Rb Alkmaar 280508 Politiehond bijt. Geen 6:179 BW, nu hond uitdrukkelijk met een commando is aangezet. Ook geen 6:162 BW, vanwege dreiging aanval door slachtoffer.
- Meer over dit onderwerp:
Rb Alkmaar 280508 Politiehond bijt. Geen 6:179 BW, nu hond uitdrukkelijk met een commando is aangezet. Ook geen 6:162 BW, vanwege dreiging aanval door slachtoffer.
2.De feiten
2.1.Op 17 december 2006 omstreeks 05:30 uur was Eiser in de Koningsstraat in Den Helder. Omstreeks dat tijdstip zijn op straat onder het uitgaanspubliek gewelddadige ongeregeldheden ontstaan tengevolge waarvan de aanwezige politie heeft ingegrepen.
2.2.Op dat ogenblik was daar als surveillancehondgeleider aanwezig hoofdagente vergezeld van een politiehond. Op enig ogenblik heeft de hond Eiser in zijn been gebeten, waardoor deze schade heeft geleden.
3.Het geschil
3.1.Eiser vordert - samengevat - dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat de politie aansprakelijk is voor de schade van Eiser, nader op te maken bij staat. Voorts vordert Eiser bij wege van voorschot veroordeling van de politie tot betaling van EUR 7.832,64, vermeerderd met rente en kosten, waaronder de eigen bijdrage van eiser ad EUR 92,-.
3.2.De politie voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling
4.1.De rechtbank zal eerst de (primaire) stelling van Eiser beoordelen dat de politieregio op grond van artikel 6:179 Burgerlijk Wetboek (BW) als bezitter van de hond risicoaansprakelijk is voor de door de hond aangerichte schade.
4.2.Aansprakelijkheid krachtens artikel 6:179 BW is gelegen in het gevaar dat schuilt in de eigen energie van het dier en het daarin opgesloten onberekenbare element. Voor de toepassing van voornoemd artikel is nodig dat de schade is veroorzaakt door een eigen gedraging van het dier, waarbij het dier niet handelt als instrument van de persoon die hem leidt. Eiser heeft hierover bij dagvaarding gesteld dat hoofdagente niet bij machte was de hond in bedwang te houden, en verwijst hiervoor naar een anonieme schriftelijke verklaring (productie 1 bij dagvaarding) van een persoon die stelt dat hoofdagente de hond niet in bedwang had en door deze werd meegesleurd in de richting van Eiser.
4.3.De politie heeft deze door Eiser gestelde gang van zaken gemotiveerd betwist. Ten eerste heeft hoofdagente desgevraagd ter comparitie verklaard dat zij de hond uitdrukkelijk met een commando heeft 'aangezet' op het been van Eiser. Daarenboven is door de politie een dvd in het geding gebracht met daarop de videobeelden van het incident, gemaakt door een aanwezige beveiligingscamera. De rechtbank heeft de beelden bekeken, evenals de gemachtigden van partijen. De rechtbank stelt vast dat door Eiser bij dagvaarding gestelde gang van zaken niet wordt ondersteund door de videobeelden. Van enig meegesleurd worden van hoofdagente door de hond is geen sprake. Eiser passeert hoofdagente blijkens de beelden op zeer korte afstand, waarbij de hond bij het passeren Eiser bijt. hoofdagente heeft hierover zelf ter zitting verklaard: "Er ontstaat een opstootje midden in de Koningstraat. [...] Dan wijzen de portiers aan de collega's aan wie ze moeten hebben. Het betreft een man met een zwarte jas en een wit t-shirt. Die man loopt weg uit het groepje en een collega probeert bij hem te komen. Eiser duwt tegen die collega aan waarop die collega terugduwt. Ik zeg tegen Eiser dat hij op moet rotten, of iets dergelijks. Die collega's lopen vervolgens met de man in de zwarte jas langs mij. Eiser strekt dan z'n hand uit naar die collega, waarop ik oordeel dat mijn collega's zich in gevaar bevinden. Vervolgens geef ik het commando 'Vast', waarmee ik de hond aanzet op het linkerbeen van Eiser." Een en ander is door Eiser vervolgens onvoldoende betwist. Gelet op het voorgaande kan artikel 6:179 BW niet als grondslag voor de vordering van Eiser dienen, nu de hond als instrument van de politie werd gebruikt.
4.4.Het voorgaande laat de mogelijkheid open dat de politie onrechtmatig heeft gehandeld door de hond aan te zetten op het been van Eiser. De rechtbank overweegt daarover het volgende. Tussen partijen is niet in geschil dat hoofdagente een gecertificeerd surveillancehondgeleider is, noch dat de hond voldeed aan het Keuringsreglement politiesurveillancehonden. Er was volgens de politie ten tijde van het incident een grimmige sfeer op straat die dreigde te escaleren. Er ontstond daarbij een vechtpartij waarbij een grote groep personen betrokken was. Naar aanleiding van deze vechtpartij heeft de politie op enig moment gemeend een persoon in een zwarte jas te moeten arresteren. Eiser heeft met zijn armen geprobeerd tussenbeide te komen bij de arrestatie van deze man. Na enig duw- en trekwerk zijn de arresterende agenten weggelopen bij Eiser. Hij is de agenten vervolgens gevolgd, ondanks de waarschuwing van hoofdagente dat Eiser zich juist diende te verwijderen omdat anders de hond zou worden ingezet. Deze weergave van de feiten is door Eiser ter zitting niet gemotiveerd betwist.
4.5.De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor vastgestelde omstandigheden van het geval en de wijze waarop Eiser de arresterende agenten volgde voor hoofdagente omstandigheden vormden waarin zij mocht aannemen dat hij de arresterende agenten wilde aanvallen. De aanval van de politiehond op commando, waarbij de hond ter afwering van de dreigende aanval door Eiser hem in zijn been bijt, moet worden aangemerkt als bevoegd gebruik van geweld in de rechtmatige uitoefening van de taak van een politieambtenaar in de zin van de Politiewet. Van onrechtmatig handelen is in dit geval geen sprake. Steun voor dit oordeel kan worden gevonden in het feit dat de hoofdofficier van justitie na bestudering van de door hoofdagente opgestelde geweldsrapportage en het bekijken van de videobeelden, heeft geoordeeld dat de inzet van de hond heeft voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Kort gezegd: dat inzet van de hond geoorloofd was. Dat Eiser van mening was dat de arrestatie van de man in de zwarte jas onterecht was, en de stelling dat deze man korte tijd na zijn arrestatie is heengezonden, maakt dit oordeel niet anders.
4.6.De vorderingen dienen te worden afgewezen. LJN BO1353