RBOBR 240619 wg-er aansprakelijk voor schade die verpleegkundige oploopt bij fixeren psychotische patiënt
- Meer over dit onderwerp:
RBOBR 240619 wg-er aansprakelijk voor schade die verpleegkundige oploopt bij fixeren psychotische patiënt
- verzocht en toegewezen € 3694,13, uurtarief € 225,00 + BTW
2.
De feiten
2.1.
Reinier van Arkel is een zorg instelling die onder meer gespecialiseerde geestelijke gezondheidszorg aanbiedt.
[ verzoeker ] is met ingang van 25 september 2009 in dienst getreden van Reinier van Arkel in de functie van opnameverpleegkundige. Vanaf 1 september 2015 was [ verzoeker ] op alle locaties van Reinier van Arkel in Vught en 's-Hertogenbosch tevens werkzaam als nacht coördinator.
2.2.
Op 11 september 2015 was [ verzoeker ] werkzaam op de afdeling High Intensive Care (HIC). Hier verblijven patiënten meternstige psychische aandoeningen en psychotisch gedrag die intensieve zorg en aandacht nodig hebben. Het gaat om een gesloten afdeling en de patiënten verblijven in de regel onder dwang (IBS). Op de afdeling HIC waren drie patiënten gesepareerd, waarvan twee al langere tijd en de andere pas één dag. Na overleg tussen de verpleegkundigen en na ruggenspraak met de dienstdoende psychiater werd besloten om, conform beleid, één van de drie gesepareerde patiënten over te brengen naar de afdeling Forensische Psychiatrische Afdeling (FPA) waar een separeerruimte voor de patiënt beschikbaar was. Omstreeks 22.00 uur die dag is de aanvankelijk rustige patiënt per ambulance overgebracht naar de FPA. Toen de patiënt eenmaal in de separeerruimte was aangekomen en moest wachten tot de collega's van de FPA hem van [ verzoeker ] en lijn college, de heer X (hierna.genoemd: "X") zouden overnemen. sloeg plotsklaps de stemming van de patiënt om. Hij begon psychotisch, wild gedrag te vertonen en wilde koste wat kost de separeerruimte uitlopen. Omdat dit niet mocht gebeuren en de collega's van de FPA zich niet in de separeerruimte bevonden, waren [ verzoeker ] en X gedwongen de psychotisch geworden patiënt zo goed en zo kwaad als het ging met zijn tweeën te fixeren, waarop een worsteling ontstond. [ verzoeker ] en X moesten zich, terwijl de worsteling met de patiënt voortduurde, steeds weer razendsnel herpakken en elkaar te hulp schieten. X is hierbij op de grond gevallen en [ verzoeker ] viel achterwaarts tegen de muur. Het fixeren lukte pas toen het alarm/noodsein van de FPAwerd geactiveerd en collega' s van de FPA [ verzoeker ] en X te hulp kwamen.
2.3.
[ verzoeker ] heeft, als gevolg van voornoemde worsteling met de psychotische patiënt op 11 september 2015, schouderletsel opgelopen en is volledig arbeidsongeschikt geraakt,
2.4.
Vorengenoemd incident is door Reinier van Arkel op camerabeelden vastgelegd, maar deze camerabeelden zijn later door Reinier van Arkel gewist.
Van het incident werd door Reinier van Arkel geen MIC (melding Incidenten Cliënten) gemaakt en is geen ongevalsrapportage opgemaakt.
Het incident werd door Reinier van Arkel niet bij de Inspectie SZW gemeld.
2.5.
Op 19 september 2016 heeft [ verzoeker ] Reinier van Arkel aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden en nog te lijden schade op grond van artikel 7:658 BW.
De letselschadeverzekeraar van Reinier van Arkel, Onderlinge Waarborgmaatschappij Centramed BA (hierna: "Centramed"), heeft zich bij brief van 29 juni 2017 op het standpunt gesteld dat Reinier van Arkel niet aansprakelijk is op grond van artikel 7:658 BW voor het door [ verzoeker ] op 11 september 2015 opgelopen letsel en evenmin aansprakelijk is op grond van artikel 6:170 BW.
