RBNNE-300321 Inlener en uitlener elk voor 50% aansprakelijk voor val van podium beveiliger; onvoldoende instructie (3)
- Meer over dit onderwerp:
RBNNE-300321 Inlener en uitlener elk voor 50% aansprakelijk voor val van podium beveiliger; onvoldoende instructie
6.
De beoordeling
in de hoofdzaak
6.1.
De kern van het geschil betreft het antwoord op de vraag of [ UITLENER ] /Interpolis en/of [ INLENER ] op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk zijn voor de schade die [ eiser in hoofdzaak ] stelt te hebben geleden en nog zal lijden als gevolg van het ongeval dat op 26/27 april 2016 heeft plaatsgevonden.
6.2.
De kantonrechter stelt het volgende voorop. Artikel 7:658 lid 1 BW eist een hoog veiligheidsniveau van de werkruimte, werktuigen en gereedschappen alsmede van de organisatie van de betrokken werkzaamheden. De werkgever is op grond van dit artikel gehouden die maatregelen te treffen die redelijkerwijs noodzakelijk zijn om ongevallen die zich bij de uitoefening door de werknemer van zijn werkzaamheden zouden kunnen voordoen, te voorkomen. Op grond van artikel 7:658 lid 2 BW is de werkgever ten opzichte van de werknemer aansprakelijk voor de schade die deze in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij de werkgever aantoont dat hij aan de in artikel 7:658 lid 1 BW genoemde zorgplicht heeft voldaan of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Niet snel kan worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en dus niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade.
6.3.
Ten aanzien van de stelplicht en bewijslast in het kader van artikel 7:658 BW wordt het volgende als uitgangspunt genomen voor de beoordeling: - de werknemer dient te stellen en bij betwisting te bewijzen dat hij in de uitoefening van zijn functie schade heeft geleden. In het algemeen zal daartoe voldoende zijn dat komt vast te staan dat het ongeval hem is overkomen op de werkplek, waarbij het begrip werkplek ruim mag worden genomen. Dit betekent niet zonder meer dat de werknemer ook dient te bewijzen hoe het ongeval zich heeft voltrokken en wat de oorzaak daarvan is (zie onder meer HR 4 mei 2011, ECLI:NL:HR:2001:AB1430, en HR 29 juni 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2432); - indien komt vast te staan dat de werknemer schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden, is de werkgever in beginsel aansprakelijk, tenzij hij aantoont dat hij niet is tekortgeschoten in zijn zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 lid 1 BW. Slaagt de werkgever er niet in het bewijs te leveren dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan, dan is het causaal verband tussen zijn tekortkoming en het ongeval gegeven. Hij kan dan evenwel nog aan aansprakelijkheid ontkomen indien hij stelt, en zo nodig bewijst, dat nakoming van zijn zorgplicht het ongeval niet zou hebben voorkomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
6.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat [ eiser in hoofdzaak ] bij het uitvoeren van zijn werkzaamheden een ongeval is overkomen waarbij hij schade heeft geleden. [ eiser in hoofdzaak ] heeft de mogelijkheid om ervoor te kiezen om [ UITLENER ] als formele werkgever aan te spreken dan wel [ INLENER ] als [ INLENER ] . [ eiser in hoofdzaak ] heeft beiden aangesproken. Nu vaststaat dat er een ongeval op het werk heeft plaatsgevonden, leidt dit er in beginsel toe dat zowel [ UITLENER ] als [ INLENER ] aansprakelijk zijn, tenzij zij aantonen dat zij niet tekortgeschoten zijn in hun respectievelijke zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 lid 1 BW. Daarbij geldt dat [ UITLENER ] zowel voor een tekortschieten van [ INLENER ] in die zorg als voor eigen tekortschieten aansprakelijk is jegens [ eiser in hoofdzaak ] .
6.5.
Aldus ligt de vraag voor of gedaagden aan de zorgplicht ex artikel 7:658 lid 1 BW hebben voldaan. Bij de beoordeling van die vraag, stelt de kantonrechter voorop dat de zorgplicht van de werkgever - naar vaste jurisprudentie - niet beoogt een absolute waarborg te scheppen voor bescherming tegen het in artikel 7:658 BW bedoelde gevaar, maar slechts de strekking heeft de werknemer in zoverre tegen dit gevaar te beschermen als redelijkerwijs in verband met de arbeid kan worden gevergd. Het door de werkgever te leveren bewijs dat is voldaan aan de zorgplicht bestaat daaruit dat zij moet aantonen dat zij al die maatregelen heeft genomen en al die aanwijzingen heeft gegeven die redelijkerwijs nodig waren om de schade te voorkomen. Welke maatregelen in een concreet geval van de werkgever verlangd mogen worden, hangt af van de omstandigheden van het geval, zoals de aard van de werkzaamheden, de kenbaarheid van het gevaar, de kans op verwezenlijking daarvan en de ernst van de gevolgen, alsmede de mate van bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen en de te verwachten (on)oplettendheid van de werknemer, mede gelet op diens (werk)ervaring.
6.6.
