Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof 's-Hertogenbosch 190116 meisje van zes aangevallen door hond; aansprakelijkheid ogv artikel 6:179 BW

Hof 's-Hertogenbosch 190116 meisje van zes aangevallen door hond; aansprakelijkheid ogv artikel 6:179 BW; € 1.000 smartengeld ivm verwondingen en angstgevoelens

3 De beoordeling

3.1.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.

3.1.2.
[geïntimeerde] is de vader van [dochter] , geboren op [geboortedatum] 2006 (hierna: “ [dochter] ”). [dochter] liep op donderdagavond 18 april 2013 tussen 18.30 en 19.00 uur met haar moeder, [moeder] , en haar twee zusjes naar de woning van een vriendin van haar moeder aan de [straatnaam 1] te [woonplaats] .

3.1.3.
Deze vriendin is de buurvrouw van [appellante] . Toen de moeder van [dochter] met haar kinderen bij de woning van haar vriendin was aangekomen, werd de voordeur van de woning van [appellante] geopend en liep de hond van [appellante] , een bull terriër, naar buiten. De hond was niet aangelijnd.

3.1.4.
Meteen daarop is [dochter] gevallen.

3.1.5.
De volgende ochtend, 19 april 2013, is de moeder van [dochter] naar de politie gegaan en heeft zij gemeld dat haar dochter de avond ervóór ten val is gekomen doordat een hond tegen haar aansprong. Van deze melding heeft de politie een mutatie opgemaakt, die als productie 28 bij inleidende dagvaarding is overgelegd. In de mutatie is onder meer vermeld:

“(…) liep ik samen met mijn dochter (…) naar mijn vriendin in de [straatnaam 1] . (…) Ik belde aan bij mijn vriendin. Mijn vriendin opende de deur en ik liep naar binnen. Mijn dochter liep achter mij. Ik stond in de hal bij mijn vriendin toen ik geschreeuw en gehuil achter mij hoorde. Ik keek toen achterom en zag daar mijn dochter op de grond liggen. Er liep een hond over haar en om haar heen. Ik zag dat de hond erg enthousiast was en niet was aangelijnd. Het leek erop dat de hond mijn dochter als speeltje gebruikte. Ik draaide me om en liep in de richting van mijn dochter. Toen ik bij haar in de buurt kwam begon de hond te grommen. Ik durfde niet dichterbij te komen. Ik zag toen dat de buurvrouw, kennelijk de eigenaresse van de hond toe stond te kijken. Zij deed niets om de situatie te beëindigen.
(…)De hond liet uiteindelijk mijn dochter met rust (…). Ik heb mijn dochter toen snel opgepakt en mee naar binnen genomen. Ik zag toen dat mijn dochter schrammen had op haar linkerschouder, linkerknie en linkerbil. Haar kleding was uitgerekt, beschadigd en nat van het kwijl van de hond. Ook zag ik dat mijn dochter een oorbel miste en haar bril niet meer op had. Ik ben toen buiten gaan zoeken en heb daar de bril gevonden. (…)
Ik begreep van mijn dochter dat de hond uit de woning naast die van mijn vriendin kwam. Toen daar de voordeur werd geopend ontsnapte de hond en liep direct naar mijn dochter. De hond is tegen haar op gesprongen en hierdoor is ze gevallen. Ik denk dat dit ook de reden is van de schrammen. Ik denk niet dat de hond haar heeft gebeten. Mijn dochter was erg geschrokken (…) Het montuur van de bril van mijn dochter is ontzet en gebroken. De glazen lagen los op de grond. (…)”

3.1.6.
Bij brief van 26 april 2013 heeft de rechtsbijstandverlener van [geïntimeerde] [appellante] aansprakelijk gesteld voor schade als gevolg van het gedrag van de hond van [appellante] .

3.1.7.
Bij brief van 3 september 2013 heeft de advocaat van [geïntimeerde] [appellante] aansprakelijk gesteld voor genoemde schade. Bij brief van 17 september 2013 heeft de advocaat van [geïntimeerde] [appellante] gerappelleerd.

3.1.8.
[appellante] heeft niet op de aansprakelijkstelling gereageerd.