2.6,
Omdat ook in het daaropvolgend regelingsoverleg door Reinier van Arkel de door [ verzoeker ] gestelde werkgeversaansprakelijkheid niet werd aanvaard, heeft [ verzoeker ] de rechtbank vervolgens verzocht om een voorlopig getuigenverhoor.
Bij beschikking van 18 mei 2018 heeft de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor bevolen.
Vervolgens zijn op 9 juli 2018, 13 juli 2018 en 13 november 2018 de volgende getuigen gehoord:
Op 9 juli 2018: [ verzoeker ] . Y (in 2015 als groepsleider van FPA werkzaam in de functie van sociotherapeut) en X ;
Op 13 juli 2018: Z (in 2015 als direct leidinggevende van [ verzoeker ] werkzaam bij Reinier van Arkel;
Op 13 november 2018: Z (op 11 september 2015 als leerling verpleegkundige werkzaam bij FPA), A (van 2006 tot en met augustus 2018 als verpleegkundige werkzaam bij FPA) en B (op 11 september als teamleider werkzaam bij FPA en thans als teammanagerwerkzaam bij Reinier van Arkel).
2.7.
Tussen partijen bestaat een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, die tot op heden voortduurt.
3.
Het verzoek
3.1.
[ verzoeker ] heen de kantonrechter. voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, verzocht om:
1. te verklaren voor recht dat Reinier van Arkel jegens hem aansprakelijk is voor het arbeidsongeval van 11 september 2015 en de materiële en immateriële gevolgen daarvan;
2. Reinier van Arkel te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van de te dezen te wijzen beschikking tegen behoorlijk bewijs van kwijting als voorschot op de smartengeldvergoedingeen bedrag van € 5.000,00 over te maken op IBAN [ bankrekeningnummer ] ten name van Stichting Beheer Derdengelden Aarts Advocatuur te Uden;
3. de aan de zijde van [ verzoeker ] gevallen kosten van deze procedure als bedoeld in artikel1019aa lid 1 Rv te begroten op een bedrag van € 3.694,13 en Reinier van Arkel te veroordelen om dit bedrag binnen veertien dagen na betekening van de te dezen te wijzen beschikking tegen behoorlijk bewijs over te maken op [ bankrekeningnummer ] ten name van Stichting Beheer Derdengelden Aarts Advocatuur te Uden.
3.2.
Als primaire grondslag voor aansprakelijkheid van Reinier van Arkel beroept [ verzoeker ] zich op artikel 7:658 BW. Als subsidiaire grondslag voor aansprakelijkheid van Reinier van Arkel beroept [ verzoeker ] zich op artikel 6: 170 BW.
3.2. l .
Tussen partijen is niet in geschil dat het arbeidsongeval van [ verzoeker ] heeft plaatsgevonden. De tijdens het voorlopig getuigenverhoor afgelegde getuigenverklaringen leiden volgens [ verzoeker ] tot de slotsom dat Reinier van Arkel als werkgever niet aan haar
zorgplicht heeft voldaan en jegens [ verzoeker ] aansprakeljjk is, De werknemers van FPA waren door Reinier van Arkel niet, althans niet goed en eenduidig geïnstrueerd over hoe zij moesten handelen bij de overdracht van een patiënt en over hoe zij moesten handelen bij een incident als het onderhavige. Als gevolg hiervan werd de zorg over de over te dragen patiënt niet direct na hetvertrek van de ambulancebroeders overgenomen door de collega's van FPA en werden [ verzoeker ] en X met deze patiënt alleen gelaten in de separeerruimte van de afdeling FPA. Bovendien functioneerde het interne alarmsysteem van Reinier van Arkel niet naar behoren.
3.2.2.
