Overslaan en naar de inhoud gaan

GHDHA 240919 trap in onderbuik door patiënt; geen bereidheid tot onderhandelen; geen schikkingscomparitie; verwijzing schadestaatproc.

GHDHA 240919 trap in onderbuik door patiënt; geen bereidheid tot onderhandelen; geen schikkingscomparitie; verwijzing schadestaatproc.

in vervolg op ghdha-060819-trap-in-onderbuik-door-patient-afwezigheid-risicotaxatie-zorgplicht-werkgever

De verdere beoordeling van het hoger beroep

1.
Het hof handhaaft zijn overwegingen en beslissingen uit het tussenarrest. Zoals het hof heeft overwogen in r.o. 55 van het tussenarrest, falen de grieven in het principaal appel en slaagt de grief in het incidenteel appel.

2.
Omdat het hof zich op grond van de voorhanden gegevens nog niet goed in staat achtte om de schade behoorlijk vast te stellen, heeft het bij het tussenarrest opnieuw een meervoudige comparitie van partijen bepaald, met als doel om nadere inlichtingen te verstrekken en tussen partijen een schikking te beproeven met betrekking tot de omvang van de schade. Daarbij heeft het hof overwogen dat indien door partijen, dan wel één van hen, aan het hof wordt bericht dat op een comparitie geen prijs wordt gesteld, de comparitie geen doorgang zal vinden en het hof een eindarrest zal wijzen en daarbij partijen naar de schadestaatprocedure zal verwijzen. Dit voorbehoud was hierdoor ingegeven, dat een eerder door het hof bepaalde comparitie na aanbrengen op verzoek van partijen geen doorgang had gevonden, dat de standpunten van partijen over de schade ver uiteen lagen en het debat over de schade ook na de memoriewisseling in hoger beroep nog onvoldoende was uitgekristalliseerd. Voor een vruchtbare behandeling ter comparitie acht het hof nodig dat bij beide partijen de bereidheid bestaat om over de verschillende schadeposten constructief te overleggen teneinde zo mogelijk een (gehele of gedeeltelijke) minnelijke regeling te bereiken.

3.
Uit de na het tussenarrest van partijen ontvangen faxbrieven blijkt dat de zojuist bedoelde bereidheid niet bij beide partijen aanwezig is. Het hof zal daarom, zoals in het tussenarrest aangekondigd, de comparitie geen doorgang laten vinden en een eindarrest wijzen en daarbij partijen naar de schadestaatprocedure verwijzen.

4.
Met betrekking tot de incidentele grief heeft het hof in het tussenarrest beslist dat de kantonrechter ten onrechte de buitengerechtelijke kosten waarvan [geïntimeerde] vergoeding vordert, heeft getoetst aan het rapport BGK Integraal, althans het rapport Voorwerk II. Het hof zal daarom het eindvonnis van de kantonrechter vernietigen, voor zover daarbij aan vergoeding voor buitengerechtelijke kosten een bedrag van € 952,- is toegewezen. Nu de toewijsbaarheid van hetgeen [geïntimeerde] op dit punt vordert, mede kan afhangen van de totale omvang van de voor toewijzing in aanmerking komende schade, zal het hof ervan afzien de buitengerechtelijke kosten thans te begroten en zal [geïntimeerde] deze schadepost opnieuw aan de orde kunnen stellen in de schadestaatprocedure.

5.
De slotsom is derhalve dat in het principaal appel de bestreden vonnissen zullen worden bekrachtigd en dat in het incidenteel appel het eindvonnis zal worden vernietigd, doch slechts voor zover Yulius daarin is veroordeeld tot betaling van € 952,- aan buitengerechtelijke kosten met wettelijke rente, en het eindvonnis voor het overige zal worden bekrachtigd. Hetgeen in hoger beroep meer of anders is gevorderd, zal worden afgewezen. Bij deze uitkomst past dat Yulius zowel in het principaal appel als in het incidenteel appel zal worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten zal het hof tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] in het principaal appel begroten op € 1.649,- voor verschotten (griffierecht) en € 3.161,- voor salaris advocaat (1 punt, tarief V liquidatietarief) en in het incidenteel arrest op € 379,50 voor salaris advocaat (0,5 punt, tarief I liquidatietarief). ECLI:NL:GHDHA:2019:2457