3.1.9.
Op 16 januari 2014 heeft de moeder van [dochter] bij de politie aangifte gedaan van genoemd incident op 18 april 2013 (hierna: “het incident”). De aangifte (productie 1 bij inleidende dagvaarding) vermeldt onder meer:

“Op 18 april 2013 (…) ging ik samen met mijn drie kinderen te weten [dochter] [geboortedatum] -2006, (…) te voet naar mijn vriendin (…) [vriendin] (…) aan de [straatnaam 1][huisnumer] te [woonplaats] .
Toen ik daar met mijn kinderen naar toe liep zag ik dat de buurvrouw van mijn vriendin te weten [appellante] net de voordeur van haar woning open deed en ik zag toen wij bij de voordeur van [vriendin] aan kwamen dat er een hond uit de voordeur van [appellante] liep en ik zag dat deze hond tegen mijn dochter opsprong en ik zag dat mijn dochter op de grond viel. Ik zag dat [appellante] op straat bij haar woning stond te kijken en niet ingreep toen de hond mijn dochter liep te besnuffelen en te krabben met zijn poten en constant rond mijn dochter liep. (…) Ik zag dat de hond nog steeds met mijn dochter “speelde” terwijl mijn dochter gilde van angst. (…)
Ik zag dat de bril van mijn dochter haar hoofd was geschopt door de hond (…) en ik zag dat [dochter] toen de hond weg was over krassen had van de nagels van de hond en van het trekken van de hond aan mijn dochter zodat deze over de grond heen en weer werd geslingerd. (…)
[dochter] heeft zodra zij een hond ziet of hoort bij traumatische aanvallen en slaapt heel slecht en durft niet alleen te slapen. Haar concentratie is ook achteruit gegaan (…) Via de huisarts (…) zijn we doorverwezen naar een kinderpsychiater (…)”

3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert [geïntimeerde] , voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht “dat gedaagde jegens eiser aansprakelijk is voor de door haar geleden en nog te lijden schade”, en voorts, veroordeling van [appellante] tot betaling van:
2. een bedrag van € 387,74 voor de bril en € 50,-- voor kleding;
3. een voorschot op immateriële schadevergoeding van € 2.572,12 inclusief wettelijke rente tot 30 april 2014;
4. een bedrag van € 1.980,50 aan buitengerechtelijke kosten;
5. de proceskosten.

3.2.2.
Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] , samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. [dochter] is aangevallen door de hond van [appellante] . De hond sprong tegen [dochter] op waardoor zij ten val kwam. De hond heeft [dochter] gebeten en over de grond gesleurd. [dochter] heeft daardoor schrammen opgelopen op haar linkerschouder, linkerknie en linkerbil. Haar kleding is beschadigd. Haar bril lag op de grond. Het montuur is ontzet en gebroken en de glazen lagen los op de grond. [appellante] had haar hond niet onder controle. Zij heeft evenmin ingegrepen toen haar hond [dochter] aanviel. [appellante] is op de voet van artikel 6:179 BW subsidiair artikel 6:162 BW aansprakelijk voor de materiële en immateriële schade. [geïntimeerde] heeft [appellante] aansprakelijk gesteld, maar [appellante] heeft daar niet op gereageerd. [dochter] heeft littekens aan de aanval door de hond overgehouden en zij is zeer bang voor honden geworden. In verband met angstig gedrag is [dochter] behandeld door een GZ-psycholoog.

3.2.3.
[appellante] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.

3.3.1.
In het tussenvonnis van 9 juli 2014 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast, die op 4 september 2014 is gehouden. De aantekeningen van die comparitie (een proces-verbaal is kennelijk niet opgemaakt) bevinden zich niet bij de stukken.

3.3.2.
In het tussenvonnis van 29 oktober 2014 heeft de kantonrechter [geïntimeerde] opgedragen te bewijzen dat “de hond van [appellante] in de avond van 18 april 2013 [dochter] heeft aangevallen waardoor zij is gevallen en waarbij de hond [dochter] heeft gebeten en over de grond heeft meegesleurd, dit alles terwijl [appellante] de controle over de hond was kwijtgeraakt, waardoor [dochter] materiële en immateriële schade heeft geleden en nog zal lijden, welke schade tot aan de dag der dagvaarding wordt begroot op een bedrag van € 5.533,33”.

