Rb Den Haag 100311 school niet aansprakelijk na duw leerling tegen leerkracht op schoolplein
- Meer over dit onderwerp:
Rb Den Haag 100311 school niet aansprakelijk na duw leerling tegen leerkracht op schoolplein
1. De feiten
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of niet voldoende gemotiveerd weersproken, mede op grond van de in zoverre niet betwiste inhoud van de overgelegde producties, voor zover in deze van belang, het navolgende vast.
a. [benadeelde] is per 7 februari 2000 krachtens arbeidsovereenkomst in dienst getreden van (de rechtsvoorgangster van) Lucas Onderwijs in de functie van klassenassistent.
b. Het dienstverband gold laatstelijk voor drie dagen per week en het salaris bedroeg € 1.331,41 bruto per maand exclusief emolumenten en korting wegens arbeidsongeschiktheid.
c. De werkzaamheden verrichtte [benadeelde] gewoonlijk op de Bemardusschool te Den Haag, een school voor zeer moeilijk lerende kinderen, alsmede kinderen met een leerachterstand en/of verstandelijke beperking(en).
d. Per 10 oktober 2007 is in de groep van [benadeelde] de leerling [leerling] (hierna te noemen "[leerling]') geplaatst, die een zodanig gedrag - impulsief en onvoorspelbaar - vertoonde dat hij meer begeleiding behoefde dan andere leerlingen. [leerling] was enige jaren jonger dan de overige leerlingen in die groep.
e. In verband met de problematiek van [leerling] is door de leerkrachten van de Bemardusschool afgesproken dat [leerling] telkens na het einde van een activiteit door een leerkracht begeleid diende te worden naar de volgende activiteit.
f. Op 7 december 2007 hield [benadeelde] toezicht op het schoolplein alwaar leerlingen (onder meer die van haar groep) speelden.
g. [leerling], die voor de speelpauze gymnastiekles volgde met leeftijdgenoten, is na die gymnastiek door een leerkracht naar het schoolplein gebracht alwaar zijn groepsgenoten reeds speelden.
h. Toen tijdens dat toezicht op het schoolplein de aandacht van [benadeelde] was afgeleid door- en gevestigd op een oploopje rond haar collega toezichthouder op het schoolplein, is [leerling] onverhoeds tegen de rug van [benadeelde] gebotst, waardoor [benadeelde] uit haar evenwicht is gebracht, doch niet ten val is gekomen (hierna is ook wel te spreken over "het incident").
i. Niemand heeft de toedracht van het incident waargenomen.
j. [benadeelde] heeft Lucas Onderwijs bij brief d.d. 22 september 2008 aansprakelijk gesteld voor de gevolgen voor [benadeelde] van het incident.
k. De arbeidsovereenkomst is geëindigd per 1 oktober 2010.
(....)
4 De beoordeling
Indien een werknemer stelt dat er aan zijn zijde sprake is van schade, geleden in de uitoefening van de met de werkgever overeengekomen werkzaamheden, rust op die werknemer ingevolge de hoofdregel ex artikel 150 Rv de bewijslast indien die stelling betwist wordt. In casu heeft Lucas Onderwijs de stelling gemotiveerd bestreden. De door [benadeelde] overgelegde medische stukken geven geen eenduidig beeld inzake het door [benadeelde] gestelde causaal verband tussen het incident en de door [benadeelde] ondervonden medische klachten. Er zou blijkens de stukken sprake kunnen zijn van pre-existente fysieke afwijkingen die de bron van de klachten van [benadeelde] zouden kunnen vormen.
Ter comparitie is één en ander ter sprake geweest en in dat kader heeft de kantonrechter geopperd dat er wellicht een tussenvonnis met bewijsopdracht zou kunnen volgen. De kantonrechter is evenwel na grondige bestudering van het dossier tot de slotsom gekomen dat het uit proceseconomisch oogpunt niet opportuun is een bewijsopdracht te formuleren, nu - ook indien [benadeelde] er in zou slagen het causaal verband te bewijzen - alle in casu gebleken feiten en omstandigheden tot de conclusie leiden dat er geen sprake is van schending van de zorgplicht door Lucas Onderwijs. Indien de formele, rechtens correcte weg bewandeld zou worden, zou [benadeelde] daardoor immers nodeloos opgezadeld worden met de kosten van het deskundigenonderzoek, terwijl dat niet tot een voor [benadeelde] gunstig resultaat kan leiden. Eén en ander zal in het navolgende nader worden uitgewerkt.