Omdat uit de afgelegde getuigenverklaringen volgens [ verzoeker ] tevens blijkt dat er niet adequaat op het incident werd gereageerd door het personeel van de afdeling FPA is Reinier van Arkel als werkgever bovendien kwalitatief aansprakelijk voor deze tekortkomingen van haar eigen werknemers.
3.2.3.
Op 15 januari 2019 heeft Reinier van Arkel laten weten de aansprakelijkheid buiten rechte definitief niet te zullen aanvaarden. De buitengerechtelijke onderhandelingen zijn daarmee in een impasse komen te verkeren, zodat [ verzoeker ] rechtens belang heeft om het
onderhavige verzoek in te dienen,
3.3.
Reinier van Arkel meent op haar beurt dat zij niet aansprakelijk is voor het op 11 september 2015 door [ verzoeker ] opgelopen letsel, enerzijds omdat door haar voldaan is aan de op haar uit hoofde van artikel 7:658 (lid I en 2) BW rustende zorgplicht.
Anderzijds is volgens Reinier van Arkel niet gebleken, althans onvoldoende door [ verzoeker ] gesteld dat sprake is van een foutvan een (van haar) ongeschikte(n).
3.4.
Voor zover van belang voor de beoordeling van het geschil zal hierna, onder de beoordeling, nader worden ingegaan op hetgeen verder door partijen is aangevoerd.
4.
De beoordeling
Aansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 BW
4.1.
De kantonrechter zal het verzoek eerst beoordelen op basis van de primaire grondslag, artikel 7:658 BW.
Artikel 7:658 lid 2 BW bepaalt dat de werkgever tegenover de werknemer aansprakelijk is voorde schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt. Dit is alleen anders als de werkgever aantoont dat hij de in artikel 7:658 lid 1 BW genoemde verplichtingen is nagekomen. Artikel 7:658 lid 1 BW bepaalt dat de werkgever verplicht is de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee hij de arbeid doet verrichten op zodanige wijze in te richten en te onderhouden en voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.
4.2.
Dat [ verzoeker ] tijdens de uitoefening van zijn 'werkzaamheden schade geleden heeft, is een feit. Hoewel de omvang van die schade (nog) niet duidelijk is en overigens ook geen onderwerp van deze procedure, staat vast dat [ verzoeker ] op 11 september 2015 tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden- namelijk als gevolg van worstelingen met een psychotische patiënt - schouderletsel heeft opgelopen en (volledig) arbeidsongeschikt is geraakt. Of [ verzoeker ] letsel heeft opgelopen in de directe eerste confrontatie met de patiënt, of pas later in de voortdurende worsteling, met andere woorden wat de exacte toedracht van het ongeval is, is in dit verband niet van (doorslaggevend) belang.
4.3.
Nu vaststaat dat [ verzoeker ] schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden is Reinier van Arkel aansprakelijk voor die schade. tenzij Reinier van Arkel aantoont dat zij haar zorgplicht is nagekomen dan wel aantoont dat de schade in belangrijke
mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van [ verzoeker ] .
4.4,
Reinier van Arkel stelt zich op het standpunt dat door haar is voldaan aan de op haar rustende zorgplicht.
In dit verband stelt de kantonrechter voorop dat met artikel 7:658 lid 1 BW niet wordt beoogd een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van arbeidsongevallen. Welke verplichtingen in een concrete situatie op de werkgever rusten, hangt afvan alle omstandigheden van het geval. Relevante omstandigheden zijn daarbij onder meer de aard van de werkzaamheden, de kenbaarheid van het gevaar, de mate van bezwaarlijkheld van het treffen van maatregelen en de te verwachten (on)oplettendheid van de werknemer, mede gelet op diens (werk)ervaring.
4.5.