[ eiser in hoofdzaak ] betwist dat [ UITLENER ] en [ INLENER ] aan hun zorgplicht hebben voldaan en heeft daartoe - samengevat - het volgende aangevoerd. Ingevolge de richtlijnen evenementenbeveiliging van 2015 - een publicatie van de sectie Evenementen- en horecabeveiliging van de Nederlandse Veiligheidsbranche - (hierna: de Richtlijnen) is de beveiligingsorganisatie als werkgever bij indiensttreding verplicht een algemene bedrijfsinstructie en interne instructies aan de werknemer te geven. [ eiser in hoofdzaak ] heeft dergelijke instructies nooit van [ UITLENER ] ontvangen. Daarnaast hebben veel evenementenlocaties instructies die specifiek gelden voor de desbetreffende locatie. [ eiser in hoofdzaak ] weet niet of er een dergelijke instructie is voor de [ B ] maar hij heeft deze in ieder geval niet van [ UITLENER ] (of van [ INLENER ] ) gekregen. Uit de inhoud van de toedrachtrapportage van Interpolis wordt bevestigd dat er geen instructies zijn gegeven, terwijl er juist in een werksituatie met een verhoogd risico, zoals die volgens Interpolis hier aan de orde is, reden is om extra aandacht te besteden aan veiligheid en in dat kader specifieke instructies te geven. Ook heeft [ eiser in hoofdzaak ] nooit een training of cursus gevolgd waarin wordt geleerd om zo goed mogelijk om te gaan met bijvoorbeeld personen onder invloed van drank, terwijl er verschillende trainingen en cursussen zijn op dit gebied. [ UITLENER ] heeft een eigen verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat de veiligheidsaspecten voldoende in kaart worden gebracht zodat haar personeel, waaronder [ eiser in hoofdzaak ] , veilig kan werken. Zo had [ UITLENER ] zich bijvoorbeeld moeten realiseren dat een op schrift gesteld beveiligingsplan ontbrak. [ UITLENER ] kan bovendien worden gekwalificeerd als feitelijk leidinggevende van die avond omdat zij, in de persoon van [ X ] , een aantal praktische zaken met [ eiser in hoofdzaak ] heeft besproken en omdat [ INLENER ] die avond niet aanwezig was.
Ten aanzien van schending van de zorgplicht door [ INLENER ] heeft [ eiser in hoofdzaak ] nog specifiek het volgende naar voren gebracht. In het door [ eiser in hoofdzaak ] overgelegde "Keurmerk Nederlandse Veiligheidsbranche 2017" (hierna: het Keurmerk), dat volgens [ eiser in hoofdzaak ] leidend is voor de beveiligingsbranche, is bepaald dat de hoofdaannemer van de beveiliging van een evenement, zijnde [ INLENER ] , voor ieder evenement een risicoanalyse en/of een beveiligingsplan moet hanteren. Voorts volgt volgens [ eiser in hoofdzaak ] uit het document dat als de hoofdaannemer gebruik maakt van een onderaannemer, hij met deze onderaannemer onder andere het beveiligingsplan van het evenement, het aandeel van de onderaannemer en de werkinstructie voor diens personeel moet bespreken. [ INLENER ] had als hoofdaannemer, vanwege zijn kennis van het beveiligen van evenementen/horeca een risicoanalyse en/of een beveiligingsplan moeten opstellen of op zijn minst navraag moeten doen bij de organisator of een dergelijk plan aanwezig was en dit dan, indien nodig, moeten aanvullen. Daarnaast had [ INLENER ] onder andere het beveiligingsplan van het evenement, het aandeel van [ UITLENER ] en de werkinstructie voor [ eiser in hoofdzaak ] moeten bespreken, hetgeen [ INLENER ] niet heeft gedaan. Er is voor zover [ eiser in hoofdzaak ] bekend, in het geheel geen overleg geweest tussen [ INLENER ] en [ UITLENER ] . Een degelijke voorbereiding die volgens de Richtlijnen bij ieder evenement dient plaats te vinden heeft niet plaatsgevonden. Door het niet treffen van veiligheidsmaatregelen, waaronder een veiligheidssluis, dranghekken en verbodsborden was de zaal (c.q. het podium) niet veilig. Dergelijke veiligheidsbevorderende maatregelen hadden het ongeval kunnen voorkomen en zijn gebruikelijk bij evenementen als het onderhavige, wat onder meer blijkt uit een hulptool op de site van de officiële overheidspublicaties. Daaruit blijkt tevens dat gebruikelijk is dat een hoofdbeveiliger /veiligheidscoördinator wordt aangesteld bij dergelijke evenementen, maar ook dat is niet gebeurd. Dat [ INLENER ] er de bewuste avond niet was, komt voor zijn eigen rekening en risico, aldus [ eiser in hoofdzaak ] . Vervolgens geldt dat [ UITLENER ] volgens vaste rechtspraak, jegens [ eiser in hoofdzaak ] aansprakelijk is voor het tekortschieten van [ INLENER ] - die volgens [ eiser in hoofdzaak ] als hoofdverantwoordelijke moet worden gezien - als ware het haar eigen tekortschieten. Er is voorafgaand aan de start van het evenement geen enkele aandacht geweest voor de veiligheid en eventuele risico's voor de beveiligers, wat [ INLENER ] én [ UITLENER ] verweten kan worden. Er zijn alleen maar een paar praktische zaken besproken, maar een briefing is er niet geweest terwijl dit wel gebruikelijk is. Zo was er niet eens een deurbeleid met elkaar afgesproken en gehanteerd, terwijl dit volgens de Richtlijnen wel behoort te gebeuren. Achteraf is gebleken dat [ Y ] bij binnenkomst al zwaar beschonken was. Om die reden had hem de toegang moeten worden ontzegd, wat niet is gebeurd. Ten slotte hebben noch [ INLENER ] noch [ UITLENER ] de Inspectie SZW ingeschakeld na het ongeval, wat hen ook verweten kan worden.
6.7.
