611 BW, alsmede de redelijkheid en billijkheid. Bij die stand van zaken kan het hof, zoals hiervoor overwogen, de overige verweren van GGNet, het beroep op verjaring, het niet mogen instellen van een vordering op een andere grondslag dan genoemd in de brief van 10 maart 2020, geen bespreking.
5.45.
[appellant] heeft terecht aangevoerd dat in 2.7. van de eindbeschikking van de kantonrechter sprake is van een kennelijke verschrijving dan wel een vergissing in die zin dat waar staat dat ‘ [appellant] onvoldoende feiten heeft gesteld waaruit volgt dat één op één zelfverdediging onderdeel vormde van de trainingen’, niet [appellant] , maar GGNet door de kantonrechter is bedoeld. Hoewel [appellant] dit terecht opmerkt, leidt dit niet tot een ander oordeel.
5.46.
Nu de grieven van [appellant] niet slagen, is niet voldaan aan de voorwaarde die – zo begrijpt het hof – GGNet en Centramed aan het door hen ingestelde hoger beroep hebben verbonden, zodat aan een verdere beoordeling van de door hen ingestelde grieven niet wordt toegekomen.
bewijsaanbod
5.47.
[appellant] heeft geen voldoende specifiek en ter zake dienend bewijsaanbod gedaan ten aanzien van feiten of omstandigheden die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden.
slotsom
5.48.
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat [appellant] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof hem tot betaling van de proceskosten in het door hem ingestelde hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening.7
5.49.
De veroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).
1Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (ook wel genoemde: Brussel I-bis).
2HR 12 december 2008, ECLI:NL:HR: 2008:BD3129, NJ 2009/332.
3HR 11 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9225.
4HR 11 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR5215, NJ 2011,597.
5HR 12 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:17.
6HR 11 november 2011, ECLI:HR:2011:BR5223, NJ 2011,598.
7HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 27 mei 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:3244