Uitgangspunt is dat Reinier van Arkel gevaarlijk werk aanbiedt. waaraan werknemers zich niet kunnen onttrekken. Het gevaar heeft zich verwezenlijkt, immers, [ verzoeker ] heeft op 11 september 2015 als gevolg van worstelingen meteen psychotische patiënt in de separeerruimte van FPA (schouder- )letsel opgelopen.
Deze separeerruimte bevat een patiëntenkamer. met een naar buiten draaiende (dikke en zware) beveiligingsdeur en een voorruimte. Elke separeerruimte heeft een beveiligingacamera vanwege de verplichte 24-uurs observatie. Ten tijde van het incident stond de deur van de patiëntenkamer open. Zoals [ verzoeker ] ter zitting onweersproken heeft gesteld, wordt deze deur met magneetkracht gefixeerd, waardoor het insluiten van een patiënt door het dichtgooien van de deur (zoals door de gemachtigde van Reinier van Arkel
in het verweerschrift is geopperd), geen realistische én/of (patiënt-)veilige optie is.
Uit de getuigenverklaringen, afgelegd tijdens het voorlopig getuigenverhoor, blijkt dat [ verzoeker ] en zijn collega X zich in de patiëntenkamer bevonden toen de patiënt plotseling psychotisch werd en de separeerruimte wilde verlaten. Drie medewerkers van FPA
bevonden zich de aangrenzende voorruimte, waaronder één verpleegkundige. één stagiaire en één sociotherapeut.
4.6.
Wat partijen met name verdeeld houdt. is de vraag hoe lang het geduurd heeft voordat de collega's van FPA [ verzoeker ] en X te hulp zijn geschoten bij het fixeren van de psychotisch geworden patiënt.
De stelling van Reinier van Arkel dat direct te hulp is geschoten en niet pas na zo 'n drie tot vijf minuten, zoals door [ verzoeker ] en X is verklaard, steunt grotendeels op de getuigenverklaring van de heer B, destijds werkzaam als teamleider FPA. Vast staat dat B zelf niet hij het incident aanwezig is geweest. Hij heeft naar eigen zeggen wel de camerabeelden gezien van het incident. B heeft op de vraag van de kantonrechter tijdens het voorlopig getuigenverhoor hoeveel tijd er zat tussen het moment dat de cliënt weerstand bood en het moment dat de rest van de collega's binnen kwamen rennen, geantwoord dat dit zo'n 10 tot I5 seconden geweest zal zijn.
Daargelaten dat 10 tot 15 seconden wel erg snel is om te anticiperen op een onverwachte gebeurtenis; oordeelt de kantonrechter deze getuigenverklaring van B te mager om de stelling van Reinier van Arkel te dragen dat direct hulp is geboden en dat het letsel van
[ verzoeker ] (daarom) niet voorkomen had kunnen worden.
Hierbij acht de kantonrechter van belang dat de getuigenverklaring van B is weersproken door de andere getuigen die gehoord zijn tijdens het voorlopig getuigenverhoor, waaronder [ verzoeker ] en X . Dat de andere getuigen niet volstrekt eenduidig zijn in hun beantwoording van de verstreken tijd, vindt de kantonrechter niet van doorslaggevend belang. De getuigenverklaringen over het incident zijn namelijk afgelegd drie jaar na dato en een gebeurtenis vol stress en hectiek betreffen. Tijdsbesef is in een dergelijke situatie al moeilijk, laat staan dat na drie jaar nog een volstrekt nauwkeurige tijdsinschatting kan worden gemaakt De als weinig realistisch te beschouwen tijdsinschatting van B had geverifieerd kunnen worden door het bekijken van de camerabeelden. Die camerabeelden van het incident zijn echter door Reinier van Arkel gewist, zodat verificatie niet meer mogelijk is. Daarnaast heeft er geen zogenaamde MIC-melding plaatsgevonden en is er evenmin melding gedaan van het incident bij de Arbeidsinspectie. Dit leidt tot de conclusie dat vaststaat dat er geen onderzoek heeft plaatsgevonden dichter bij de datum van het incident. Hierdoor heeft Reinier van Arkel [ verzoeker ] in bewijsnood gebracht en zichzelf de kans ontnomen om haar verweer voldoende te onderbouwen.