[ UITLENER ] /Interpolis stelt dat [ UITLENER ] wel degelijk aan haar zorgplicht heeft voldaan en heeft in dat verband - samengevat - het volgende naar voren gebracht. De klus waar het om ging was een eenvoudige beveiligingsklus, waarvoor geen specifieke instructie nodig was. Voorafgaand aan het evenement heeft een briefing plaatsgevonden door de organisator aan de vier beveiligers die in naam van [ INLENER ] aanwezig waren, waarin aandacht is geweest voor de veiligheid. Zo is iedereen gewezen op de aanwezige nooduitgangen. [ eiser in hoofdzaak ] was een beveiliger met 20 jaar ervaring. Hij was bevoegd de werkzaamheden uit te voeren en van een onveilige situatie of van een bijzondere situatie was geen sprake. Bovendien horen incidenten bij het risico van het vak, zoals [ eiser in hoofdzaak ] ook zelf tegen de politie heeft verklaard en wat ook naar voren komt in de rechtspraak (ECLI:NL:GHAMS:2019:3833). [ UITLENER ] - dat op dat moment uit een eenmanszaak in opbouw bestond - ging ervan uit dat de meldplicht bij de Inspectie SZW op [ INLENER ] rustte en als het incident wel gemeld zou zijn is het nog maar de vraag of dit tot onderzoek en rapportage zou hebben geleid, te meer nu [ eiser in hoofdzaak ] zelf vond dat sprake was van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. [ eiser in hoofdzaak ] heeft geen nadeel ondervonden van het niet-melden. Het door [ eiser in hoofdzaak ] overgelegde Keurmerk geeft de normen per 1 juli 2018 weer en is derhalve niet relevant voor het ongeval van [ eiser in hoofdzaak ] uit 2016. [ UITLENER ] kan noch als hoofdaannemer noch als onderaannemer in de zin van het Keurmerk worden beschouwd. Het is niet goed denkbaar welke instructie het onderhavige incident zou hebben voorkomen, nu [ eiser in hoofdzaak ] heeft gehandeld zoals hij zou moeten handelen en zich professioneel heeft gedragen, wat hij ook zelf onderschrijft. Een veiligheidssluis en dranghekken zijn volstrekt ongebruikelijk bij een kleinschalig evenement als het onderhavige. Een podium brengt altijd enig valgevaar met zich, maar gezien de hoogte en de grootte van het podium en het feit dat het een bescheiden evenement was met maximaal 150 bezoekers en 4 beveiligers, was het niet noodzakelijk specifieke veiligheidsmaatregelen ten aanzien van het podium te nemen. Bovendien is [ Y ] op [ eiser in hoofdzaak ] gevallen, dus het is de vraag of voorzieningen voor het podium het letsel zouden hebben voorkomen. Dat geldt ook voor een eventueel beveiligingsplan c.q. risicoanalyse. Het causale verband tussen het ontbreken daarvan en het ongeval ontbreekt. Voor zover er wel maatregelen genomen hadden moeten worden, had de organisator c.q. [ INLENER ] daarvoor moeten zorgen. Betwist wordt dat [ X ] gekwalificeerd zou kunnen worden als feitelijk leidinggevende op de bewuste avond. Namens [ INLENER ] waren [ R ] en [ H ] aanwezig, waarbij [ R ] het gezicht van de vennootschap van [ INLENER ] was die avond. Voor zover geoordeeld zou worden dat er sprake is van hoofdelijke aansprakelijkheid, dan heeft deze geen betrekking op de proceskosten.
6.8.
[ INLENER ] heeft zich verweerd en in dat verband - samengevat - het volgende aangevoerd. Het ongeval van 27 april 2016 was geen bedrijfsongeval en al helemaal geen bedrijfsongeval ten gevolge van het niet nakomen van een zorgverplichting door de werkgever(s). Het ongeval is namelijk het gevolg van het plegen van een strafbaar feit (en een onrechtmatige daad) door een derde, namelijk [ Y ] , en daar ziet artikel 7:658 BW niet op. Zoals [ eiser in hoofdzaak ] aanvankelijk zelf heeft verklaard en getuigen hebben bevestigd, heeft [ Y ] - die al enkele malen eerder door [ eiser in hoofdzaak ] van het podium was gehaald - [ eiser in hoofdzaak ] van het podium geduwd. Het voorgaande blijkt onder meer uit de verklaringen van [ G ] en [ R ] . De bewijslast dat het in casu om een ongeval gaat, rust op de schouders van [ eiser in hoofdzaak ] , zeker nu hij door geen aangifte te doen een strafrechtelijk onderzoek naar de precieze toedracht onmogelijk heeft gemaakt. [ eiser in hoofdzaak ] had ook zelf de arbeidsinspectie in kunnen schakelen. Voor zover geoordeeld zou worden dat artikel 7:658 BW wel van toepassing is, heeft volgens [ INLENER ] te gelden dat artikel 7:658 lid 4 BW niet van toepassing is op de relatie tussen [ INLENER ] en [ eiser in hoofdzaak ] , nu [ INLENER ] geen enkele zeggenschap of instructiebevoegdheid jegens [ eiser in hoofdzaak ] had, maar [ X ] , oftewel [ UITLENER ] . Met het inhuren van een terzake deskundige als [ X ] (in persoon) heeft [ INLENER ] voor het belangrijkste deel aan zijn zorgplicht voldaan. Door het inhuren van [ UITLENER ] als deskundig bedrijf door [ INLENER ] , mocht [ INLENER ] ervan uit gaan dat dit bedrijf in voldoende mate instructies heeft gegeven of zo nodig ter plaatse nog zal geven. [ INLENER ] moet als inhurende partij in dit geval worden weggedacht. Bovendien blijkt uit de verklaring van [ G ] dat er een briefing is geweest, die volgens [ INLENER ] als voldoende instructie heeft te gelden. Daarbij komt dat het geven van nog meer instructies helemaal niets zou hebben uitgemaakt. [ eiser in hoofdzaak ] heeft ook niet gesteld welke concrete instructies dan wel gegeven hadden moeten worden. Er is geen enkele causaliteit tussen het vermeende gebrek aan instructies en het feit dat [ eiser in hoofdzaak ] van het podium is geduwd. [ eiser in hoofdzaak ] heeft het aan zijn eigen bewuste roekeloosheid te danken dat hij van het podium is geduwd, dan wel gevallen. Het keurmerk waarnaar [ eiser in hoofdzaak ] verwijst heeft als ingangsdatum 2017 en is alleen al om die reden hier niet van toepassing, nu het incident in 2016 heeft plaatsgevonden. Bovendien heeft een dergelijk document