3.3.3.
Ter uitvoering van deze bewijsopdracht heeft [geïntimeerde] schriftelijke stukken overgelegd en op 15 januari 2015 twee getuigen doen horen, te weten mevrouw [getuige 1] en de moeder van [dochter] .

Getuige [getuige 1] verklaarde onder meer:
“Op 18 april 2013 liep ik over de [straatnaam 2] . Ik zag mw. [moeder] (hof: moeder van [dochter] ) met haar dochter op straat staan. De deur van de woning van gedaagde (hof: [appellante] ) ging open en daar kwam een hond naar buiten evenals de bewoonster van het huis. De hond was niet aangelijnd. Ik zag dat de hond (…) het meisje aanviel en beet. De mevrouw van de hond deed niets (…) Ik weet niet het nummer van de woning waar de hond uit kwam. Maar weet wel precies welke woning het was. Dat is de woning die aan beide zijde geflankeerd wordt door woningen waarin Marokkaanse gezinnen wonen. (…)
Ik ken mw. [moeder] niet anders dan dat wij buurtgenoten zijn. (…)
Ik stond ongeveer drie meter van de hond en het meisje af toen zij gebeten werd. (…) heb ik de hond het meisje zien bespringen en zien bijten. Hij bleef vrij lang daarmee bezig. (…) Ik heb gezien dat het meisje in haar gezicht beschadigd was.”
De moeder van [dochter] verklaarde als getuige onder meer:
“In april 2013 ging ik naar mijn buurvrouw (…). Die buurvrouw woont naast [appellante] , de eigenaresse van de hond. Ik wilde de woning van mijn buurvrouw binnen gaan toen [dochter] , die achter mij liep, door een hond werd aangevallen. De hond liep los. Het was de hond van gedaagde (hof: [appellante] ). Gedaagde deed niets. (…) [dochter] is in haar bovenbeen gebeten, heeft littekens in haar gezicht. (…) Verder was haar bril kapot (…). [dochter] is onder behandeling van een psycholoog. Het gaat wel beter dan vorig jaar. Toen kon ze ineens niet meer meekomen op school”

3.3.4.
[appellante] heeft op 2 maart 2015 in contra-enquête de heer [getuige 2] doen horen. [getuige 2] heeft, kort samengevat, verklaard dat hij als maatschappelijk werker [appellante] begeleidt, dat hij niet bij het incident aanwezig is geweest, dat hij wel kort daarna ter plaatse kwam en toen is aangesproken door een man die zei dat een hond tegen een meisje was opgesprongen waardoor dat meisje was gevallen, dat de bril van dat meisje kapot was en het meisje erg overstuur.

3.3.5.
In het bestreden eindvonnis van 25 maart 2015 heeft de kantonrechter de gevorderde verklaring voor recht toegewezen. Ook wees de kantonrechter toe een bedrag van € 387,74 ter zake van de bril van [dochter] , een bedrag van € 1.000,-- als voorschot op immateriële schade en een bedrag van € 1.980,50 aan buitengerechtelijke kosten. [appellante] werd in de proceskosten veroordeeld. De overige vorderingen van [geïntimeerde] werden afgewezen.
De kantonrechter oordeelde daartoe als volgt. Het eerste deel van de bewijsopdracht is bewezen door de verklaring van de getuige [getuige 1] , welke wordt ondersteund door de verklaring van de moeder van [dochter] . Voor wat betreft de materiële schade is voldoende aannemelijk dat de bril is beschadigd en gelet op de overgelegde bon is het gevorderde bedrag toewijsbaar. Het voor de kleding gevorderde bedrag wordt afgewezen want daarvoor is geen bewijs geleverd. Voor wat betreft de immateriële schade is niet komen vast te staan dat [dochter] blijvend in haar gezicht is getekend. Wel is aannemelijk dat [dochter] psychische problemen heeft ervaren als gevolg van het incident. Ex aequo et bono stelt de kantonrechter een bedrag van € 1.000,-- als voorschot vast, het meer gevorderde wordt afgewezen. De gevorderde buitengerechtelijke kosten worden gelet op de overgelegde specificaties en de niet onderbouwde betwisting toegewezen.

