Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Utrecht 200411 kanton aansprakelijkheid werkgever voor agressief gedrag bewoner zorginstelling

Rb Utrecht 200411 kanton aansprakelijkheid werkgever voor agressief gedrag bewoner zorginstelling
2.  Bij vonnis van 13 oktober 2010 is ’s-Heeren Loo opgedragen om bewijs bij te brengen van feiten en omstandigheden die het oordeel wettigen dat zij in de omstandigheden van het geval aan haar zorgplicht heeft voldaan.

3.  ’s-Heeren Loo heeft in het kader van haar bewijsopdracht het volgende aangevoerd. Zij heeft in de eerste plaats verwezen naar hetgeen zij in haar conclusie van antwoord heeft verwoord, voor wat betreft de wijze waarop zij de organisatie en opleiding en begeleiding op het gebied van conflict- en agressiehantering heeft vormgegeven. Voorts heeft ’s-Heeren Loo gewezen op het tweewekelijkse disciplinair overleg waarbij de orthopedagoog aanwezig is die voor alle cliënten een behandelplan opstelt. Ten slotte heeft ’s-Heeren Loo aangevoerd dat in de eerste helft van 2008 extra veiligheidsmaatregelen zijn genomen ten aanzien van deze afdeling, zoals verwoord in het Regieherstelplan Dijkhoek. Nadat de situatie gestabiliseerd was, bestond er geen noodzaak meer voor extra maatregelen en zijn deze niet gecontinueerd. Dat zich vervolgens toch een incident heeft voorgedaan rechtvaardigt volgens ’s-Heeren Loo niet de conclusie dat zij niet aan haar zorgplicht heeft voldaan.

4.  Zoals reeds in het vonnis van 13 oktober 2010 is overwogen dienen de door ’s-Heeren Loo te treffen veiligheidsmaatregelen niet alleen betrekking te hebben op veiligheid in algemene zin maar ook op de veiligheid in deze specifieke situatie. Daarbij is tevens overwogen dat de vraag, welke veiligheidsmaatregelen van de werkgever mogen worden verlangd, afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, terwijl bovendien niet snel aangenomen mag worden dat de werkgever aan de veiligheidseisen heeft voldaan.

5.  Bij de vaststelling van de veiligheidsmaatregelen die in het onderhavige geval van ’s-Heeren Loo verwacht mochten worden is van belang, dat de groep waarbij [eiser] werkzaam was, als ‘moeilijk’ bekend stond. Binnen deze groep bestond een verhoogd risico op agressie door de bewoners. Dit was bij het management van ’s-Heeren Loo bekend, zoals in de eerste plaats blijkt uit de extra veiligheidsmaatregelen die ’s-Heeren Loo in januari 2008 voor de Dijkhoek, waarvan de groep van [eiser] deel uitmaakte, heeft genomen en in de tweede plaats uit de onbetwiste stelling van [eiser] dat zij in teamvergaderingen bij herhaling aandacht heeft gevraagd voor de situatie op de afdeling en erop heeft gewezen dat de groep jongens geen gezag van vrouwelijke groepsleiders accepteerde en de regie in handen had.

6.  ’s-Heeren Loo heeft begin 2008 een aantal specifieke veiligheidsmaatregelen genomen ten aanzien van onder meer de groep waarop [eiser] werkzaam was, bestaande uit de inzet van extra personeel. Onder meer waren twee agressie- en conflicthanteringstrainers op het terrein aanwezig waar (naast een aantal andere groepen) onder meer de groep van [eiser] gevestigd was (e-mail [A], d.d. 20 oktober 2010, overgelegd door [eiser] als productie 22). De aanleiding hiertoe was een ernstig incident op 30 januari 2008, waarbij een groepsleider van een andere groep op het terrein is mishandeld. De kantonrechter stelt vast dat het hier een tijdelijke maatregel betrof die in de tweede helft van 2008 niet meer is gecontinueerd. Ten tijde van het ongeval van [eiser] was deze dan ook niet meer van kracht. Volgens ’s-Heeren Loo bestond daartoe geen aanleiding meer omdat de regie op de afdeling(en) hersteld was. Gezien de erkenning van de ernst van de situatie begin 2008 had het op de weg van’s-Heeren Loo gelegen om nader te onderbouwen wat het resultaat van de genomen maatregelen waren en op grond van welke feiten en omstandigheden de conclusie gerechtvaardigd was dat inmiddels sprake was van een situatie die zodanig stabiel was dat de extra maatregelen niet meer noodzakelijk waren. Dit heeft ’s-Heeren Loo echter nagelaten. Uit hetgeen ’s-Heeren Loo hierover heeft aangevoerd blijkt evenmin in hoeverre zij bij de beoordeling van de situatie betrokken heeft of het personeel van de groepen van de Dijkhoek over de vereiste vaardigheden beschikt om in geval van agressie adequaat op te treden, en welke afweging zij heeft gemaakt ten aanzien van het aanbieden van herhalingstrainingen aan groepsleiders.