geen status in de zin dat een keurmerk niet wettelijk verplicht is. [ eiser in hoofdzaak ] legt de lat veel te hoog en stelt achteraf eisen aan zijn werkgever(s) die hij onderbouwt met niet van toepassing zijnde regels en documenten, waaruit hij willekeurig citeert. Het maken van een beveiligingsplan, een veiligheidsplan en/of een risicoanalyse is bij een klein evenement als het onderhavige niet gebruikelijk en zou ook geen verschil hebben gemaakt. Uit de door [ eiser in hoofdzaak ] in het geding gebrachte Richtlijnen blijkt dat een aparte schriftelijke risico-analyse en een beveiligingsplan facultatief zijn. Dergelijke plannen en analyses hadden niet kunnen voorkomen dat [ eiser in hoofdzaak ] van het podium werd geduwd. De Richtlijnen geven ook aan dat een mogelijk beveiligingsplan de taak van de organisator is en niet van het beveiligingsbedrijf. De inrichting van de zaal in kwestie was veilig en vermeende gebreken daaraan hebben niets met het van het podium duwen van [ eiser in hoofdzaak ] te maken. Een andere inrichting van de zaal (met bijvoorbeeld een veiligheidssluis en verbodsborden) had dit niet kunnen voorkomen en is bovendien niet iets waar [ INLENER ] invloed op heeft kunnen hebben. [ X ] had hier dan melding van moeten maken, aldus [ INLENER ] .
6.9.
Door de rechtbank wordt als volgt overwogen. De kern van het geschil betreft het antwoord op de vraag of [ UITLENER ] en/of [ INLENER ] aan hun zorgplicht hebben voldaan en of zij in dit verband voldoende instructies hebben gegeven aan [ eiser in hoofdzaak ] en voor een veilige werkomgeving hebben gezorgd. Uitgangspunt daarbij is dat het van de omstandigheden van het geval afhangt of een werkgever die een werknemer naar een karwei wil sturen vooraf een inventarisatie van de aan die werkzaamheden verbonden veiligheidsrisico's dient te verrichten of daarvoor een interne regeling dient te hebben (Hoge Raad 16-05-2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7000).
6.10.
Vooropgesteld wordt dat het verrichten van beveiligingswerkzaamheden tijdens een evenement nu eenmaal risico's met zich brengt, die inherent zijn aan het vak en die [ eiser in hoofdzaak ] door bij [ UITLENER ] in dienst te treden als beveiligingsmedewerker tot op zekere hoogte heeft aanvaard, hetgeen ook niet als zodanig is weersproken door [ eiser in hoofdzaak ] . De kantonrechter is echter van oordeel dat - los van dit inherente, door [ eiser in hoofdzaak ] aanvaarde risico - in casu onvoldoende veiligheidsmaatregelen door gedaagden in acht zijn genomen. Daartoe wordt van belang geacht dat uit hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, genoegzaam kan worden afgeleid dat [ eiser in hoofdzaak ] op geen enkele manier instructies heeft ontvangen, noch van [ UITLENER ] noch van [ INLENER ] . Niet in het algemeen maar ook niet ten aanzien van de werkzaamheden ten behoeve van het desbetreffende evenement. Naar het oordeel van de kantonrechter had dit in de gegeven omstandigheden - in aanmerking genomen dat het om beveiligingswerkzaamheden gaat in een horeca-gelegenheid waar alcohol wordt geschonken en waar een podium aanwezig is - wel moeten gebeuren. De enkele instructie vooraf door de eigenaar van de evenementenlocatie wordt in dit verband onvoldoende geacht, nu deze instructie, waarin onder meer gewezen werd op de locatie van de nooduitgangen, meer een aantal praktische aanwijzingen betrof dan een instructie over hoe te handelen bij mogelijk onveilige situaties. Dat het bij de beveiliging van evenementen gebruikelijk, of in ieder geval wenselijk is, om van tevoren een inschatting te maken van de situatie ter plaatse blijkt ook uit (de strekking van) de door [ eiser in hoofdzaak ] in het geding gebrachte stukken, te weten het Keurmerk en de Richtlijnen. Het enkele feit dat het Keurmerk eerst per juli 2018 in werking is getreden en geen dwingende regelgeving betreft maakt niet dat de (strekking van de) inhoud ervan thans helemaal niet van toepassing is. Het ligt in de rede dat de situatie ter plekke wordt geïnventariseerd, niet alleen om te bekijken wat nodig is voor de beveiliging van het evenement, maar ook voor de veiligheid van de werknemers ter plaatse. De enkele, niet onderbouwde, stelling van [ INLENER ] dat het ontbreken van een schriftelijke risico analyse niet wil zeggen dat er ter plaatse geen analyse is gemaakt door [ INLENER ] en [ X ] wordt niet gehonoreerd. Beide partijen hebben namelijk niet aangegeven waaruit die analyse dan zou hebben bestaan en wat daaruit is gevolgd. Naar het oordeel van de kantonrechter mag verwacht worden dat voor ieder (nieuw) evenement - ongeacht de omvang ervan - afstemming plaatsvindt over de vraag hoe te handelen als er incidenten zijn. Niet (voldoende) gesteld of gebleken is dat dit is gebeurd. Voorts heeft te gelden dat er, bij het ontbreken van een dergelijk afstemming vooraf, op zijn minst een aantal instructies moeten worden gegeven zodat werknemers van tevoren weten wat zij moeten doen bij dronken en/of agressieve gasten die op het podium klimmen en niet willen luisteren of meewerken. Gelet op de aard van de beveiligingswerkzaamheden in de evenementensector, ligt het naar het oordeel van de kantonrechter daarnaast nog op de weg van de werkgever om (bij indiensttreding) trainingen aan te bieden over bijvoorbeeld de omgang met agressieve en/of onder invloed zijnde bezoekers van evenementen in het algemeen. [ eiser in hoofdzaak ] heeft onweersproken gesteld dat [ UITLENER ] hem geen enkele training heeft aangeboden, hetgeen [ UITLENER ] naar het oordeel van de kantonrechter kan worden verweten. Het enkele verweer van gedaagden dat [ eiser in hoofdzaak ] als ervaren beveiliger beter had inoeten weten wordt in het licht van het voorgaande niet gehonoreerd.