3.4.
[appellante] heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
Met de eerste grief maakt [appellante] bezwaar tegen de bewijswaardering door de kantonrechter. De tweede grief is gericht tegen de toewijzing van het schadebedrag voor de bril, de derde tegen de toewijzing van € 1.000,-- voor immateriële schade, de vierde tegen de toewijzing van de buitengerechtelijke kosten en de vijfde tegen de veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft niet (incidenteel) geappelleerd tegen de afwijzing van het ter zake van beschadigde kleding gevorderde bedrag (€ 50,--) en het afgewezen deel van de vordering ter zake van immateriële schade (€ 2.572,12 - € 1.000,-- = € 1.572,12) zodat deze kwesties geen onderdeel uitmaken van de rechtsstrijd in hoger beroep.
Desgevraagd heeft de advocaat van [geïntimeerde] bevestigd dat de eerste vordering zo moet worden gelezen dat gevorderd wordt voor recht te verklaren dat [appellante] jegens [dochter] aansprakelijk is (en niet jegens de vader van [dochter] ).

Bewijs gestelde toedracht. Grief 1.

3.5.1.
Het hof behandelt eerst de grief tegen de bewijswaardering.
[appellante] heeft in verband met deze grief betoogd dat [dochter] bij het zien van de hond geschrokken kan zijn, is weggelopen en hierbij mogelijk is gestruikeld en daardoor enige schrammen dan wel blauwe plekken heeft opgelopen. Zij betwist dat haar hond [dochter] heeft aangevallen, gebeten of heeft meegesleurd en stelt dat dat ook niet overeen komt met hetgeen aan letsel is omschreven en aan fotomateriaal in eerste aanleg is overgelegd. [appellante] wijst verder op het verschil in de mutatie van de melding bij de politie de dag na het voorval en de later opgenomen aangifte. Ten slotte heeft [appellante] betoogd dat de getuige [getuige 1] vanaf de [straatnaam 2] , waar de getuige zich naar eigen zeggen bevond, nooit kan hebben gezien wat zich bij de woning van [appellante] afspeelde, omdat daartussen diverse gebouwen staan. De verklaring van deze getuige is dan ook onbetrouwbaar en onbruikbaar, aldus [appellante] .
Tijdens de pleidooizitting heeft de advocaat van [appellante] ( [appellante] zelf was niet aanwezig) op de vraag wat volgens zijn cliënte was gebeurd op 18 april 2013, medegedeeld dat de lezing van zijn cliënte overeen komt met de melding door de moeder van [dochter] bij de politie op 19 april 2013, waarvan een mutatie is opgemaakt. Volgens zijn cliënte had haar hond [dochter] “wel besnuffeld en dergelijke” maar was de hond niet tegen [dochter] opgesprongen.

3.5.2.
[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat met de foto’s, medische verklaringen en verklaringen van de getuigen de gestelde toedracht is komen vast te staan. De aanwezigheid van gebouwen is onvoldoende reden om aan te nemen dat de getuige [getuige 1] het voorval niet heeft gezien. De getuige heeft immers verklaard het voorval te hebben zien gebeuren, aldus [geïntimeerde] .
Tijdens de pleidooizitting heeft het hof met beide advocaten en met de moeder van [dochter] een afbeelding op Google Maps van de [straatnaam 1] en de [straatnaam 2] in [woonplaats] bekeken. Op die afbeelding is zichtbaar dat van enige bebouwing tussen beide straten sprake is. De moeder van [dochter] heeft medegedeeld dat de getuige [getuige 1] de [straatnaam 1] (hof: waar het incident plaatsvond) is gepasseerd toen zij vanaf een andere locatie richting haar woning aan de [straatnaam 2] liep en toen het incident heeft gezien.

