RBOBR 230125 ernstig verwijtbaar handelen of schending zorgplicht wg-er na geweldsincident tussen docent en leerling komt niet vast te staan
- Meer over dit onderwerp:
RBOBR 230125 ernstig verwijtbaar handelen of schending zorgplicht wg-er na geweldsincident tussen docent en leerling komt niet vast te staan
(na uitgebreide bespreking van feiten en ernstige verwijtbaarheid vervolgt de rb met:)
4.4.
Op grond van het bovenstaande komt de kantonrechter tot de conclusie dat OMO op de door [verzoeker] aangevoerde argumenten op zichzelf noch in combinatie daarvan ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten jegens [verzoeker] . Dat OMO zodanig heeft gehandeld of nagelaten dat zij haar werkgeversverplichtingen op ernstige wijze heeft geschonden is niet komen vast te staan. Het verzoek van [verzoeker] om OMO te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding zal daarom worden afgewezen.
Aansprakelijkheid o.g.v. art. 7:658 BW
4.5.
[verzoeker] verzoekt om een verklaring voor recht dat OMO aansprakelijk is op grond van artikel 7:658 BW en een veroordeling van OMO tot betaling van een schadevergoeding voor door [verzoeker] geleden en nog te lijden schade op te maken bij staat. [verzoeker] verwijt OMO dat zij de op haar als werkgever rustende zorgverplichting heeft geschonden, als gevolg waarvan hij psychische klachten heeft opgelopen.
4.6.
Voor werkgeversaansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 lid 2 BW is vereist dat sprake is van (i) schade, (ii) die is opgelopen in de uitoefening van de werkzaamheden en (iii) dat er een causaal verband bestaat tussen de schade en de werkzaamheden. Als de werkgever vervolgens kan bewijzen dat hij heeft voldaan aan zijn zorgplicht, is hij niet aansprakelijk.
4.7.
OMO stelt dat zij wel aan haar zorgplicht heeft voldaan en verwijst daartoe naar alles wat zij in de periode vanaf het geweldsincident waarbij [verzoeker] betrokken was heeft ondernomen om hem zo goed als mogelijk te (onder)steunen, begeleiden en te laten re-integreren. Dat is hiervoor reeds uitgebreid omschreven. Ook stelt OMO dat niet kan worden gesteld dat het incident van 11 november 2021 en de wijze waarop er nadien door OMO/Sint-Janslyceum is geacteerd, naar objectieve maatstaven zodanig psychisch belastend waren dat het aannemelijk is dat [verzoeker] hierdoor (psychisch) letsel heeft opgelopen. Zij betwist daarmee het causaal verband tussen de schade en de werkzaamheden.
4.8.
De kantonrechter vindt dat niet is komen vast te staan dat OMO niet aan haar zorgplicht heeft voldaan. OMO heeft er, zoals hiervoor bij de beoordeling van het verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding, uitgebreid is besproken, alles aan gedaan om [verzoeker] na het geweldsincident op te vangen, te horen en te begeleiden. Zij heeft onderzoek gedaan, veel gesprekken met [verzoeker] gevoerd, diverse trainings- en coachingstrajecten aan hem aangeboden en is ook onder begeleiding van een mediator met [verzoeker] in gesprek gegaan. Niet is gebleken dat van OMO in dit specifieke geval, dus los van de vraag of zij volledig voldoet aan de wet- en regelgeving en het normenkader zoals dat uitgebreid door [verzoeker] is geschetst, nog meer had mogen verwacht. De kantonrechter vindt verder dat het voor OMO niet voorzienbaar was dat er voor [verzoeker] , ondanks alle inspanningen van OMO, kans was op psychisch letsel door het handelen van OMO na het incident.
4.9.
Nu niet is komen vast te staan dat OMO haar zorgplicht heeft geschonden, is daarmee ook niet komen vast te staan dat OMO aansprakelijk is voor enige door [verzoeker] geleden schade op grond van artikel 7:658 BW. De vraag of [verzoeker] schade heeft geleden en of er enig causaal verband bestaat tussen de schade en de werkzaamheden behoeft geen verdere bespreking. De kantonrechter wijst de verzochte verklaring voor recht daarom af. Voor zover [verzoeker] ook heeft bedoeld om een verklaring voor recht te verzoeken (zoals onder meer is beschreven in punt 74 van zijn verzoekschrift maar niet is vermeld in het door hem geformuleerde petitum) dat OMO aansprakelijk is op grond van het bepaalde in artikel 7:611 BW, is ook dat verzoek niet voor toewijzing vatbaar. Er is immers – als geen aansprakelijkheid kan worden aanvaard onder de werking van artikel 7:658 BW – ook geen plaats voor een vordering op de (meer algemene) grondslag van artikel 7:611 BW, die inhoudelijk op dezelfde feiten en omstandigheden is gebaseerd. Verder verzoekt [verzoeker] OMO de door hem geleden schade te vergoeden, op te maken bij staat. Ook dat wijst de kantonrechter, om dezelfde reden, af. Dat geldt ook voor het verzoek tot het betalen van immateriële schadevergoeding. Niet is immers komen vast te staan dat OMO aansprakelijk is voor enige door [verzoeker] geleden (of nog te lijden) schade.
4.10.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter ook om OMO te veroordelen tot betaling van 30% salaris over de periode vanaf 11 november 2022 tot en met het einde van het dienstverband, te vermeerderen (onder meer) met de vakantietoeslag. Aan dat verzoek legt [verzoeker] ten grondslag dat hij tijdens het tweede ziektejaar slechts 70% van zijn loon kreeg doorbetaald en dat dat het gevolg is van de arbeidsongeschiktheid waar OMO voor aansprakelijk is. Omdat de kantonrechter hiervoor tot het oordeel is gekomen dat OMO niet aansprakelijk is voor enige dor [verzoeker] geleden of nog te lijden schade, wijst de kantonrechter ook dit verzoek af. Rechtbank Oost-Brabant 23 januari 2025, ECLI:NL:RBOBR:2025:345