Ten aanzien van [leerling] hebben de leerkrachten van de Bernardus-school de afspraak gemaakt dat hij telkens van activiteit naar activiteit begeleid zou worden. Dat betekent dat er wel degelijk afspraken waren rond [leerling]. Dat het initiatief daartoe bij de leerkrachten lag, doet er dan niet meer toe, aangezien de door de leerkrachten (blijkbaar voor het individuele geval) gemaakte afspraken aan Lucas Onderwijs toegerekend kunnen worden. Het is ook logisch dat dergelijke afspraken op dat niveau gemaakt worden: de leerkrachten weten immers het beste welke aanpak gewenst en praktisch is. Uit de stellingen van [benadeelde] zelf blijkt dat [leerling] een niet alledaagse verschijning op de school was, zodat het speciaal voor hem maken van aparte, schriftelijke protocollen niet zonder meer voor de hand lag. De door de leerkrachten zelf mondeling afgesproken maatregelen mochten als afdoende beschouwd worden.
Voorzover [benadeelde] er over klaagt dat [leerling] niet door diens begeleider bij haar is aangemeld op het schoolplein (wat Lucas Onderwijs overigens bestreden heeft dat afgesproken zou zijn), kan dat niet met vrucht aan Lucas Onderwijs verweten worden. In het algemeen immers mag van een surveillant op een schoolplein waar kinderen spelen - op een "gewone" school reeds en te meer bij een school als de onderhavige - een grote mate van waakzaamheid verlangd worden. Het is een algemeen bekend fenomeen dat spelende kinderen veelal slechts oog hebben voor hun spel (en de deelnemers daaraan), waarbij zij hun omgeving vergeten. Het is niet voor niets dat gemotoriseerd verkeer telkenmale van overheidswege met nadruk gewezen wordt op de vereiste behoedzaamheid in de buurt van spelende kinderen.
Er is tijdens een speelkwartier van een school een altijd aanwezig risico dat spelende kinderen tegen andere kinderen of tegen een aanwezige volwassene aanbotsen tijdens hun spel. Daarmee dient eenieder rekening te houden. Dat in casu [leerling] tegen [benadeelde] aanbotste, is van geen speciale betekenis, want het had evengoed een ander kind tijdens diens spel kunnen zijn. [benadeelde] heeft niet weersproken dat [leerling] vrij mocht spelen tijdens de speelpauze en op het plein geen één-op-één begeleiding behoefde, evenmin als de andere kinderen. De omstandigheid dat [benadeelde] voorafgaande aan het incident haar aandacht op een oploopje elders op het schoolplein gevestigd had, is niet meer dan een ongelukkige samenloop van omstandigheden: haar aandacht en waakzaamheid waren helaas even niet op haar directe omgeving gericht, hetgeen evenwel noch haarzelf, noch Lucas Onderwijs verweten kan worden. Het incident als zodanig kan overigens naar objectieve maatstaven nog niet zonder meer ernstig genoemd worden, want [benadeelde] is slechts uit balans geraakt, doch niet ten val gekomen, hetgeen de kracht van de botsing relativeert. Omdat de noodzakelijke waakzaamheid tijdens surveillance een vanzelfsprekendheid is - in casu te meer, gelet op de speciale aard van de leerlingenpopulatie - behoefde Lucas Onderwijs [benadeelde] (en de overige werknemers) niet speciaal daartoe te instrueren. Het kortstondig ontbreken van voldoende oplettendheid van [benadeelde] is Lucas Onderwijs niet aan te rekenen en leidt niet tot aansprakelijkheid van Lucas Onderwijs.
De slotsom van het voorgaande is dat het incident weliswaar voor [benadeelde] onaangenaam geweest moet zijn, doch dat zulks niet leidt tot aansprakelijkheid van Lucas Onderwijs op grond van artikel 7:658 BW. De subsidiaire grondslag, artikel 7:611 BW, is door [benadeelde] niet van specifieke feitelijke gronden voorzien, anders dan hetgeen door haar werd aangevoerd in het kader van artikel 7:658 BW. Ook ter comparitie is daaromtrent door [benadeelde] niets specifieks aangevoerd. Aldus kan die grondslag de vorderingen niet dragen.
Het voorgaande betekent dat de vorderingen van [benadeelde] niet toewijsbaar zijn. Ofschoon [benadeelde] daarmee gehee! in het ongelijk is gesteld, acht de kantonrechter in de achtergronden van de zaak en in overwegingen van billijkheid voldoende aanleiding om niettemin te besluiten tot compensatie van de kosten. PIV-site