3.5.3.
Naar het oordeel van het hof heeft de moeder van [dochter] over het algemeen consistent over het voorval verklaard. Rode draad in haar verklaringen is dat de hond tegen [dochter] is opgesprongen waardoor [dochter] is gevallen, dat de hond enige tijd om en over haar heen liep, dat [dochter] direct daarna verwondingen had, dat zij haar bril niet meer op had en dat de bril buiten is gevonden met een verwrongen montuur en de glazen er uit. Dat de moeder van [dochter] de volgende dag bij de politie heeft verklaard “Ik denk niet dat de hond haar heeft gebeten”, later in haar aangifte niet over “bijten” heeft gesproken maar weer later als getuige wel, betekent niet dat de verklaringen van de moeder ongeloofwaardig zijn. Bovendien wordt de juistheid van voornoemde “rode draad” van haar verklaringen bevestigd door de als producties 4 tot en met 27 bij inleidende dagvaarding overgelegde foto’s. Door [appellante] is niet betwist dat deze foto’s, althans de meeste, direct na het voorval zijn gemaakt en enkele de volgende dag. De originele (kleuren)foto’s zijn tijdens de pleidooizitting door het hof en beide advocaten bekeken. Op deze foto’s heeft het hof op verschillende plaatsen op het lichaam van [dochter] evenwijdige kras-/krabsporen waargenomen, die duiden op krabben met nagels van de hond. De sporen zijn felrood en soms wat bloedend. Ook heeft het hof een aantal kleinere, ronde en zeer rode wondjes waargenomen, onder meer pal naast beide ogen van [dochter] , welke wondjes tamelijk diep lijken, althans in ieder geval niet oppervlakkig, alsmede een felrode, wat bredere horizontale wond. Deze verwondingen kunnen duiden op beetwonden, maar het hof heeft geen deskundigheid om dat met zekerheid vast te kunnen stellen. Wel is naar het oordeel van het hof de conclusie gerechtvaardigd dat deze wonden in ieder geval zijn veroorzaakt door de hond en de eerstgenoemde verwondingen door de nagels van de hond.

3.5.4.
Hetgeen het hof op deze foto’s heeft waargenomen is naar het oordeel van het hof zodanig sterk en bevat zodanig essentiële punten, dat dit de verklaring van de moeder van [dochter] , welke verklaring als partijgetuigenverklaring moet worden gekwalificeerd, voldoende geloofwaardig maakt, zodat de beperking in artikel 164 lid 2 Rv niet aan de orde is.

3.5.5.
Verder neemt het hof in aanmerking de overgelegde brief van de huisarts van [dochter] , waaruit blijkt van consulten op 18 en 22 april 2013 waarbij “wat viezigheid uit wondjes” is geconstateerd en Fusidinezuur crème is voorgeschreven en vanaf november 2013 van consulten in verband met angst “vanwege hondenbeet” en slaapproblemen en een doorverwijzing naar de Orthopedagogische Psychologische Praktijk Brabant volgt. Ook neemt het hof in aanmerking de verklaring van de getuige [getuige 1] . Deze getuige heeft immers verklaard dat zij het incident heeft gezien en dat zij op ongeveer drie meter van de hond en [dochter] af stond. Mede gelet op de mededeling van de moeder van [dochter] tijdens de pleidooizitting, dat de getuige [getuige 1] op weg naar de [straatnaam 2] de [straatnaam 1] is gepasseerd, is het niet geheel onwaarschijnlijk dat de weergave van de verklaring van deze getuige in zoverre niet accuraat is, dat de getuige niet heeft gezegd dat zij vanaf de [straatnaam 2] het voorval met de hond heeft gezien. De verklaring van deze getuige is dan ook niet zonder meer ongeloofwaardig, maar ook indien die verklaring buiten beschouwing zou worden gelaten, is naar het oordeel van het hof bewezen dat de hond tegen [dochter] is opgesprongen waardoor zij is gevallen en dat de hond vervolgens gedurende enige tijd [dochter] heeft gekrabd met zijn nagels en verwondingen met zijn tanden heeft aangebracht. Dat leidt tot aansprakelijkheid in de zin van artikel 6:179 BW, de primaire grondslag van de vordering. Het feit dat het hof niet precies dezelfde feiten bewezen acht als de kantonrechter leidt dus niet tot vernietiging van het bestreden vonnis.
Grief 1 slaagt niet.

3.5.6.
Dat [dochter] door het hiervoor omschreven gedrag van de hond schade heeft geleden, zowel materieel en immaterieel, staat naar het oordeel van het hof ook vast en komt hierna bij de bespreking van de tweede en derde grief aan de orde.

Bril. Grief 2.