4.7.
Bovendien staat als niet, althans onvoldoende weersproken vast dat het alarm/noodsein dat [ verzoeker ] en X bij zich droegen niet werkte op de afdeling FPA. Ook kan uit de getuigenverklaringen genoegzaam worden afgeleid dat de collega's van FPA [ verzoeker ] en X pas te hulp zijn geschoten, nadat er via het alarm/noodsein van FPA versterking was ingeroepen en dat het pas met de hulp van de collega's van FPA lukte om de psychotische patiënt te fixeren.
4.8.
Het verweer van Reinier van Arkel dat zij met betrekking tot [ verzoeker ] voldaan heeft aan haar zorgplicht heeft zij- ook ter zitting - niet, althans onvoldoende, onderbouwd. De enkele stelling dat het personeel van FPA voldoende is geschoold en getraind om te kunnen omgaan met psychotische patiënten volstaat in dit geval niet. Ook niet als deze stelling in combinatie wordt bezien met de stelling dat [ verzoeker ] een ervaren verpleegkundige is die zelf veiligheidstrainingen gaf.
De stelling van [ verzoeker ] ter zitting dat de training OMMS (voorheen Dreigend Destructief Gedrag) te vrijblijvend was en niet voldeed en dat hij daarom daarnaast, samen met andere collega's van de afdeling HIC, vaardigheidstrainingen is gaan geven, is door Reinier van Arkel niet weersproken. Zij heeft desgevraagd ter zitting slechts aangegeven dat de veiligheidstrainingen voor het verplegend personeel thans in ieder geval niet vrijblijvend zijn en tenminste één keer per jaar gevolgd moeten worden. Of dit ook gebeurt. moet door de teamleiders worden bewaakt.
4.9.
Er zijn door Reinier van Arkel geen protocollen eu/of werkinstructies in het geding gebracht die gaan over hoe te handelen in probleemsituaties als hier aan de orde zijn geweest (problemen bij overplaatsing en/of fixeren van psychotische patienten).
Over de vraag of en hoe de collega's van FPAgeinstrueerd waren over het assisteren bîj de overplaatsing, is door Reinier van Arkel niets gesteld. Uit de getuigenverhoren volgt dat er bij de overplaatsingvan de patiënt op 11 september 20~ 5 slechts één verpleegkundige van FPA aanwezig wa sin de voorruimte. Daarnaast was er een stagiaire aanwezig en een sociotherapeut die allebei niet getraind waren om om te gaan met incidenten als het onderhavige.
Reinier van Arkel kon ter zitting geen antwoord geven op de vraag of het haar of haar medewerkers bekend was dat noodsein van de afdeling HIC niet werkte op de afdeling FPA.
4.10.
Verder is ter zitting door Reinier van Arkel desgevraagd verklaard dat er geen afspraken zijn vastgelegd tussen de afdelingen HIC en FPA over wie in geval van incidenten bij overplaatsing verantwoordelijk is voor MIC-meldingen én/of meldingen bij de Arbeidsinspectie. Normaliter worden de MIC-meldingen gedaan door degene die het is overkomen en zien de teamleiders erop toe dat deze gedaan worden, aldus Reinier van Arkel.
Dat er in dit geval geen meldingen zijn gedaan, komt volgens Reinier van Arkel waarschijnlijk omdat er sprake was van twee leidinggevenden en twee afdelingen.
4.11.
Tot slot is gesteld noch gebleken dat aan de zijde van [ verzoeker ] sprake was van opzet of bewuste roekeloosheid.
4.12.
De voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, leiden tot het oordeel dat Reinier van Arkel niet heeft aangetoond dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan. Zij is daarom aansprakelijk voor de door [ verzoeker ] in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade.
4.13.