6.11.
Nu hiervoor is geoordeeld dat [ UITLENER ] en [ INLENER ] tekort zijn geschoten in het treffen van voldoende veiligheidsmaatregelen, ligt vervolgens de vraag voor of de veiligheidsmaatregelen die redelijkerwijs van gedaagden konden worden gevergd het ongeval niet zouden hebben voorkomen. Volgens [ UITLENER ] en [ INLENER ] ontbreekt het causale verband tussen het ongeval en de door hen al dan niet te treffen/getroffen veiligheidsmaatregelen en instructies. Volgens [ INLENER ] is er sprake van bewuste roekeloosheid nu [ eiser in hoofdzaak ] , die zeer ervaren is op het gebied van beveiligingswerkzaamheden, er klaarblijkelijk voor gekozen heeft om, nadat eerdere pogingen om [ Y ] van het podium te halen wel waren geslaagd, op een verhoogd podium in zijn eentje de worsteling met [ Y ] , die dronken was, aan te gaan in plaats van via de portofoon de hulp van een collega in te roepen.
6.12.
Vooropgesteld wordt dat een beroep op het ontbreken van oorzakelijk verband op de in lid 2 van art. 7:658 BW omschreven grond dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer de werkgever niet spoedig zal baten: van bewust roekeloos handelen van een werknemer is slechts sprake indien de werknemer zich tijdens het verrichten van zijn onmiddellijk aan het ongeval voorafgaande gedraging van het roekeloze karakter van die gedraging daadwerkelijk bewust is geweest, terwijl het ongeval slechts in belangrijke mate aan de opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer is te wijten ingeval de gedragingen van de werknemer die opzet of bewuste roekeloosheid opleveren, in zodanige mate tot het ongeval hebben bijgedragen dat het tekortschieten van de werkgever in diens verplichtingen daarbij als oorzaak in het niet valt (zie onder meer Hoge Raad 16 mei 2003 ECL:NL:HR:203:AF70000).
6.13.
Van een dergelijke situatie is hier naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake. Daartoe wordt van belang geacht dat, indien [ eiser in hoofdzaak ] vooraf instructies zou hebben gekregen, bijvoorbeeld om bij een onveilige situatie meteen een collega beveiliger via de portofoon erbij te roepen, het ongeval mogelijk niet gebeurd zou zijn. Nu de val van [ eiser in hoofdzaak ] van het podium voorkomen had kunnen worden door instructies van de werkgever vooraf over hoe te handelen in de situatie waarin een bezoeker die onder invloed is weigert om het podium te verlaten, gaat het beroep van het ontbreken van causaliteit tussen het ongeval en de werkgeversverplichtingen ter zake niet op. Het verweer van [ INLENER ] dat artikel 7:658 BW niet van toepassing is omdat het hier niet om een bedrijfsongeval gaat ten gevolge van het niet nakomen van een zorgverplichting maar om het plegen van een strafbaar feit, kan hem niet baten. De exacte toedracht van het ongeval hoeft niet vast te staan (vgl. HR 4 mei 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1430) en is in dit geval niet relevant voor de zorgplicht. Aan de beoordeling van de vraag of [ eiser in hoofdzaak ] al dan niet door een (opzettelijke) duw van [ Y ] ten val is gekomen, wordt niet toegekomen en deze vraag kan dan ook in het midden blijven. Gelet op het voorgaande gaat ook het verweer niet op dat het ongeval sowieso gebeurd zou zijn, ook als [ UITLENER ] en/of [ INLENER ] wel de veiligheidsmaatregelen zouden hebben getroffen die redelijkerwijs van hen gevergd konden worden. Van het ontbreken van causaal verband tussen de werkgeverszorgplicht en het ongeval is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
6.14.
Nu hiervoor is geoordeeld dat sprake is van schending van de zorgplicht in de zin van artikel 7:658 lid 1, alleen al door het uitblijven van een risico inventarisatie vooraf en het geven van instructies, behoeft hetgeen partijen voor het overige op dit punt naar voren hebben gebracht, bijvoorbeeld over onder meer te treffen beveiligingsmaatregelen in de vorm van dranghekken, een veiligheidssluis en verbodsborden, geen bespreking meer.