3.6.1.
[appellante] heeft aangevoerd dat de gestelde schade aan de bril nooit kan zijn veroorzaakt door het incident. Ook wijst [appellante] erop dat de kantonrechter ten onrechte zowel het ter zake van de oude, beschadigde bril gefactureerde bedrag als het ter zake van de nieuw aangeschafte bril gefactureerde bedrag heeft toegewezen. Het is van tweeën één, aldus [appellante] .

3.6.2.
[geïntimeerde] heeft herhaald dat de bril wel degelijk door het incident zo is beschadigd als gesteld en op de foto is te zien. De advocaat van [geïntimeerde] heeft erkend dat in eerste aanleg ten onrechte de som van beide bedragen is toegewezen en heeft de vordering op dit punt beperkt tot een bedrag van € 107,24, zijnde de kosten voor de nieuwe bril (na aftrek van de onder de verzekering verstrekte korting).

3.6.3.
Het hof passeert de betwisting door [appellante] van de schade. Als niet, althans onvoldoende betwist staat vast dat [dochter] vóórdat de hond tegen haar opsprong haar bril op had en dat zij direct na het incident haar bril niet meer droeg en dat deze buiten op straat werd gevonden met verwrongen montuur en de glazen er uit. Het hof heeft laatstgenoemde beschadiging ook op de originele kleurenfoto, ter zitting getoond, waargenomen. Dat die schade is ontstaan door het incident is naar het oordeel van het hof een gerechtvaardigde conclusie. Het toewijsbare bedrag dient echter op € 107,24 te worden vastgesteld. In zoverre slaagt de tweede grief. Voor het overige slaagt de grief niet.

Immateriële schade. Grief 3

3.7.1.
[appellante] heeft betoogd dat het angstige gedrag van [dochter] wellicht in het algemeen aanwezig is en dat ook andere factoren daarop van invloed zijn. De verwijzing naar een psycholoog is gebaseerd op informatie afkomstig van [geïntimeerde] en niet objectief. Het toegewezen voorschot van € 1.000,-- is niet in overeenstemming met hetgeen gebruikelijk is, temeer niet nu [dochter] een meisje van destijds zes jaar was, aldus [appellante] .

3.7.2.
[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat het er niet toe doet dat [dochter] nog maar zes jaar was en voorts verwezen naar het behandelplan van de GZ-psycholoog.

3.7.3.
Gelet op het bewezen verklaarde gedrag van de hond, de op de foto’s waargenomen verwondingen en de kennelijk door het voorval bij [dochter] veroorzaakte gevoelens van angst, acht het hof het bij wijze van voorschot toegewezen bedrag van € 1.000,-- juist. Dat de verwijzing naar een psycholoog is gevolgd op door [geïntimeerde] aan de huisarts verstrekte informatie betekent niet dat die informatie onjuist was. Het is aannemelijk dat een voorval als het onderhavige gevoelens van angst bij een jong meisje veroorzaakt en iedere aanwijzing dat de verwijzing naar de GZ-psycholoog verband hield met een heel andere oorzaak, ontbreekt. [appellante] volstaat met het hypothetische stellingen.
Volledigheidshalve merkt het hof op dat bij voormeld bedrag van € 1.000,-- geen rekening is gehouden met de door [geïntimeerde] gestelde, blijvende littekens in [dochter] ’s gezicht. [dochter] was tijdens de pleidooizitting aanwezig en de littekens die haar moeder op [dochter] ’s gezicht aanwees waren naar het oordeel van het hof zodanig slecht zichtbaar c.q. weinig opvallend, dat het hof daaraan geen bedrag aan immateriële schadevergoeding verbindt.
Grief 3 slaagt niet.

Buitengerechtelijke kosten en proceskosten. Grieven 4 en 5

3.8.1.
[appellante] heeft de gevorderde buitengerechtelijke kosten niet inhoudelijk betwist. Haar betwisting is enkel gegrond op de stelling dat aansprakelijkheid ontbreekt. Die aansprakelijkheid is er echter, zoals overwogen, wel. Gelet op de niet onderbouwde betwisting en de overgelegde specificatie van de werkzaamheden heeft de kantonrechter deze vordering terecht toegewezen.
Grief 4 slaagt niet.

3.8.2.
Grief 5 evenmin, nu [appellante] als de in het ongelijk gestelde partij terecht in de proceskosten is veroordeeld. ECLI:NL:GHSHE:2016:142