7.  ’s-Heeren Loo heeft er wel op gewezen een groot belang te hechten aan regelmatige scholing van haar personeel in het omgaan met conflicten en agressie. Zij stelt dat [eiser] bij indiensttreding een meerdaagse training heeft gehad. Tevens stelt zij dat zij jaarlijks herhalingstrainingen aanbiedt. Dat ’s-Heeren Loo herhalingscursussen heeft aangeboden is echter niet komen vast te staan, nu [eiser] dit ter comparitie uitdrukkelijk heeft betwist en ’s-Heeren Loo hier bij akte niet meer op teruggekomen is. De noodzaak van een dergelijke training blijkt niet alleen uit het incident van 30 januari 2008, maar (vooral) ook uit de stelling van ’s-Heeren Loo dat [eiser] door met gespreide armen voor de bewoner te gaan staan, onjuist heeft gehandeld en daarmee aan de escalatie van het conflict heeft bijgedragen. Gelet op dit verwijt is het zeker niet uitgesloten dat [eiser] adequaat zou hebben gehandeld, en daarmee het ongeval zou zijn voorkomen, indien voorzien zou zijn in een herhalingstraining op het gebied van omgaan met agressie.

8.  ’s-Heeren Loo heeft voorts aangedragen dat voor alle cliënten een behandelplan wordt opgesteld door een multidisciplinair team waarvan een orthopedagoog deel uitmaakt. Zij stelt dat in het behandelplan de risico’s op agressief gedrag in kaart worden gebracht en dat alle cliënten wekelijks worden besproken in het teamoverleg, waarbij de orthopedagoog om de week aanwezig is. Deze adviseert de groepsleiders en kan specifiek inspelen op bijvoorbeeld toegenomen agressie of vergrote conflictkansen, aldus ’s-Heeren Loo. Dat door de aanwezigheid van de orthopedagoog op adequate wijze wordt voorzien in de trainingsbehoefte van de groepsleiders en deze als vervanging van of aanvulling op de trainingen kan worden beschouwd, is echter onvoldoende gebleken, nu ’s-Heeren Loo heeft nagelaten om inzichtelijk te maken wat deze begeleiding voor [eiser] concreet inhield ten aanzien van de specifieke aanpak van de desbetreffende bewoners. Dit had, gelet op de stelling van [eiser] ter zitting dat aldus geen methodische ondersteuning werd gegeven, wel op haar weg gelegen.

9.  ’s-Heeren Loo heeft ten slotte gewezen op een aantal maatregelen dat is gericht op de algemene veiligheidssituatie op de locatie Middelrode waarvan de afdeling van [eiser] deel uit maakte. Deze wordt onder meer vormgegeven door de situering van de groepen op korte afstand van elkaar, welke door middel van een alarmsysteem met elkaar verbonden zijn. Daarnaast is sprake van een bereikbaarheidsdienst die tot doel heeft om ondersteuning te bieden buiten kantooruren in urgente situaties. Uit het overgelegde protocol bereikbaarheidsdienst blijkt dat de manager van dienst zich op niet meer dan 1 uur van de locatie dient te bevinden. Onduidelijk is of met deze reistijd wel effectief ondersteuning geboden kan worden in urgente situaties.

10.  Het voorgaande leidt tot de volgende conclusies. In de eerste plaats is niet onderbouwd op grond waarvan ’s-Heeren Loo ervan mocht uitgaan dat de verscherpte veiligheidsmaatregelen in de tweede helft van 2008 niet langer noodzakelijk waren. In de tweede plaats is niet is komen vast te staan dat zij in voldoende mate zorg droeg voor herhalingstrainingen ten aanzien van conflict- en agressiebeheersing. En in de derde plaats is onvoldoende komen vast te staan dat het risico op ongevallen als de onderhavige op deze afdeling in voldoende mate wordt beperkt door de algemene veiligheidsmaatregelen zoals hiervoor omschreven. De kantonrechter is op grond daarvan van oordeel dat ’s-Heeren Loo niet is geslaagd in het bewijs van feiten en omstandigheden die het oordeel wettigen dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan.

11.  Het voorgaande brengt met zich dat ’s-Heeren Loo aansprakelijk is voor de door [eiser] in de uitoefening van haar werkzaamheden geleden schade. Dit betekent dat de gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen. Nu geen medische eindsituatie is bereikt kan de omvang van de door [eiser] geleden en te lijden schade thans niet worden vastgesteld. Vaststelling van de omvang van de schade zal dan ook dienen plaats te vinden in een schadestaatprocedure. LJN BQ4780