6.15.
Gelet op het voorgaande zijn [ UITLENER ] /Interpolis en [ INLENER ] hoofdelijk aansprakelijk jegens [ eiser in hoofdzaak ] en zal de gevorderde verklaring voor recht dat zij gehouden zijn de schade van [ eiser in hoofdzaak ] ten gevolge van het ongeval te vergoeden worden toegewezen. Het verweer van [ INLENER ] dat hij niet aansprakelijk is omdat hij geen enkele zeggenschap of instructiebevoegdheid jegens [ eiser in hoofdzaak ] had, maar [ X ] , oftewel [ UITLENER ] , faalt. Daartoe wordt van belang geacht dat [ INLENER ] de opdracht met het zalencentrum had aangenomen en hiertoe [ eiser in hoofdzaak ] - die ook de bedrijfskleding van [ INLENER ] droeg - via [ UITLENER ] heeft ingeschakeld. Dit betekent naar het oordeel van de kantonrechter dat [ INLENER ] gezien moet worden als [ INLENER ] van [ eiser in hoofdzaak ] , zodat [ eiser in hoofdzaak ] zowel [ UITLENER ] als [ INLENER ] kan aanspreken. Hoe het vervolgens met de onderlinge draagplicht van partijen zit, is iets tussen [ UITLENER ] /Interpolis en [ INLENER ] en zal hierna, bij de beoordelingen van de vrijwaringen, aan de orde komen. De verklaring voor recht zal dan ook worden toegewezen, met dien verstande dat - zoals [ UITLENER ] heeft aangevoerd - de ingangsdatum van de wettelijke rente niet voor alle schadeposten de datum ongeval is, zodat deze zal worden toegewezen vanaf de datum opeisbaarheid van de diverse schadeposten.
6.16.
Wat partijen verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft geen bespreking meer, nu dit in het licht van hetgeen in dit vonnis is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden.
6.17.
[ UITLENER ] /Interpolis en [ INLENER ] worden als de in het ongelijk te stellen partijen veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten aan de zijde van [ eiser in hoofdzaak ] worden tot op heden vastgesteld op:
explootkosten € 116,41
griffierecht € 81,00
salaris gemachtigde € 700.00 (2 punten x tarief € 350,00)
Totaal:€ 897,41.
Nu geen hoofdelijke veroordeling in de proceskosten is gevorderd, zullen [ UITLENER ] !Interpolis en [ INLENER ] ieder voor de helft in de proceskosten worden veroordeeld, als hierna in het dictum te vermelden.
In de vrijwaringen
6.18.
Vooropgesteld wordt dat op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en geoordeeld, [ UITLENER ] /Interpolis en [ INLENER ] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [ eiser in hoofdzaak ] ten gevolge van het arbeidsongeval op 26/27 april 2016 geleden en te lijden schade. Het gaat in deze vrijwaringszaak, kort gezegd, om de onderlinge draagplicht van de hoofdelijk schuldenaren.
6.19.
Artikel 6:102 lid 1 BW luidt: Rust op ieder van twee of meer personen een verplichting tot vergoeding van dezelfde schade, dan zijn zij hoofdelijk verbonden. Voor de bepaling van hetgeen zij krachtens artikel 10 in hun onderlinge verhouding jegens elkaar moeten bijdragen, wordt de schade over hen verdeeld met overeenkomstige toepassing van artikel 101 BW, tenzij uit de wet of een rechtshandeling een andere verdeling voortvloeit. [ UITLENER ] /Interpolis en [ INLENER ] zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de verplichting tot vergoeding van de schade van [ eiser in hoofdzaak ] . De hoofdregel van de interne draagplicht bij hoofdelijkheid staat in artikel 6:10 lid 1 BW. In artikel 6:102 lid 1, tweede zin BW is uitgewerkt dat in beginsel aan de hand van de maatstaf van artikel 6:101 BW moet worden bepaald in hoeverre de vergoedingsplicht ieder van de hoofdelijke medeschuldenaren met het oog op de verplichting tot bijdragen, bedoeld in artikel 6:10 lid 1 BW, intern aangaat. Op grond van artikel 6:101 BW is de primaire verdelingsmaatstaf de wederzijdse causaliteit. De schade wordt over de hoofdelijk aansprakelijke schuldenaren verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder van beiden toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, naar rato van de causaliteit van die omstandigheden.