Hoewel [ verzoeker ] aan zijn verzoek tevens artikel 6: 170BW (aansprakelijkheid voor ondergeschikten) ten grondslag legt, verzoekt hij op pagina 11 van zijn verzoekschrift onder sub 1) slechts een verklaring voor recht dat Reinier van Arkel jegens hem aansprakelijk is voor het arbeidsongeval van 11 september 2015 en de materiële en immateriële gevolgen daarvan. Nu de primaire grondslag - aansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 BW • voor toewijzing gereed ligt, behoeven de overige door [ verzoeker ] genoemde gronden geen bespreking meer.
4.14..
Ter zake van het verlangde voorschot op de schadevergoeding is het volgende van belang. [ verzoeker ] heeft dit verzoek in zijn verzoekschrift niet onderbouwd. Ter zitting is van de zijde van [ verzoeker ] desgevraagd verklaard dat nog geen idee bestaat van de
omvang van de totale schade. maar dat deze schade - nu [ verzoeker ] in september 2017 in het kader van een WIA beslissing volledig is afgekeurd - hoger zal zijn dan € 5.000,00 vermeerderd met de eventuele uitkering van een sommenverzekering, die-volgens Reinier van Arkel binnenkort zal worden afgewikkeld.
Bij deze stand van zaken, waarbij door partijen het bestaan van schade niet betwist wordt en de aansprakelijkheid van Reinier van Arkel voor de door [ verzoeker ] in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade inmiddels vaststaat, is voldoende zeker dat [ verzoeker ] als gevolg van het ongeval voldoende schade lijdt en nog zal lijden, om het gevraagde voorschot te rechtvaardigen. Het verzoek sub 2) wordt dan ook toegewezen.
4.15.
Ter zake van de kosten van de, deelgeschillenprocedure geldt het volgende.
De rechter moet op grond van artikel 1019aa Rv de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt, begroten. Alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW moeten daarbij in aanmerking worden genomen. De rechter moet de dubbele redelijkheidstoers hanteren: het moet redelijk zijn dat de kosten zijn gemaakt en ook de hoogte van de kosten moet redelijk zijn.
In het verzoekschrift (onder sub 3) verzoekt [ verzoeker ] de kosten vast te stellen op een bedrag van € 3.694,13.
De kantonrechter is van oordeel dat het aantaldoorde gemachtigde van [ verzoeker ] opgegeven uren dat hij aan deze zaak heeft besteed niet onredelijk is. Het door de gemachtigde van [ verzoeker ] gehanteerde uurtarief (€ 225,00 exclusief 21% btw) is evenmin onredelijk. De uren die de gemachtigde van. [ verzoeker ] in rekening brengt voor de dossierstudie (3 uur) en het opstellen van het verzoekschrift (3 uur) zijn te marginaal om het in rekening gebrachte bedrag onredelijk te achten. Het opstellen van een verzoekschrift en het daarin verwerken van de standpunten van partijen en van hetgeen de getuigen tijdens het voorlopig getuigenverhoor hebben verklaard, kost nu eenmaal tijd. Reinier van Arkel heeft, buiten de stelling dat onderhavig verzoekschrift nauwelijks verschilt van het verzoekschrift tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor, niet concreet gemaakt waarom deze tijdsbesteding niet redelijk is, Een en ander leidt ertoe dat de kosten van deze procedure aan de zijde van Reinier van Arkel begroot worden op het door hem verzochte bedrag.
Met inbegrip van het griffierecht van € 291,00 komen de kosten dan uit op een bedrag van € 3.694,13. Reinier van Arkel zal tot betaling van dit bedrag worden veroordeeld nu de aansprakelijkheid van Reinier van Arkel, voor de door [ verzoeker ] op 11 september 2015 in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden en nog te lijden schade, vast staat Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2019/rbobr-240619
Met dank aan mr. J.N.R.M. Aarts, Aarts Advocatuur B.V. , voor het inzenden van deze uitspraak.