6.20.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan van een vrijwaring van de ene door de andere partij dan wel een 100% draagplicht van een van beide partijen, zoals zij beiden hebben betoogd, geen sprake zijn. Voor [ UITLENER ] geldt dat zij steken heeft laten vallen ten aanzien van algemene instructies en trainingen ten behoeve van [ eiser in hoofdzaak ] , terwijl zij bovendien als formele werkgever van [ eiser in hoofdzaak ] de avond zelf ten tijde van het ongeval aanwezig was en in die zin op dat moment ook de feitelijke leiding had over [ eiser in hoofdzaak ] . Dat geldt echter, naar het oordeel van de kantonrechter, niet voor het totaal van de aangenomen beveiligingsopdracht van die avond, Anders dan [ INLENER ] heeft betoogd, is de conclusie dat [ UITLENER ] als zaakwaarnemer van [ INLENER ] optrad, niet gerechtvaardigd. Dat [ X ] die avond aanwezig was, brengt niet automatisch met zich dat hij daardoor ook meteen de eindverantwoordelijkheid voor de (uitvoering van de) beveiliging van het
evenement had. Onvoldoende gesteld of gebleken is dat [ X ] de feitelijke leiding over alle beveiligers had. De enkele - door [ UITLENER ] betwiste - ongedateerde verklaring van [ G ] wordt daartoe, mede gelet op het mogelijke tijdsverloop, onvoldoende geacht. Tevens wordt in dit verband van belang geacht dat er geen onderliggende (schriftelijke) afspraak ligt, waaruit zulks blijkt en dat, in ieder geval tot een week of enkele dagen voor 26 april 2016, onzeker was of [ X ] überhaupt aanwezig zou zijn bij het evenement. Uit het in het geding gebrachte WhatsApp bericht blijkt enkel dat [ INLENER ] om de levering van twee beveiligers vraagt en niet om het nemen van de leiding tijdens het evenement. Daarbij komt de goed onderbouwde stelling van [ UITLENER ] dat het min of meer om een vriendendienst van [ UITLENER ] jegens [ INLENER ] ging, nu de kosten die zij bij [ INLENER ] in rekening heeft gebracht ter zake de beveiligingswerkzaamheden aanzienlijk lager waren dan het commerciële tarief dat [ INLENER ] bij de organisator van het evenement in rekening heeft gebracht, hetgeen [ INLENER ] niet (gemotiveerd) heeft weersproken. De kantonrechter ziet in voormelde omstandigheid een aanwijzing dat de eindverantwoordelijkheid van de beveiligingsklus bij [ INLENER ] lag en niet bij [ UITLENER ] . Ook de met een salarisstrook onderbouwde stelling van [ UITLENER ] /Interpolis dat het bedrag van € 25,00 per uur dat [ UITLENER ] bij [ INLENER ] in rekening bracht lager was dan het salaris dat [ UITLENER ] aan [ eiser in hoofdzaak ] heeft betaald ter zake de werkzaamheden, wijst in de richting van een vriendendienst. Het enkele verweer van [ INLENER ] dat uit de salarisstrook niet blijkt op welke werkzaamheden het salaris ziet, wordt onvoldoende geacht, nu uit de specificatie blijkt dat het gaat om vier uur werk in de periode waarin het ongeval heeft plaatsgevonden. Indien [ INLENER ] , als opdrachtnemer en als contactpersoon van de opdrachtgever, [ G ] , had gewild dat de verantwoordelijkheid van de opdracht bij [ UITLENER ] kwam te rusten, had het op zijn weg gelegen hierover duidelijke afspraken met [ UITLENER ] te maken, hetgeen kennelijk niet is gebeurd. De enkele aanname dat [ X ] deze verantwoordelijkheid wel op zich zou nemen omdat dit - wat daar ook van zij - in het verleden ook altijd over en weer gebeurde, is daartoe onvoldoende.
6.21.
Het voorgaande klemt te meer nu uit hetgeen partijen hebben aangevoerd blijkt dat de Buorskip al jaren een vaste klant van [ INLENER ] was en [ INLENER ] in die zin geacht mag worden de situatie ter plekke te kennen, dat [ INLENER ] bovendien alle contacten met [ G ] onderhield en dat de beveiligers de bedrijfskleding van [ INLENER ] droegen. Bovendien is de kantonrechter van oordeel dat de verklaring van [ eiser in hoofdzaak ] , zoals die blijkt uit het mutatierapport van de politie, alsmede de omstandigheid dat [ INLENER ] namens het beveiligingsbedrijf aangifte heeft willen doen, erop wijzen dat [ eiser in hoofdzaak ] onder verantwoordelijkheid van [ INLENER ] werkte. Het enkele standpunt van [ INLENER ] dat zijn poging tot aangifte en de inhoud van het mutatierapport niets zeggen over de onderlinge verhouding tussen partijen of de juridische verhouding tussen [ INLENER ] en [ eiser in hoofdzaak ] , deelt de kantonrechter niet. Ook hieruit kan worden opgemaakt dat [ INLENER ] wel degelijk als [ INLENER ] van [ eiser in hoofdzaak ] en [ X ] en als opdrachtnemer jegens [ G ] dient te worden beschouwd. Dat tussen [ INLENER ] en [ UITLENER ] daarnaast een overeenkomst van opdracht bestond, maakt dit niet anders. Immers de overeenkomst van opdracht bestond, zoals hiervoor is overwogen, enkel uit het leveren van twee beveiligers voor het evenement, aan welke opdracht [ UITLENER ] heeft voldaan. Niet alleen [ UITLENER ] had als goed opdrachtnemer ervoor moeten zorgen dat zij - zoals [ INLENER ] aanvoert - voor haar eigen personeel een veilige werkomgeving biedt en daarop toeziet, maar dit geldt ook voor [ INLENER ] zelf als [ INLENER ] . Dat [ UITLENER ] op dit punt jegens [ eiser in hoofdzaak ] tekort is geschoten maakt niet dat zij tevens in de relatie tot [ INLENER ] tekort is geschoten of zelfs onrechtmatig heeft gehandeld. Immers, de vraag of een opdrachtnemer heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot verwacht mag worden is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In dit geval, waarin sprake is van een inleensituatie tegen een geringe vergoeding door de opdrachtgever [ INLENER ] , die - evenals [ UITLENER ] - ook als ervaren deskundige in de beveiligingsbranche moet worden gezien, is - mede gelet op de aard van de overeenkomst - artikel 6:101 lid 1 BW van toepassing. Dat [ INLENER ] zelf de bewuste avond niet aanwezig was, dient voor zijn eigen rekening en risico te blijven. Ook de stelling van [ INLENER ] dat hij niet verantwoordelijk is en was voor de inrichting van de werkplek en evenmin voor de veiligheid van de inrichting van de locatie, kan hem niet baten. Deze omstandigheid ontslaat [ INLENER ] immers niet van de verplichting om vooraf met opdrachtgever [ G ] te inventariseren wat er nodig is om de beveiligers veilig te laten werken tijdens het evenement, hetgeen hij niet heeft gedaan. De enkele stelling van [ INLENER ] dat hij de voldoening van de zorgplicht volledig aan [ X ] heeft overgelaten wordt, zoals hiervoor is overwogen, niet gehonoreerd. [ INLENER ] heeft nog aangevoerd dat het ongeval niet gebeurd zou zijn als [ X ] , die de toegangscontrole deed, [ Y ] die bij binnenkomst al dronken was, had geweigerd. [ X ] heeft betwist dat aan hem te wijten is dat [ Y ] is binnengekomen en dat [ Y ] bij binnenkomst al dronken was. De stelling van [ INLENER ] zal zonder nadere onderbouwing, nu deze ontbreekt, niet worden gehonoreerd.
6.22.
Anderzijds geldt dat [ UITLENER ] , de formele werkgever van [ eiser in hoofdzaak ] , tijdens het evenement ter plaatse aanwezig was in de persoon van [ X ] en op dat moment dus feitelijk het gezag over zijn werknemer [ eiser in hoofdzaak ] had en bovendien de (veiligheids)situatie ter plekke kon inventariseren. Mede daarom gaat de stelling van [ UITLENER ] dat [ INLENER ] volledig draagplichtig is niet op. [ UITLENER ] heeft in dat verband gesteld dat, op basis van de feitelijke omstandigheden en de afspraak tussen [ INLENER ] en de organisatie enerzijds en de afspraak tussen [ INLENER ] en [ X ] anderzijds de verantwoordelijkheid voor de veiligheid tijdens het evenement volledig bij [ INLENER ] lag. [ INLENER ] kende de situatie en was - anders dan [ UITLENER ] - op de hoogte van de gemaakte afspraken. Deze stelling wordt niet gehonoreerd, nu ook [ UITLENER ] - zoals hiervoor overwogen - door haar hoedanigheid van formele werkgever en de aanwezigheid van [ X ] tijdens het evenement, haar aandeel heeft gehad in het bedrijfsongeval.
6.23.
Voor beide partijen geldt dat zij geen (voldoende) (veiligheids)instructies aan [ eiser in hoofdzaak ] hebben gegeven. Daarbij lag het in de rede dat [ UITLENER ] dat meer in het algemeen zou doen ten aanzien van (trainingen in) de omgang met agressieve, onder invloed zijnde bezoekers van evenementen maar ook op de avond zelf, nu [ X ] ter plekke aanwezig was. Van [ INLENER ] mocht worden verwacht dat hij meer specifieke instructies zou geven ten aanzien van de werkzaamheden op de bewuste avond en dat hij, voorafgaand aan het evenement, een inventarisatie zou hebben gemaakt van de situatie en mogelijke veiligheidsrisico's en hierover afspraken met de opdrachtgever ([ G ] ) zou hebben gemaakt.
6.24.
Alles overwegende komt de kantonrechter bij een afweging van de aan ieder van partijen toe te rekenen omstandigheden die tot de schade hebben bijgedragen tot het oordeel dat op beide partijen, ieder voor de helft, de draagplicht met betrekking tot de vergoeding van de schade van [ eiser in hoofdzaak ] rust. Voor [ INLENER ] geldt dat, in ieder geval in het voortraject, een belangrijke rol voor hem was weggelegd die hij niet heeft opgepakt en dat hij op de hoogte was van de situatie ter plekke en de afspraken met de organisator. Daarbij komt dat de aanwezigheid van [ X ] tijdens het evenement min of meer op een toevalligheid berustte. Daar staat tegenover dat [ X ] in gebreke is gebleven als formele werkgever en ter plekke aanwezig zijnde feitelijk leidinggevende van [ eiser in hoofdzaak ] en in die zin feitelijke zeggenschap had over [ eiser in hoofdzaak ] .
6.25.
De kantonrechter komt op grond van het vorenstaande tot het oordeel dat op de voet van artikel 6:101 lid 1 BW [ INLENER ] en [ UITLENER ] /Interpolis ieder voor 50% draagplichtig zijn met betrekking tot de schade van [ eiser in hoofdzaak ] . Het spreekt voor zich dat de vorderingen in de vrijwaringszaken slechts toewijsbaar zijn indien en voor zover gedaagden niet (overeenkomstig hun aandeel in de vrijwaringzaken) aan de veroordeling in de hoofdzaak hebben voldaan. Voorts heeft te gelden dat de door [ INLENER ] gevorderde hoofdelijke veroordeling van [ UITLENER ] en Interpolis wordt afgewezen, nu Interpolis optreedt als verzekeraar van [ UITLENER ] en in die zin - zoals Interpolis ook heeft aangevoerd - enkel aansprakelijk kan worden gehouden tot het dekkingsbedrag waarvoor [ UITLENER ] verzekerd is. De vorderingen van partijen in de wederzijdse vrijwaringen zullen dan ook dienovereenkomstig, als hierna in het dictum te vermelden worden toe- c.q. afgewezen.
6.26.
Nu beide partijen deels in het (on)gelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten (waaronder ook de door [ INLENER ] nog separaat gevorderde kosten van rechtskundige bijstand) worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit geldt ook voor de aangehouden proceskosten in het incident.
Met dank aan mevrouw mr. J. van Ruitenbeek-Eyck, Asselbergs & Klinkhamer Advocaten voor het inzenden van deze uitspraak.
Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2021/RBNNE-300321